ECLI:NL:RBGEL:2025:6476

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
5 augustus 2025
Zaaknummer
ARN 24_6311
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming voor het waterschap Rijn en IJssel met betrekking tot de poelkikker en waterspitsmuis

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van 22 juli 2024, waarin aan het waterschap Rijn en IJssel een ontheffing is verleend op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb). Dit besluit betreft de realisering van een hydrologisch maatregelenpakket in het natuurgebied ‘Hagenbeek’, waarbij poelkikkers en waterspitsmuizen zijn aangetroffen. De rechtbank heeft het beroep van eisers behandeld op zitting, waarbij verschillende eisers en gemachtigden aanwezig waren. Na de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

De rechtbank oordeelt dat het beroep van eisers ongegrond is, omdat zij op een afstand van meer dan 100 meter van de projectlocatie wonen. Dit betekent dat er geen relevante beïnvloeding van hun belangen is aangetoond, wat in strijd is met het relativiteitsvereiste. De rechtbank stelt vast dat de belangen van bedrijven alleen relevant zijn als hun bedrijfsvoering op een significante wijze wordt beïnvloed door de ontheffing. In dit geval is niet gebleken van een relevante beïnvloeding van de bedrijfsvoering van de betrokken bedrijven.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat er geen inbreuk is op het privéleven van eisers, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen recht is op vergoeding van proceskosten of griffierecht. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/6311
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser 1] ;

[eiseres 1] ;
[eiseres 2] ;
[eiser 2] ;
[eiser 3] ;
[eiseres 3] ;
[eiseres 4] ;
[eiser 4] ;
[eiser 5] ;
[eiseres 5] ;
[eiseres 6] ;
[eiser 6] ;
[eiseres 7] ;
[eiser 7] ;
[eiseres 8] ;
[eiser 8] ,
[eiser 9] ,
[eiseres 9] ,
[eiseres 10], allen uit [plaats] , eisers
(gemachtigde: [gemachtigde 1] ),
en

het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland, het college

(gemachtigden: mr. R. Bassie, mr. J.F.A. van den Oord en mr. M. Vermeulen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Waterschap Rijn en IJsseluit Doetinchem, het waterschap
(gemachtigden: mr. M.M.M. Kapteijns en [gemachtigde 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van 22 juli 2024 (het bestreden besluit) waarin aan het waterschap een ontheffing is verleend op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) en tegen het besluit van 10 juni 2025 waarmee de werkingsduur van het bestreden besluit is verlengd tot en met 30 juni 2027 (het wijzigingsbesluit).
1.1.
De rechtbank heeft het beroep van eisers tegen het bestreden besluit en het wijzigingsbesluit op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser [eiser 1] , eiser [eiser 4] , eiser [eiser 2] , eiseres [eiseres 5] , eiseres H. ten Dolle-Hofhuis , de gemachtigde van eisers, de gemachtigden van het college en [persoon A] als deskundige namens het college en de gemachtigden van het waterschap.
1.2.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Totstandkoming van het besluit

