6.7.De rechtbank is van oordeel dat het UWV niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat geen sprake is van een andere eerste dag van arbeidsongeschiktheid. De primaire arts noch de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft beoordeeld of eiseres vóór 26 november 2021 om medische redenen niet in staat is geweest haar functie in de volle omvang uit te oefenen en of dat aanleiding geeft voor een eerdere eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Weliswaar heeft de verzekeringsarts b&b in zijn rapport van 20 maart 2024 gereageerd op de vraag wat de eerste ziektedag is, maar uit zijn antwoord – kort gezegd, dat eiseres zich pas op 26 november 2021 heeft ziekgemeld en dat daarna pas de wachttijd is volgelopen – blijkt, gelet op wat in overweging 6.4 is overwogen, dat de verzekeringsarts b&b een onjuist criterium heeft gehanteerd. Uit hetgeen de rechtbank in overweging 6.6 heeft overwogen blijkt dat eiseres (in ieder geval) vanaf 1 november 2019 vanwege (medische) klachten niet meer in staat was tot het verrichten van haar werkzaamheden in de voor haar normale omvang, zodat sprake was van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid. Het UWV had vervolgens moeten beoordelen of eiseres nadien 104 weken onafgebroken om medische redenen niet in staat is geweest haar functie in de volle omvang van 24 uur per week te verrichten en dus doorlopend arbeidsongeschikt is geweest, waarbij de rechtbank opmerkt dat uit de rapportage van de bedrijfsarts van 17 januari 2019 blijkt dat sprake is van progressieve beperkingen en dat ook de primaire arts in zijn rapportage van 9 oktober 2023 beschrijft dat sprake is van een langzaam progressief ziektebeeld.
7. Zoals de rechtbank onder 6.7 heeft overwogen, is door het UWV ten onrechte niet beoordeeld of er een andere eerste arbeidsongeschiktheidsdag moet worden aangenomen dan 26 november 2021. Het bestreden besluit is hiermee onzorgvuldig voorbereid en daardoor niet deugdelijk gemotiveerd. Het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het UWV in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet het UWV, met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze tussenuitspraak heeft geoordeeld, alsnog beoordelen of een andere datum dan 26 november 2021 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag moet worden aangenomen en de hoogte van het dagloon opnieuw vaststellen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
8. Het UWV moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het UWV gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. In beginsel, ook in de situatie dat het UWV de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
9. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2013.
10. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.