In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van belanghebbende, een B.V., tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 15 februari 2024. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een winkelruimte in Apeldoorn, vastgesteld op € 1.416.000 per 1 januari 2021, wat leidde tot aanslagen onroerendezaakbelasting en rioolheffing voor het jaar 2022. Het bezwaar van belanghebbende werd ongegrond verklaard, waarna de rechtbank het beroep op 1 juli 2025 behandelde. De gemachtigde van belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar waren aanwezig.
De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar de waarde aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar hierin is geslaagd, ondanks dat de gemachtigde aanvoert dat de vergelijkingsobjecten in het waardevergelijkingsrapport te klein zijn. De rechtbank wijst op een huurvergelijking die beter aansluit bij de huurwaarde van de onroerende zaak, maar constateert dat de heffingsambtenaar ook een eigen huurcijfer heeft gepresenteerd dat niet is bestreden door belanghebbende. De rechtbank oordeelt dat de kapitalisatiefactor van 10,5, die is onderbouwd met transacties en theoretische berekeningen, gerechtvaardigd is.
Het beroep ter zake van de WOZ-waarde wordt ongegrond verklaard. Daarnaast wordt het beroep tegen de aanslag rioolheffing niet-ontvankelijk verklaard, omdat hiertegen in bezwaar geen gronden zijn aangevoerd. Het verzoek om vergoeding van immateriële schade wordt afgewezen, omdat er nog geen twee jaren zijn verstreken sinds de indiening van het eerste bezwaar. De uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, en is openbaar gemaakt op 21 november 2025.