ECLI:NL:RBGEL:2025:7102

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 augustus 2025
Publicatiedatum
22 augustus 2025
Zaaknummer
05/211166-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens mishandeling met taakstraf

Op 22 augustus 2025 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging en poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een vechtpartij die plaatsvond op 31 maart 2023 op het Bunckmanplein te Voorthuizen, waarbij de verdachte betrokken was bij een conflict tussen twee groepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in fase 1 van het geweld zelf geweld heeft gepleegd, maar dat er in fase 2 en 3 geen sprake was van 'in vereniging' geweld plegen, omdat de medeverdachten niet bij het eerdere geweld betrokken waren. De rechtbank sprak de verdachte vrij van openlijke geweldpleging, maar achtte de mishandeling van [slachtoffer 2] bewezen. De verdachte had [slachtoffer 2] een kopstoot gegeven, wat resulteerde in een gebroken neus. De rechtbank oordeelde dat de kans op zwaar lichamelijk letsel niet aanmerkelijk was, maar dat de verdachte wel schuldig was aan mishandeling. De officier van justitie had een taakstraf van 150 uur geëist, maar de rechtbank legde een taakstraf van 60 uur op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 1.000,00 aan smartengeld aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2].

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/211166-23
Datum uitspraak : 22 augustus 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
Geboren op [geboortedag] 1976 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] ,
raadsman: mr. W.K. Cheng, advocaat in Amsterdam
officier van justitie: mr. I. Blonk
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 maart 2023 te Voorthuizen, althans in Nederland
openlijk, te weten op of aan het Bunckmanplein, in elk geval op of aan de openbare
weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meerdere perso(o)n(en), te weten
- [slachtoffer 1] en/of
- [slachtoffer 2] en/of
- [slachtoffer 3]
door
- meerdere malen, althans eenmaal (met kracht) in/op/tegen het hoofd/gezicht,
althans het lichaam van een of meerdere voornoemde personen te slaan/stompen en/of
- meerdere malen, althans eenmaal (met kracht) aan/tegen het lichaam van een of
meerdere vernoemde personen te trekken en/of te duwen en/of
- meerdere malen, althans eenmaal (met kracht) een duwstoot tegen het lichaam
van een of meerdere voornoemde personen te geven en/of
- meerdere malen, althans eenmaal met een schroevendraaier, althans een
scherp/met puntig voorwerp, te steken en/of te prikken richting een of meerdere
vernoemde personen en/of
- een kopstoot tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer 2] te geven
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een gebroken
neus voor die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 31 maart 2023 te Voorthuizen, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [slachtoffer 2]
- één of meermalen (met meer dan geringe kracht) (met zijn vuist) in het gezicht,
althans op/tegen het hoofd en/of lichaam heeft geslagen en/of
- een kopstoot tegen het hoofd heeft gegeven
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 maart 2023 te Voorthuizen, althans in Nederland,
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2]
- één of meermalen (met meer dan geringe kracht) (met zijn vuist) in het gezicht,
althans op/tegen het hoofd en/of lichaam te slaan en/of
- een kopstoot tegen het hoofd te geven.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op 31 maart 2023 heeft een vechtpartij plaatsgevonden op het Bunckmanplein te Voorthuizen. Daarbij waren twee groepen betrokken, namelijk enerzijds [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] en anderzijds [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . [2] De politie heeft in het proces-verbaal het gepleegde geweld opgedeeld in drie elkaar opvolgende fasen. Tussen die fasen is het steeds even min of meer rustig. Die onderverdeling in fasen houdt de rechtbank ook aan in de vonnissen.
