ECLI:NL:RBGEL:2025:7480

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 september 2025
Publicatiedatum
5 september 2025
Zaaknummer
AWB-24_6578
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in geschil over vergunningsvrij gebruik van een gebouw voor bewoning

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 8 september 2025, wordt de vraag behandeld of een gebouw aan de [locatie] in [plaats 2] vergunningsvrij kan worden gebruikt voor bewoning. De eisers, de erven van [persoon A], hebben het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Betuwe gevraagd om een standpunt in te nemen over de mogelijkheid van permanent wonen in het gebouw. Het college heeft in een brief van 19 juni 2024 aangegeven dat permanente bewoning niet vergunningsvrij is en heeft geweigerd mee te werken aan de legalisering van de bewoning. De eisers zijn het hier niet mee eens en hebben bezwaar gemaakt, waarna zij rechtstreeks beroep hebben ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank oordeelt dat de brief van het college geen besluit is, maar een bestuurlijk rechtsoordeel. Hiertegen staat geen bezwaar of beroep open, waardoor de rechtbank zich onbevoegd verklaart om het beroep te behandelen. De rechtbank legt uit dat artikel 16.64a van de Omgevingswet geen grondslag biedt voor een procedure om voorafgaand aan de aanvraag van een omgevingsvergunning een voorvraag aan het college voor te leggen. De rechtbank benadrukt dat het indienen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning de juiste weg is om duidelijkheid te krijgen over de vergunningsplicht van de bewoning.

De rechtbank concludeert dat zij zich onbevoegd verklaart, waardoor de inhoudelijke gronden niet aan de orde komen. De eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Verschuren, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/6578

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

de erven van [persoon A], uit [plaats 1], eisers

(gemachtigde: mr. G.C.M. Schipper),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Betuwe

(gemachtigde: [gemachtigde]).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de vraag of het gebouw aan de [locatie] in [plaats 2] vergunningsvrij kan worden gebruikt voor bewoning. Omdat eisers en het college van mening verschillen of er permanent gewoond kan worden, hebben eisers dit aan het college gevraagd. Het college heeft hierop een brief gestuurd met de strekking dat permanente bewoning van het gebouw niet vergunningsvrij is en dat hij niet wil meewerken aan de legalisering van bewoning. [1] Eisers zijn het hier niet mee eens. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de brief geen besluit is. De brief is een bestuurlijk rechtsoordeel en hiertegen staat geen bezwaar en beroep open
.De rechtbank is daarom onbevoegd om van het rechtstreeks beroep kennis te nemen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Op 8 april 2024 hebben eisers aan het college gevraagd om ‘een standpunt in te nemen of regulier woongebruik van [locatie] past binnen de huidige planregels’. Het college heeft in de brief van 19 juni 2024 aangegeven dat permanente bewoning van het gebouw niet vergunningsvrij is en dat hij niet wil meewerken aan de legalisering van bewoning.
2.1.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen deze brief en verzocht om rechtstreeks beroep bij de rechtbank.
2.2.
Het college heeft op 3 oktober 2024 ingestemd met het rechtstreekse beroep.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 26 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers, erfgenaam [persoon B], erfgename [persoon C] via een digitale verbinding, en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de brief van 19 juni 2024 een besluit is.
4. Eisers wijzen in hun aanvraag en ter zitting op artikel 16.64a van de Omgevingswet, dat voorziet in een nieuwe procedure over het voorleggen van een dergelijke voorvraag aan het college om zo een appellabel besluit te verkrijgen, aldus eisers.
5. Artikel 16.64a van de Omgevingswet biedt geen grondslag om de brief van 19 juni 2024 als besluit aan te merken. Deze bepaling bepaalt dat in de kennisgeving van een besluit over een omgevingsvergunning moet worden vermeld of het bevoegd gezag oordeelt dat er geen vergunning nodig is, bijvoorbeeld als de activiteit niet vergunningplichtig is. Deze bepaling is opgenomen in “§ 16.5.2. Reguliere voorbereidingsprocedure”, in hoofdstuk 16.5 ‘de omgevingsvergunning’. In deze paragraaf wordt geregeld wanneer de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is voor omgevingsvergunningen. Gelet op de plek en inhoud van artikel 16.64a van de Omgevingswet biedt deze bepaling geen grondslag voor een procedure om voorafgaand aan de aanvraag van een omgevingsvergunning een of meerdere voorvragen aan het college voor te leggen. De bepaling regelt immers de inhoud van de kennisgeving van een besluit over een omgevingsvergunning. Deze bepaling is daarom geen grondslag om de brief van 19 juni 2024 als besluit te kwalificeren. Ook de vaste rechtspraak over positieve weigeringen waarnaar eisers verwijzen in hun aanvraag, maakt dit niet anders. Het gaat dan immers steeds om aanvragen voor vergunningen, waarop door het bevoegd gezag beslist wordt dat geen vergunning nodig is. Dat is een andere situatie dan het voorleggen van een voorvraag zoals in dit geval.
6. Ook op andere gronden ziet de rechtbank geen reden om de brief van 19 juni 2024 als besluit aan te merken. De brief bevat een bestuurlijk rechtsoordeel. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is een bestuurlijk rechtsoordeel in de regel geen besluit. Alleen in uitzonderingsituaties moet een bestuurlijk rechtsoordeel, ondanks het ontbreken van een rechtsgevolg, als besluit worden aangemerkt. Daarvoor is in ieder geval vereist dat het voor de betrokkenen onevenredig bezwarend is om het geschil over de interpretatie van de rechtsregels via een beroepsprocedure over een daadwerkelijk besluit, met name betreffende handhaving of vergunningverlening, bij de bestuursrechter aan de orde te stellen. [2]
7. Naar het oordeel van de rechtbank is het indienen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning de aangewezen weg om uitsluitsel te verkrijgen over de vraag of de bewoning van de [locatie] vergunningvrij is om het door het college bij de beoordeling van die aanvraag te hanteren toetsingskader aan de orde te stellen. Het volgen van die weg, ook uit een oogpunt van de daarmee gepaard gaande kosten, is naar het oordeel van de rechtbank niet onevenredig bezwarend. [3] Ook dat de uitkomst van de procedure volgens eisers op voorhand vast zou staan, zoals zij op zitting hebben betoogd, leidt niet tot een ander oordeel.

Conclusie en gevolgen

8. De rechtbank verklaart zich onbevoegd omdat de brief van 19 juni 2024 niet als besluit kan worden aangemerkt. Aan een bespreking van de inhoudelijke gronden komt de rechtbank daarom niet toe.
9. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Verschuren, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op de grond dat artikel 16.64a van de Omgevingswet niet van toepassing is.
2.Zie bijvoorbeeld ABRvS 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3222.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2554.