ECLI:NL:RBGEL:2025:7502

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
8 september 2025
Zaaknummer
AWB-24_6747
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de bouw van een klepstuw in de Barchemse Veengoot

Deze uitspraak betreft de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een klepstuw in de Barchemse Veengoot. De eisers, waaronder verschillende maatschappen en bedrijven uit de regio, zijn het niet eens met de verleende vergunning en hebben hiertegen beroep aangetekend. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de eisers beoordeeld en geconcludeerd dat de beroepsgronden niet slagen, waardoor het beroep ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers geen belanghebbenden zijn bij het primaire besluit, omdat zij geen eigendommen of huurrechten hebben op percelen die grenzen aan de klepstuw. De rechtbank heeft ook de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning beoordeeld en geconcludeerd dat het college van burgemeester en wethouders de vergunning terecht heeft verleend, aangezien er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft de argumenten van de eisers over de inbreuk op hun rechten op basis van het EVRM verworpen, omdat de gestelde schade niet het gevolg is van de vergunning voor de klepstuw, maar mogelijk van een eerder projectplan. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar uitgesproken en het beroep ongegrond verklaard, zonder recht op proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/6747

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser 1] ;

[eiseres 1] ;
Maatschap [naam maatschap] ;
[eiser 2] ;
[eiser 3] ;
[eiseres 2] ;
Maatschap [naam maatschap 2] ;
[eiseres 3] ;
[eiser 4] ;
[eiseres 4] ;
Maatschap [naam maatschap 3] ;
[eiser 5] ;
[naam bedrijf 1] ;
[eiser 6] ;
[naam bedrijf 2] ;
[eiser 7] ,allen uit [plaats] , eisers
(gemachtigde: [gemachtigde 1] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lochem, het college

(gemachtigde: mr. R. Vossebeld).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Waterschap Rijn en IJsseluit Doetinchem, het waterschap
(gemachtigden: mr. M.M.M. Kapteijns en [gemachtigde 2]).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een klepstuw in de Barchemse Veengoot. Eisers zijn het niet eens met de verleende omgevingsvergunning. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Mede aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de ontvankelijkheid van eisers en de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de beroepsgronden van eisers niet slagen. Eisers krijgen dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Het waterschap heeft in een besluit van 12 maart 2024 een projectplan vastgesteld (het projectplan) dat voorziet in de realisering van een hydrologisch maatregelenpakket dat gericht is op het verbeteren van de natuurkwaliteit en klimaatrobuustheid van het natuurgebied ‘Hagenbeek’. De concrete maatregelen bestaan onder meer uit het verondiepen en dempen van watergangen rondom dit natuurgebied en het aanpassen (verhogen) van waterpeilen.
2.1.
Op 16 augustus 2023 heeft het waterschap een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de realisatie van een klepstuw in de Barchemse Veengoot die is gelegen in het natuurgebied Hagenbeek.
2.2.
De locatie van de klepstuw ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Lochem’ (het bestemmingsplan) en heeft de bestemming ‘Water’.
2.3.
Met het besluit van 8 november 2023 heeft het college besloten om de aangevraagde omgevingsvergunning aan het waterschap te verlenen (het primaire besluit). De omgevingsvergunning ziet op de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’. [1]
2.4.
Op 13 augustus 2024 heeft het college een beslissing genomen op het bezwaar van eisers (beslissing op bezwaar). Het college heeft het bezwaar voor zover ingesteld door [eiser 2] , [eiser 3] , [eiseres 2] , de maatschap [naam maatschap 2] , [eiseres 3] , [eiser 5] , [naam bedrijf 1] , [eiser 6] , [naam bedrijf 2] en [eiser 7] niet-ontvankelijk verklaard (de eerste groep eisers), omdat zij geen belanghebbende zijn bij de omgevingsvergunning. Het bezwaar voor zover ingesteld door de andere eisers, die eigenaar zijn van percelen die grenzen aan de locatie van de te plaatsen stuw, is door het college ongegrond verklaard.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser [eiser 6] , eiser [eiser 1] , eiser [eiser 2] , eiser [eiser 7] , de gemachtigde van eisers, [persoon A] als deskundige namens eisers, de gemachtigde van het college en de gemachtigden van het waterschap.