Fase 1
[verdachte] komt aan bij zijn geparkeerde auto. Hij duwt de achterdeur van de naast hem geparkeerde werkbus van de gebroeders [slachtoffers] dicht. Als [verdachte] zijn auto achteruit rijdt, doet de inmiddels weer gearriveerde [slachtoffer 2] op dat moment de deur van de werkbus weer open en vervolgens weer een beetje dicht als hij ziet dat [verdachte] achteruit rijdt. Hierop ontstaat er een woordenwisseling tussen beiden en stapt [verdachte] uit zijn auto. De mannen staan dicht tegen elkaar, waarop [verdachte] met zijn hoofd een plotselinge beweging maakt richting [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] deinst achteruit en pakt [verdachte] vast waarop [verdachte] met zijn rechtervuist uithaalt naar het gezicht en borst van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] slaat of duwt op de borst van [verdachte] . [verdachte] haalt op dat moment met zijn hand/vuist uit naar het gezicht van [slachtoffer 2] . Deze fase eindigt doordat [naam] (de vriendin van [verdachte] ) tussen beiden komt. [3]
Fase 2
[slachtoffer 3] loopt naar de bestuurderszijde van de zwarte BMW waar [verdachte] in zit en slaat [verdachte] vrijwel direct met zijn hand/vuist. [verdachte] komt uit zijn auto, [slachtoffer 1] voegt zich er ook bij, waarna verdachte naar de kofferbak van zijn auto loopt en daarin bezig is. [slachtoffer 1] geeft [verdachte] een duw. Even later staan [verdachte] en [slachtoffer 3] tegenover elkaar en haalt [slachtoffer 3] ineens uit met zijn linker vuist/hand naar [verdachte] . [slachtoffer 2] valt dan [verdachte] aan, die terugslaat. Ter zitting heeft de rechtbank waargenomen op de stilgezette videobeelden dat [verdachte] iets in zijn rechterhand heeft, dat uitsteekt. [slachtoffer 1] trapt [verdachte] drie keer met zijn rechtervoet tegen zijn linkerbeen. [slachtoffer 1] pakt hierna een waterpas uit de werkbus en loopt hiermee richting [verdachte] . Zijn broers houden hem tegen en [slachtoffer 3] pakt de waterpas over. [slachtoffer 3] slaat hierna [verdachte] meermaals met de waterpas, op zijn linker bovenbeen, op/richting het hoofd, linker bovenarm, nek en rug. [slachtoffer 2] slaat met een vuist op de kaak/wang van [verdachte] . Vervolgens haalt [slachtoffer 3] weer uit met de waterpas en raakt [verdachte] dan achter in zijn nek die daarop naar de grond zakt en dan weer van [slachtoffer 3] een klap met de waterpas op zijn rug krijgt.
Fase 3
[medeverdachte 2] komt in de auto aan, stapt uit en loopt in versnelde pas naar de werkbus waar [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] staan. [slachtoffer 2] heeft inmiddels twee vlakspanen uit de werkbus gepakt. [slachtoffer 3] heeft de waterpas nog in zijn hand. Er wordt gesproken tussen hen. [medeverdachte 2] zet hierna zijn auto weg en komt vervolgens weer in versnelde pas richting [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gelopen en wordt dan tegengehouden door een omstander. Vervolgens komt er nog een auto aan waar [medeverdachte 1] uit stapt. [medeverdachte 1] wil doorlopen in de richting van de [slachtoffers] maar wordt tegengehouden door twee mannen. [medeverdachte 1] duwt een man opzij. Alle betrokkenen staan bij elkaar nabij de werkbus. [slachtoffer 1] pakt een afrijlat uit de werkbus, heft deze met beide handen boven zijn hoofd en slaat er vervolgens mee de groep in. [slachtoffer 3] heft de waterpas boven zijn hoofd en slaat ermee. [medeverdachte 2] duwt of slaat [slachtoffer 1] naar achteren. [slachtoffer 3] geeft [medeverdachte 2] een klap op zijn hoofd met de waterpas, waarop [medeverdachte 2] valt. Daarna geeft [slachtoffer 3] hem nog een klap, terwijl [medeverdachte 2] al op de grond ligt. [slachtoffer 2] maakt een slaande beweging naar [medeverdachte 1] en [slachtoffer 1] slaat met de afrijlat. [verdachte] pakt [slachtoffer 1] vast en duwt hem. [slachtoffer 3] heft dan de waterpas weer boven zijn hoofd en slaat naar iemand, niet te zien is naar wie. [verdachte] is in gevecht met [slachtoffer 1] . [medeverdachte 1] is in gevecht met [slachtoffer 2] en heeft [slachtoffer 2] omklemd met zijn beide armen. [slachtoffer 2] slaat zeven keer met de zijkant van de vlakspaan op het hoofd van [medeverdachte 1] . [slachtoffer 3] geeft [verdachte] een klap met de waterpas op zijn rechter bovenbeen. [verdachte] heeft de afrijlat van [slachtoffer 1] vast en krijgt vervolgens weer een klap van [slachtoffer 3] met de waterpas. [verdachte] valt op de grond en tijdens zijn val is te zien dat [slachtoffer 3] [verdachte] nogmaals slaat met de waterpas en nogmaals een slaande beweging naar [verdachte] maakt die dan al op de grond ligt. Dit doet hij nog drie keer.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten 1 en 2 primair, te weten openlijke geweldpleging en een poging tot zware mishandeling.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 1, nu geen sprake is van het voor openlijk geweld vereiste ‘in vereniging’ plegen van geweld. Ten aanzien van feit 2 primair is eveneens vrijspraak bepleit, nu het geven van een kopstoot geen poging tot zware mishandeling oplevert.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
De rechtbank stelt voorop dat uit vaste jurisprudentie volgt dat van het “in vereniging” plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die “in vereniging” geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
(HR 7 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9029, HR 13 oktober 2015,ECLI:NL:HR:2015:3029)
Uit het procesdossier en wat ter terechtzitting is besproken volgt dat verdachte in fase 1 zelf geweld heeft gepleegd. Daar waren [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) niet bij aanwezig. Wat betreft fase 1 kan dus geen sprake zijn van in vereniging geweld plegen en dus ook niet de ten laste gelegde openlijk geweldpleging.
