ECLI:NL:RBGEL:2025:6546

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
6 augustus 2025
Zaaknummer
068043-25
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en wapenbezit in drugskonflikt

Op 30 juli 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en wapenbezit. De verdachte heeft op 1 oktober 2024 in een steeg meerdere keren met een vuurwapen geschoten in de richting van de aangever, waarbij hij voorwaardelijk opzet heeft gehad om de aangever van het leven te beroven. De rechtbank achtte de verklaring van de aangever, die stelde dat hij door de verdachte was bedreigd en beschoten, voldoende betrouwbaar, ondanks de verdediging die stelde dat de verdachte slechts schrik had willen aanjagen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn handelen een aanmerkelijke kans op dodelijke verwondingen heeft aanvaard. Naast de poging tot doodslag werd de verdachte ook schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en het bezit van cocaïne en heroïne. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 42 maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat de rechtbank onvoldoende gronden zag om een schadevergoeding toe te kennen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/068043-25
Datum uitspraak : 30 juli 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1999 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. [verblijfplaats] ,
raadsman: mr. J.P.W. Nijboer, advocaat in Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 oktober 2024 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meerdere malen, althans eenmaal, met een vuurwapen in de richting van het hoofd en/of het lichaam van [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 oktober 2024 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meerdere malen, althans eenmaal, in de richting van het hoofd en/of het lichaam van [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 oktober 2024 te [plaats] [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een vuurwapen te richten op [slachtoffer] en meerdere malen, althans eenmaal, met dat vuurwapen in de richting van het hoofd en/of het lichaam, althans in de nabijheid van [slachtoffer] te schieten;
2.
hij op of omstreeks 1 oktober 2024 te [plaats] opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- 9,4 gram (42 minigripzakjes en/of 14 blanco wikkels), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne en/of
- 4,61 gram (26 minigripzakjes), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne
(telkens) zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2024 tot en met 9 oktober 2024 te [plaats] , een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een getransformeerd alarmpistool van het merk Glock, model 25, kaliber 9mm (getransformeerd naar het kaliber 9x17mm), zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool, voorhanden heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Feit 1
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 1 oktober 2024 heeft verdachte in een steeg achter de [straatnaam] in [plaats] (in ieder geval) drie keer met een vuurwapen geschoten. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De officier van justitie acht bewezen dat verdachte (met de arm en het wapen horizontaal naar voren) drie keer in de richting van het hoofd en/of het lichaam van aangever heeft geschoten en daarbij de aanmerkelijke kans op de dood van aangever heeft aanvaard.
De verklaring van verdachte dat hij aangever slechts schrik wilde aanjagen en het wapen tijdens het schieten naar de grond heeft gericht, is volgens de officier van justitie onaannemelijk. Door de forensische opsporing is geen enkel(e) inschot of beschadiging in de tegels van de steeg gevonden, wat je absoluut wél zou verwachten, wanneer verdachte tot drie keer toe naar beneden gericht zou hebben geschoten. De hoogte van de schotbeschadiging in de muur past bij het langs het hoofd van aangever vliegen van de kogel en past niet bij het naar beneden schieten. Het in- en het uitschot in het deurkozijn verliepen redelijk horizontaal. Ook dit past niet bij het scenario van met een wapen richting de grond schieten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de subsidiair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel vrijspraak bepleit. Volgens de raadsman heeft verdachte geen (voorwaardelijk) opzet gehad om aangever te doden of zwaar te verwonden. Verdachte heeft nooit de intentie gehad om iemand te raken. Hij heeft slechts drie keer laag naar de grond geschoten om aangever schrik aan te jagen. Het is aannemelijk dat slechts één schot daadwerkelijk heeft geleid tot het afvuren van het projectiel, de kogel. De kennelijk naar de grond gerichte kogel kan zijn afgeketst en tegen de bakstenen muur aan zijn gekomen. Uit niets blijkt dat er twee (laat staan drie) kogels richting aangever zijn afgevuurd. Er werd slechts één huls aangetroffen. De andere twee (vermoedelijk niet afgeschoten) patronen werden bij elkaar aangetroffen.
Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat de aangifte en verklaring van aangever niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt dan wel met de grootste mate van behoedzaamheid. Er zijn redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever. Zo vindt de verklaring van aangever dat hij 112 heeft gebeld weerlegging in het onderzoek naar zijn telefoonverkeer. De verklaring van aangever dat verdachte zou hebben geroepen ‘ [slachtoffer] , ik ga je doodschieten!’ wordt tegengesproken door verdachte en vindt geen steun in de andere bewijsmiddelen.
