Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.Het verloop van de procedure
- betrokkene, bijgestaan door haar advocaat;
- mw. [naam 1] , als GZ-psycholoog verbonden aan [zorginstelling] in [plaatsnaam] ;
- mw. [naam 2] , persoonlijk begeleider van betrokkene.
2.Wat vaststaat
3.Het verzoek
4.De beoordeling
‘het verrichten van andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening’als vorm van verplichte zorg af, omdat gebleken is dat hiertoe geen noodzaak bestaat. Verder verleent zij de machtiging voor de vormen van verplichte zorg ‘
insluiten’ en ‘
het uitoefenen van toezicht op betrokkene’voor de duur van telkens maximaal drie dagen. Hoewel niet op voorhand kan worden uitgesloten dat als deze zorgvormen moeten worden ingezet, dit ook na drie dagen nog nodig zal zijn, is de rechtbank het met de advocaat van betrokkene eens dat het wenselijk is dat in dat geval de procedure wordt gevolgd van artikel 8:11 e.v. Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (tijdelijke verplichte zorg in noodsituaties). Op die manier wordt bereikt dat er op dat moment een nieuwe rechterlijke toets plaatsvindt naar de noodzaak van de ingezette zorg. De advocaat van betrokkene heeft daarnaast verzocht om ‘
beperken van het recht op het ontvangen van bezoek’ af te wijzen. De rechtbank volgt het verweer van de advocaat niet en ziet op basis van de overgelegde stukken en met name wat besproken is tijdens de zitting geen aanleiding om deze zorgvorm af te wijzen. Dit heeft ermee te maken dat als betrokkene ontregeld raakt, zij mogelijk het contact met mensen opzoekt of in stand laat die een verkeerde invloed op haar hebben. Met betrekking tot de vormen van verplichte zorg ‘
onderzoek aan kleding of lichaam’, ‘
onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedragsbeïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen’en ‘
controleren op de aanwezigheid van gedragsbeïnvloedende middelen’overweegt de rechtbank dat deze zorgvormen uitsluitend mogen worden ingezet indien er aanwijzingen zijn voor middelengebruik.
5.De beslissing
[naam betrokkene], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] , wat inhoudt dat de maatregelen die in 4.6. en 4.7. staan kunnen worden toegepast;
30 april 2026;