Hetzelfde geldt voor fase 2. Verdachte werd hier niet bijgestaan door anderen en heeft weliswaar handelingen verricht met een puntig voorwerp in zijn hand maar was in deze fase vooral bezig met het ontvangen van klappen van de andere partij.
Pas in fase 3 voegen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zich bij het conflict. De rechtbank gaat er, gelet op hun doelgerichte manier van lopen richting de andere partij, vanuit dat zij beiden door verdachte en/of zijn vriendin zijn opgeroepen en – door te komen en erop af te lopen, terwijl het duidelijk onrustig was – het conflict hebben opgezocht. Echter niet kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , toen zij zich in het conflict mengden, wisten dat verdachte eerder al zelf geweld had gepleegd.
In fase 3 wordt er door zowel verdachte als [medeverdachte 2] als [medeverdachte 1] geduwd. De rechtbank stelt echter vast dat, buiten dat, verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vooral werden aangevallen door de [slachtoffers] . De enige daadwerkelijke geweldshandeling lijkt de klap/duw te zijn die [medeverdachte 2] aan [slachtoffer 1] heeft gegeven nadat deze met de afrijlat in de groep sloeg. [medeverdachte 2] werd hierna gelijk uitgeschakeld door de klappen die hij kreeg van [slachtoffer 3] . [medeverdachte 1] en [verdachte] hebben zich in deze fase vooral verweerd tegen het geweld van de [slachtoffers] . Deze ene klap door [medeverdachte 2] is bovendien onvoldoende om te kunnen spreken van in vereniging geweld uitoefenen. Daarmee komt de rechtbank niet tot het voor openlijke geweldpleging vereiste ‘in vereniging’ plegen van geweld.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank de onder feit 1 ten laste gelegde openlijke geweldpleging in vereniging tegen de broers [slachtoffers] niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van feit 1.
Feit 2
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij van verdachte een kopstoot kreeg. [4] Uit de letselverklaring blijkt dat [slachtoffer 2] een gebroken neus heeft opgelopen en dat een kopstoot past als mogelijke oorzaak van het letsel. [5]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft de camerabeelden van Grandcafe [cafe] uitgekeken en neemt daarop waar dat verdachte een kopstoot gaf aan [slachtoffer 2] . [6]
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat de hoofdbeweging van verdachte richting [slachtoffer 2] die waar te nemen is op de beelden, een kopstoot betreft. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is hoe dit handelen van verdachte gekwalificeerd moet worden.
Verdachte heeft het slachtoffer een kopstoot gegeven waaraan het slachtoffer een gebroken neus heeft overgehouden. Verder heeft verdachte het slachtoffer een keer in het gezicht geslagen en een keer tegen de borst. De rechtbank moet beoordelen of verdachte hiermee heeft geprobeerd om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Vastgesteld moet worden of de kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel door de gedragingen van verdachte naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd zeer kwetsbaar is. De rechtbank is echter van oordeel dat in het dossier, mede gelet op de aard van het letsel, geen aanwijzingen bestaan dat de door verdachte gegeven kopstoot het slachtoffer op een gevaarlijke plaats op het hoofd heeft geraakt of het hoofd met zodanige kracht heeft geraakt dat daardoor zwaar lichamelijk letsel had kunnen ontstaan. Daarbij betrekt de rechtbank dat naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad een gebroken neus niet zonder meer kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet zonder meer kan worden bewezen dat door het enkel geven van de kopstoot de kans aanmerkelijk is geweest dat daardoor zwaar lichamelijk letsel kon worden toegebracht.