Beoordeling door de rechtbank
De centrale vraag in deze zaak is of verdachte daadwerkelijk het wapen op aangever heeft gericht om hem te raken en zodoende opzet had op diens dood dan wel op het hem zwaar lichamelijk letsel toebrengen of dat hij naar de grond heeft geschoten met het doel om aangever te bedreigen?
De verklaring van aangever
Aangever heeft verklaard dat hij op 1 oktober 2024 zijn auto rond 21.30 uur in de [straatnaam] heeft geparkeerd om via een steegje naar huis te lopen. Hij zag verdachte op de fiets en vertrouwde het niet. Aangever nam een andere steeg. Toen hoorde hij geluiden achter zich en vervolgens hoorde hij verdachte schreeuwen: " [slachtoffer] , ik ga je doodschieten." Daarna begonnen de kogels rond te vliegen. Aangever hoorde en voelde de eerste twee kogels langs hem vliegen. Hij hoorde dat de tweede kogel vlak langs zijn hoofd vloog en zag dat deze kogel voor hem in een muur terecht kwam. Aangever zag zand uit de muur komen. Tijdens het rennen hoorde hij een derde schot.
Aangever kon niet verklaren waarom verdachte op hem heeft geschoten, maar had het vermoeden dat het incident verband hield met een conflict in de drugswereld. [3]
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij twee weken eerder zomaar vanuit het niets door aangever van achteren werd aangereden met de auto. Omdat hij na de aanrijding bang was geworden heeft hij een omgebouwd gasalarmpistool en munitie gekocht om zich te kunnen verdedigen.
Op 1 oktober 2024 kwam hij aangever rond 21.30 uur bij de [straatnaam] tegen. Hij had het wapen toevallig in zijn jaszak. Hij heeft zijn fiets neergezet en is aangever de steeg in gevolgd. Hij zag aangever niet meer en wist ook niet zeker of aangever nog in de steeg was. Om hem te waarschuwen heeft hij drie keer naar de grond geschoten. [4]
Getuigenverklaringen
Meerdere buurtbewoners hebben verklaard dat zij op 1 oktober 2024 omstreeks 21.30 uur een drietal knallen hoorden en twee personen hebben zien weggaan - één van hen was op de fiets, de ander was lopend. [5]
Forensisch onderzoek
Tijdens het forensisch onderzoek op de plaats delict op 2 oktober 2024 werd in de muur aan het einde van de steeg een inschot, mogelijk veroorzaakt door een kogelpunt, ter hoogte van 1,40 meter gevonden. In een houten deurkozijn werd ter hoogte van 18 centimeter een in- en uitschot gevonden. Ongeveer in het midden van de steeg lag een kogelpunt. Aan de rechterzijde van het pad lagen twee patronen van kaliber .380. In de begroeiing vond de forensische opsporing een huls van kaliber .380. [6]
Vuurwapen
Tijdens de doorzoeking van de verblijfsplaats van verdachte werd een vuurwapen met opschrift ‘cal.380 Auto’ – verborgen in een opvouwbaar matras – gevonden en veiliggesteld. [7] Het bleek te gaan om een getransformeerd alarmpistool voorzien van het merkopschrift Glock model 25. De loop was geheel open en er zaten geen trekken en velden in de loop. De originele loop was waarschijnlijk vervangen door een nieuwe loop. Alle hoofdonderdelen waren aanwezig en werkten naar behoren. Het vuurwapen is getest. De schoten konden zonder storing worden gelost. [8] Verdachte heeft bevestigd dat hij met dat vuurwapen heeft geschoten in de steeg op de bewuste avond rond 21.30 uur. [9]
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Anders dan de raadsman heeft bepleit acht de rechtbank de aangifte en verklaring van aangever [slachtoffer] voldoende betrouwbaar. Zijn verklaring vindt op essentiële onderdelen steun in de andere bewijsmiddelen en verdachte heeft ter terechtzitting ook een groot deel van de verklaring van aangever bevestigd. De rechtbank volgt het verhaal van aangever dat verdachte meerdere keren gericht op hem heeft geschoten.
Het alternatieve scenario dat verdachte aangever slechts wilde waarschuwen en alleen naar de grond heeft geschoten acht de rechtbank niet aannemelijk. Het vuurwapen was geschikt om gewone kogelpatronen af te vuren en zodoende dodelijk letsel toe te brengen. Indien verdachte aangever alleen had willen waarschuwen had hij kunnen volstaan met een alarmpistool.