2. Het waterschap heeft in een besluit van 12 maart 2024 een projectplan vastgesteld (het projectplan) dat voorziet in de realisering van een hydrologisch maatregelenpakket dat gericht is op het verbeteren van de natuurkwaliteit en klimaatrobuustheid van het natuurgebied ‘Hagenbeek’ (het natuurgebied Hagenbeek). De concrete maatregelen bestaan onder meer uit het verondiepen en dempen van watergangen rondom het natuurgebied Hagenbeek.
2.1.
In de te dempen watergangen in het natuurgebied Hagenbeek zijn poelkikkers aangetroffen en daarom heeft het waterschap op 28 augustus 2023 een aanvraag ingediend voor een ontheffing van het verbod van het opzettelijk beschadigen of vernielen van vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de poelkikker [1] en het vangen en uitzetten van de poelkikker. [2] Verder heeft het waterschap een ontheffing aangevraagd voor het opzettelijk beschadigen of vernielen van vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de waterspitsmuis, omdat de aanwezigheid van waterspitsmuizen in de te dempen watergangen niet kan worden uitgesloten [3] .
2.2.
Op de aanvraag is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing. Het ontwerpbesluit is van 28 maart 2024 en eisers hebben op 8 mei 2024 een zienswijze ingediend.
2.3.
Bij het besluit van 22 juli 2024 heeft het college aan het waterschap de aangevraagde ontheffing verleend.
2.4.
Op 6 september 2024 hebben eisers beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Op 17 juni 2025 hebben zij aanvullende beroepsgronden ingediend.
2.5.
Op 10 juni 2025 is het bestreden besluit gewijzigd op aanvraag van het waterschap en is de werkingsduur van de ontheffing verlengd van 30 juni 2025 naar 30 juni 2027. [4]
2.6.
Op 11 juli 2025 heeft het college een verweerschrift ingediend.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank is van oordeel dat het ingestelde beroep van eisers ongegrond is. Dat betekent dat het bestreden besluit en het wijzigingsbesluit in stand blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Relativiteitsvereiste
4. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eisers zich kunnen beroepen op de normen uit de Wnb gelet op het relativiteitsvereiste. Volgens eisers staat het relativiteitsvereiste hieraan niet in de weg, omdat hun belangen zijn verweven met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen.
4.1.
Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. De bedoeling van de wetgever met artikel 8:69a van de Awb is dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin een eiser door – in dit geval – het ontheffingsbesluit dreigt te worden geschaad. Als een rechtsregel kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in beroep komt, dan mag een besluit niet worden vernietigd vanwege strijd met die rechtsregel.
Natuurlijke personen
4.2.
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) dat de bepalingen van de Wnb strekken tot de bescherming van diersoorten en dus op een algemeen belang. Een natuurlijk persoon kan zich daar niet op beroepen. Dat kan alleen als er een verwevenheid is tussen zijn belang bij behoud van een goede kwaliteit van zijn woon- en leefomgeving en het algemene belang van de natuurbescherming. De Afdeling heeft in haar rechtspraak overwogen dat daarvoor bepalend is hoe ver de woning van de eisende partij van de locatie van het project ligt en als die afstand hemelsbreed meer dan 100 meter bedraagt, dan is die verwevenheid er in beginsel niet. [5] Anders dan eisers hebben gesteld, is de rechtbank van oordeel dat deze rechtspraak wel van toepassing is op ontheffingen die worden verleend op grond van de Wnb om soorten te mogen verstoren.
4.3.
In dit geval staat vast dat de natuurlijke personen die opkomen tegen het bestreden besluit en het wijzigingsbesluit op een afstand van meer dan 100 meter tot de projectlocatie wonen. De eiser die het meest dichtbij de projectlocatie woont, woont op een afstand van meer dan 300 meter. Het is niet gebleken dat er desondanks toch sprake is van verwevenheid. De rechtbank is daarom van oordeel dat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan vernietiging van het bestreden besluit en het wijzigingsbesluit voor zover de natuurlijke personen zich beroepen op de normen uit de Wnb.
Bedrijven
4.4.
Voor zover het gaat om de belangen van de bedrijven, zijn, blijkens de rechtspraak van de Afdeling, de belangen van bedrijven alleen verweven met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen als de bedrijfsvoering op een relevante wijze wordt beïnvloed door een mogelijke schending van de Wnb. [6] Als dat niet zo is, staat het relativiteitvereiste in de weg aan vernietiging van het besluit. In dit geval is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken van zo’n relevante beïnvloeding van de bedrijfsvoering. Het gaat in deze zaak om het verstoren van verblijfplaatsen van waterspitsmuizen en poelkikkers en het vangen en uitzetten van poelkikkers. De vrees dat de poelkikkers en waterspitsmuizen mogelijk op de agrarische percelen van de bedrijven terecht komen en dat daardoor de mogelijkheden om de agrarische percelen te gebruiken of te bewerken wordt beperkt of schade wordt toegebracht aan de percelen is onvoldoende. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee namelijk niet gebleken van een relevánte beïnvloeding van bedrijfsbelangen. Daarbij acht de rechtbank doorslaggevend dat in het projectgebied voldoende ruimte beschikbaar blijft voor de dieren en dat volgens de voorschriften van het bestreden besluit, met de activiteiten moet worden toegewerkt naar die geschikte plaatsen, zodat voor de hand ligt dat de dieren zich naar die locaties verplaatsen. Als wordt gehandeld in strijd met de voorschriften van het bestreden besluit is dat een kwestie van handhaving. Hoewel uiteraard niet kan worden uitgesloten dat de dieren zich desondanks verplaatsen naar de agrarische percelen, is de rechtbank van oordeel dat door het college voldoende is onderbouwd dat die kans klein is door de kritische houding van de dieren met betrekking tot een geschikt leefgebied en dat niet aannemelijk is dat de dieren veel schade veroorzaken. Zo graven de waterspitsmuizen volgens de ecoloog van het college kleine gangen parallel aan het water en leven zij solistisch. Van een ‘relevante’ beïnvloeding van de bedrijfsvoering is de rechtbank daarom niet gebleken.
4.5.
De rechtbank concludeert dat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan vernietiging van het bestreden besluit en het wijzigingsbesluit vanwege strijd met de Wnb. Daarom komt de rechtbank niet toe aan een bespreking van de beroepsgronden die daar over gaan.
Artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)
5. Voor zover eisers hebben aangevoerd dat het bestreden besluit en het wijzigingsbesluit in strijd zijn met artikel 8 van het EVRM oordeelt de rechtbank het volgende. Hiervoor heeft de rechtbank overwogen dat eisers te ver weg wonen van de projectlocatie en er geen relevante beïnvloeding van de bedrijfsvoering te verwachten is. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank ook gebleken dat geen sprake is van een inbreuk op het privéleven van eisers. Daarom kom de rechtbank niet toe aan de vraag of er een causaal verband bestaat tussen de inbreuk op het privéleven en het bestreden besluit en het wijzigingsbesluit en de vraag of de inbreuk op het privéleven het vereiste minimum heeft bereikt.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent ook dat er geen recht is op een vergoeding van de proceskosten van eisers of vergoeding van het griffierecht.
6.1.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2025 door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.C.M. van Wel, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb).
2.Als bedoeld in artikel 3.34, derde lid, van de Wnb.
3.Als bedoeld in artikel 3.10 in samenhang met artikel 3.8, van de Wnb.
4.Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht maakt dit besluit onderdeel uit van deze procedure.
5.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 30 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4391, r.o. 8.2.
6.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 18 juni 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2677, r.o. 101.7.