De rechtbank acht om bovenstaande reden het onder feit 2, primair tenlastegelegde niet bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken. Wel acht de rechtbank bewezen dat verdachte door bovengenoemde gedragingen de onder feit 2, subsidiair ten laste gelegde mishandeling heeft begaan.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks31 maart 2023 te Voorthuizen,
althans in Nederland,
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2]
-
één ofmeermalen (met meer dan geringe kracht) (met zijn vuist) in het gezicht,
althans op/tegen het hoofden
/oflichaam te slaan en
/of
- een kopstoot tegen het hoofd te geven.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2, subsidiair:
mishandeling.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaar, in combinatie met een taakstraf van 150 uur.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat bij een eventuele strafoplegging uitdrukkelijk rekening dient te worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in strafmatigende zin.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer 2] . Hij heeft hem een kopstoot gegeven als gevolg waarvan deze een gebroken neus heeft opgelopen. Verder heeft hij meermalen geslagen. Dit geweld is de start geweest van een grotere vechtpartij waarvan verdachte aldus de aanstichter is geweest. Dat verdachte uiteindelijk ook slachtoffer van fors geweld is geworden doet daaraan op zichzelf niet af. De aanleiding was dat verdachte zich stoorde aan een opengaande deur van de werkbus die naast zijn auto stond geparkeerd. Deze deur werd door [slachtoffer 2] weer wat dicht gedaan toen hij zag dat verdachte achteruit reed, maar dat was voor verdachte kennelijk niet genoeg. Van schade aan verdachtes auto hierdoor is in het geheel niet gebleken. Niettemin meende verdachte dat hij [slachtoffer 2] een lesje moest leren en dat is hem uiteindelijk duur komen te staan. Maar overeind blijft staan dat verdachte degene is geweest die begonnen is met het geweld, om een wel erg futiele reden. Dat rekent de rechtbank hem aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op verdachtes strafblad van 24 juni 2025, waaruit volgt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld. Daaruit volgt ook dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Alle omstandigheden afwegende acht de rechtbank oplegging van een taakstraf van 70 uren beginsel passend bij de aard van het toegepaste geweld en het toegebrachte letsel.
Met betrekking tot het procesverloop overweegt de rechtbank nog als volgt. Op 14 april 2023 vond het verhoor van verdachte plaats en is jegens hem een handeling verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem door het openbaar ministerie strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank wijst op 22 augustus 2025 – en derhalve niet binnen twee jaren na dit moment – vonnis. De redelijke termijn is derhalve met ruim 4 maanden overschreden. Deze overschrijding van de redelijke termijn valt niet aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank zal deze overschrijding verdisconteren in de straftoemeting. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank verdachte zal veroordelen tot een taakstraf van 60 uren. Dat is lager dan de door de officier van justitie geëiste straf, nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring is gekomen.

8.De beoordeling van de civiele vordering

[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in verband met het tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De door [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] ingediende formulieren zijn blanco en worden buiten beschouwing gelaten. De benadeelde partij vordert € 15.000,00 aan materiële schade en € 1.000,00 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk kan worden toegewezen tot een hoogte van € 1.000,00 aan immateriële schadevergoeding met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel aan materiële schade heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, nu een beoordeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
Overweging van de rechtbank
Immateriële schade
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door de mishandeling heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel in de vorm van een gebroken neus opgelopen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen en ook met de mate van eigen schuld. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 1.000,00 vaststellen.
Verdachte is vanaf 31 maart 2023 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
Materiele schade
Er is niet of onvoldoende gebleken dat de materiële schade rechtstreeks is toegebracht door de mishandeling. Nu een concrete onderbouwing ontbreekt, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in dit deel van de vordering verklaren.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 legt op een taakstraf van 60 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 dagen;
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 1.000,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag te betalen van € 1.000,00 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 20 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Snijders (voorzitter), mr. F.J.H. Hovens en mr. A.J.H. Steenweg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. U. Posthumus, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 augustus 2025.
Mr. A.J.H. Steenweg en mr. U. Posthumus zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 2] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023140762, gesloten op 20 augustus 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 190.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 190-191; verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 25 juli 2025; rechterlijke waarneming van de videobeelden tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 25 juli 2025.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer 2] , p. 296.
5.Forensisch medische letselrapportage van dr. G. Reijnen d.d.12-2-2024, p. 3.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 174.