Dit scenario wordt voorts weerlegd door de resultaten van het forensisch onderzoek. Op de plaats delict werden geen inschoten in de tegels op de grond aangetroffen, maar wel een inschot/uitschot op 18 centimeter hoogte en een inschot op 1.40 meter hoogte. De kogel, die de muur ter hoogte van 1,40 meter heeft geraakt, had aangever in zijn bovenlichaam of het hoofd kunnen treffen.
De stelling van de raadsman, dat verdachte maar één kogel heeft afgevuurd en dat deze is afgeketst, wordt weerlegd door de verklaringen van de getuigen die aangeven dat zij drie schoten hebben gehoord, hetgeen overigens ook overeenkomt met de verklaring van verdachte dat hij drie keer heeft geschoten. De gevonden patronen zouden zelfs een aanwijzing kunnen zijn dat verdachte misschien zelfs nog vaker heeft willen schieten, maar dat het wapen mogelijk heeft geblokkeerd.
De rechtbank neemt verder in aanmerking dat verdachte heeft verklaard dat hij geen enkele ervaring met het afvuren van vuurwapens had, dat het een smalle steeg betrof en dat het buiten donker was en dat behoudens een lantarenpaal op het einde van de steeg niet gebleken is van enige andere verlichting. De rechtbank is van oordeel dat onder de genoemde omstandigheden het tot drie keer toe afvuren van een vuurwapen op de wijze zoals verdachte dat blijkens de forensische bevindingen heeft gedaan de aanmerkelijke kans op dodelijke verwondingen met zich meebrengt. De rechtbank is van oordeel dat deze gedraging, gelet op het voorgaande, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht is op de dood van een ander, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat één of meer vitale organen zouden worden geraakt en aangever zou komen te overlijden. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte door zo te handelen het voorwaardelijk opzet heeft gehad om aangever van het leven te beroven.
Feit 2 en feit 3
Ten aanzien van feit 2 en feit 3 is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen feit 2:
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 23 en 24 van dossier Belaja 1.0, dossiernummer: 202501170900.DOS;
- het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 476 t/m 481;
- de NFI-rapporten, p. 482 t/m 484;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 juli 2025.
Bewijsmiddelen feit 3:
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 380.
- het proces-verbaal van onderzoek wapen, p. 423 en 424.
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 juli 2025.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks1 oktober 2024 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meerdere malen
, althans eenmaal,met een vuurwapen in de richting van het hoofd en/of het lichaam van [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks1 oktober 2024 te [plaats]
opzettelijk heeft vervoerd, in elk gevalopzettelijk aanwezig heeft gehad,
- 9,4 gram (42 minigripzakjes en/of 14 blanco wikkels)
, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijndecocaïne en
/of
- 4,61 gram (26 minigripzakjes)
, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijndeheroïne,
(telkens) zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in
of omstreeksde periode van 1 oktober 2024 tot en met 9 oktober 2024 te [plaats] , een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een getransformeerd alarmpistool van het merk Glock, model 25, kaliber 9mm (getransformeerd naar het kaliber 9x17mm), zijnde een vuurwapen in de vorm van een
geweer, revolver en/ofpistool, voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 primair
poging tot doodslag;
Feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank overweegt ambtshalve dat zich geen eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht tussen feit 1 primair en feit 3 voordoet. Van een dergelijke samenloop is sprake indien de bewezen verklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen niet (meer dan enigszins) uiteenloopt.
De rechtbank is van oordeel dat feit 1 primair en feit 3 verschillende verwijten opleveren omdat de strekking van de desbetreffende strafbepalingen meer dan enigszins uiteenloopt. Feit 1 primair ziet op de bescherming van het menselijk leven terwijl feit 3 ziet op het tegengaan van de aanwezigheid van ongewenste wapens in de samenleving. Bovendien heeft feit 1 zich op een bepaald tijdstip op een bepaalde plaats afgespeeld en feit 3 over een periode van 9 dagen op meerdere plaatsen.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
Mede gelet op de medische toestand van verdachte heeft de raadsman de rechtbank verzocht om aan verdachte een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte na het incident in de steeg zelf slachtoffer is geworden van een schietpartij en meer medische zorg nodig heeft dan in de P.I. kan worden gerealiseerd.
In het verlengde van zijn standpunt heeft de raadsman de rechtbank verzocht het bevel tot voorlopige hechtenis bij vonnis op te heffen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag.