Beoordeling door de rechtbank

Is het bezwaar voor zover ingesteld door de eerste groep eisers terecht niet-ontvankelijk verklaard?
3. Eisers voeren aan dat het college ten onrechte het bezwaar, voor zover dat was ingesteld door de eerste groep eisers, niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eisers stellen zich op het standpunt dat deze groep eisers wel gevolgen van enige betekenis gaat ondervinden van de aangevraagde activiteit. De klepstuw heeft namelijk tot doel om eraan bij te dragen dat het grondwaterpeil wordt verhoogd in het gebied. Alle eisers, waaronder de eerste groep eisers, zijn woonachting in en rondom het gebied of exploiteren een bedrijf in of rondom het gebied.
3.1.
Uit artikel 8:1, gelezen in samenhang met artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat een belanghebbende tegen een besluit bezwaar kan maken en vervolgens tegen het besluit op bezwaar beroep kan instellen bij de bestuursrechter. In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: ‘degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.’ Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks is betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. [2]
3.2.
Uitgangspunt voor de beoordeling van belanghebbendheid is dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit – zoals een bestemmingsplan of een (omgevings)vergunning – toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. [3] Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken als de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
3.3.
Bij besluiten over activiteiten in het omgevingsrecht is het de taak van het bestuursorgaan om belanghebbenden vast te stellen aan de hand van (onderzoek naar) de feitelijke gevolgen van het besluit. Uiteindelijk is het aan de bestuursrechter om te oordelen over de vraag wie belanghebbende bij een besluit zijn. De betrokken rechtzoekende hoeft daarom niet zelf aan te tonen dat hij belanghebbende bij een besluit is. Slechts als tijdens de procedure de vraag aan de orde is of ‘gevolgen van enige betekenis’ ontbreken en dus de vraag of er aanleiding is de correctie toe te passen, kan en mag van de betrokkene worden gevraagd uit te leggen welke feitelijke gevolgen hij van de activiteit ondervindt of vreest te zullen ondervinden.
3.4.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de eerste groep eisers geen belanghebbende is bij het primaire besluit zij geen eigendommen of huurrechten hebben op percelen die grenzen aan de klepstuw. Het college onderbouwt dit standpunt met het argument dat de realisatie van de klepstuw los staat van de uitvoering van het projectplan en de klepstuw ook de huidige grondwaterstanden kan hanteren.
3.5.
De rechtbank oordeelt dat het college terecht het bezwaar voor zover dat was ingesteld door de eerste groep eisers niet-ontvankelijk heeft verklaard. In het primaire besluit is enkel een omgevingsvergunning verleend voor het vervangen van een bestaande klepstuw. Eisers stellen een belang te hebben omdat zij problemen zullen ondervinden als het grondwaterpeil wordt verhoogd. Met de nieuwe klepstuw kan een hoger waterpeil worden gehanteerd ten opzichte van de oude klepstuw en de klepstuw kan dus ten dienste gaan staan van het projectplan. Het eventueel verhogen van het waterpeil is echter geen (rechts)gevolg van de omgevingsvergunning, maar van het projectplan en van een mogelijk nog te nemen afzonderlijk peilbesluit. De stuw kan namelijk ook op een lager niveau worden ingesteld. Daarbij merkt de rechtbank op dat eisers (althans een deel van hen) ook al beroep hebben ingesteld tegen het projectplan, dat op 28 oktober 2024 door deze rechtbank ongegrond is verklaard. In dat kader hebben eisers hun bezwaren tegen een verhoging van het peil al naar voren kunnen brengen. Het staat verder vast dat de eerste groep eisers wonen of hun bedrijf exploiteren op een geruime afstand van de locatie van de klepstuw en dat zij ook niet hebben aangevoerd dat zij andere gevolgen gaan ondervinden van het primaire besluit dan de mogelijke verhoging van het grondwaterpeil. Gelet hierop heeft het college terecht besloten dat de eerste groep eisers geen belanghebbende is bij het primaire besluit. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de vergunning terecht verleend?
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
4.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 16 augustus 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Het toetsingskader
4.2.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo kan de omgevingsvergunning om te bouwen slechts worden geweigerd indien, kort samengevat en voor zover hier van belang, niet aannemelijk is dat het bouwen voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012 of de gemeentelijke bouwverordening dan wel indien het bouwwerk in strijd is met het bestemmingsplan of het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan in strijd is met redelijke eisen van welstand. De in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo vermelde weigeringsgronden zijn limitatief en imperatief van aard. Dit betekent dat de omgevingsvergunning moet worden verleend, als geen sprake is van één van deze weigeringsgronden.
4.3.
Het college stelt zich op het standpunt dat het bouwplan voor de stuw niet in strijd is met het geldende bestemmingsplan, dat op de locatie geen welstandseisen gelden en dat ook aan het Bouwbesluit 2012 en de gemeentelijke bouwverordening wordt voldaan. De vergunning kan dus niet geweigerd worden.
4.4.
De rechtbank stelt vast dat eiseres geen gronden heeft gericht tegen deze conclusie, die de rechtbank deelt. Dit betekent dat het college geen ruimte had om de vergunning te weigeren.
4.5.
Eisers voeren nog wel aan dat de beslissing op bezwaar in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 1 van het eerste protocol bij het EVRM. Eisers betogen dat door de gevolgen van de nieuwe klepstuw (de voorziene natschade van de woningen, landerijen en ondernemingen), een inbreuk wordt gemaakt op het recht van eisers op eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer en het ongestoord recht op eigendom. Vervolgens stellen eisers zich op het standpunt dat het college niet heeft gemotiveerd dat deze inbreuken geoorloofd zijn.
4.6.
Zoals hiervoor weergegeven bestaat er voor het college geen ruimte om de vergunning te weigeren, zodat dit betoog niet relevant is. Daarbij merkt de rechtbank op dat de gestelde schade als gevolg van vernatting niet het gevolg is van deze vergunning voor een klepstuw. Zoals hiervoor al overwogen is die gestelde schade mogelijk een gevolg van het projectplan, dat geen onderdeel vormt van deze procedure. Verder zullen de nadelige invloeden van de beslissing op bezwaar op de persoonlijke levenssfeer, zoals bouwwerkzaamheden in de omgeving van de percelen van eisers, niet een zodanig niveau van ernst bereiken dat deze onder de werking van artikel 8 van het EVRM valt. De bezwaren van eisers zien ook niet op die concrete bouwwerkzaamheden. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent ook dat er geen recht is op een vergoeding van de proceskosten van eisers of vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.C.M. van Wel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 25 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:131, r.o. 4.1 en uitspraak van de Afdeling van 29 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:3020, r.o. 6.2.
3.Uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271.