Op 1 oktober 2024 hebben kort na elkaar twee schietincidenten plaatsgevonden, waarbij zowel verdachte als ook aangever betrokken waren. Er zijn voldoende aanwijzingen dat beiden niet het achterste van hun tong willen laten zien, maar vermoedelijk was sprake van een conflict in de drugswereld. Verdachte is aangever bewust gevolgd en heeft in een woonwijk meerdere keren op hem geschoten. Hierdoor heeft verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en het veiligheidsgevoel van aangever. Misschien was dit ook de aanleiding voor de tweede schietpartij later op de avond, waarbij verdachte het slachtoffer was.
Het schietincident vond plaats in een woonwijk en er was een gerede kans dat andere mensen door de rondvliegende kogels zouden worden geraakt. Dit soort geweldsdelicten zorgen voor grote gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. Dit geldt in het bijzonder voor de buurtbewoners.
Naast de poging tot doodslag heeft verdachte zich ook nog schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en het aanwezig hebben van cocaïne en heroïne. Verdachte was naar eigen zeggen werkzaam binnen het drugscircuit. Hij verdiende zijn geld met het rondbrengen van drugs. Drugshandel gaat, zoals ook uit de onderhavige zaak blijkt, veelal gepaard met andere vormen van criminaliteit en ondermijnt de maatschappij. De drugs zelf zijn schadelijk voor de volksgezondheid.
De reclassering heeft op 30 juni 2025 een rapport opgemaakt. Volgens de reclassering kunnen het psychosociaal functioneren van verdachte, het ontbreken van werk en het sociaal netwerk als criminogene factoren worden beschouwd. De reclassering constateert dat sprake is van een delictpatroon ten aanzien van het overtreden van de Opiumwet, maar heeft niet vast kunnen stellen hoe diep verdachte verankerd is binnen het criminele netwerk, aangezien hij geen openheid van zaken geeft. Er is sprake van een hoog recidiverisico. De reclassering ziet geen mogelijkheid om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen en adviseert aan verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en in verband met een juiste normhandhaving niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank ziet geen reden om van de strafeis van de officier van justitie af te wijken.
Alle omstandigheden afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van de tijd, die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met feit 1 primair een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij heeft aangevoerd dat hij psychisch letsel heeft opgelopen door toedoen van de verdachte en dat hij kampt met trauma-gerelateerde angstklachten. De benadeelde partij vordert € 5.000,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard. Volgens de verdediging heeft aangever onvoldoende onderbouwd dat hij een ernstig trauma heeft opgelopen. Bovendien was aangever zeer waarschijnlijk betrokken bij het latere schietincident. Misschien was hij zelfs degene die op verdachte heeft geschoten. Dit in combinatie met de onwaarschijnlijkheden in het verhaal van aangever maakt dat er geen enkele reden is om hem in zijn vordering te ontvangen. Bovendien gaat de verdediging uit van bedreiging, waarbij een substantieel lager bedrag aan immateriële schadevergoeding past.
Overweging van de rechtbank
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 aanhef en onder b BW onder meer recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat hij op andere wijze in de persoon is aangetast. Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Uit het dossier volgt dat de benadeelde partij kort na het schietincident betrokken was bij een aanslag op verdachte. Hij heeft dus niet de veiligheid opgezocht maar heeft gekozen voor het aangaan van een nieuwe confrontatie. Gegeven deze specifieke situatie en de omstandigheid dat de benadeelde partij kennelijk in kringen verkeert waarin hij binnen een half uur tijd een tegenaanslag kan organiseren waarbij met een vuurwapen wordt geschoten, welke kringen hij bewust heeft opgezocht, is de rechtbank van oordeel dat de door benadeelde partij gestelde angst en het gestelde opgelopen trauma als gevolg van het bewezenverklaarde feit tenminste nadere toelichting behoeft. Nu een dergelijke toelichting ontbreekt ziet de rechtbank onvoldoende gronden om een schadevergoeding toe te kennen.
De rechtbank wijst de vordering af.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 wijst af het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
 wijst de vordering tot schadevergoeding af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Bonder (voorzitter), mr. C.H. van Breevoort - de Bruin en
mr. C.E.W. van de Sande, rechters, in tegenwoordigheid van mr. U. Posthumus, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 juli 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 202501090930.DOS, Onderzoek BELAJA / ON3R024072, gesloten op 30 april 2025, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] op 9 december 2024, p. 248 en 249, en verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 juli 2025.
3.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] op 9 december 2024, p. 246 t/m 250.
4.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting op 16 juli 2025.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 321 en 322, en Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 287 en 288.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 333 t/m 335, en Proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict ( [straatnaam] [plaats] ), p. 336 t/m 340.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 380.
8.Proces-verbaal van onderzoek wapen, p. 423 en 424.
9.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 juli 2025.