5.2.Appellant betoogt langs verschillende lijnen dat bij de bepaling van het dagloon niet uitgegaan moet worden van het loon dat hij in de referteperiode van 1 augustus 2015 tot en met 31 juli 2016 verdiende bij [voetbalclub B.V.], maar van het loon dat hij van 1 juli 2014 tot 30 juni 2015 bij [voetbalclub N.V.] verdiende. Hij is vanwege in de periode bij [voetbalclub N.V.] opgelopen blessures een veel lager betaald contract bij [voetbalclub B.V.] aangegaan en dit mag niet leiden tot een lager dagloon van de WIA-uitkering. De Raad zal eerst ingaan op wat appellant heeft aangevoerd over de medische afzakker en vervolgens op het betoog dat sprake is van discriminatie van verzekerden met een chronische ziekte of handicap omdat voor het WIA-dagloon geen dagloongarantie zoals voor het WW-dagloon bestaat.
5.3.1.Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA wordt voor de berekening van een uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte die tot volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid heeft geleid, is ingetreden.
5.3.2.Op grond van artikel 13, derde lid, van de Wet WIA worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met betrekking tot de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zo nodig afwijkende regels gesteld. Deze regels zijn gesteld bij het Dagloonbesluit.
5.3.3.Artikel 16, eerste lid, van het Dagloonbesluit luidt voor zover van belang als volgt:
Het dagloon van uitkeringen op grond van de Wet WIA is de uitkomst van de volgende berekening:
[(A-B) x 108/100 + C] / D
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever die vakantiebijslag reserveert;
B staat voor bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer in de referteperiode heeft genoten;
C staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever die geen vakantiebijslag reserveert; en
D staat voor 261.
5.3.4.Op grond van artikel 13, eerste lid, van het Dagloonbesluit, voor zover hier van belang, wordt onder referteperiode verstaan de periode van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het tijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden.
5.3.5.Artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA bepaalt dat voordat een verzekerde aanspraak kan maken op een uitkering op grond van deze wet voor hem een wachttijd geldt van
104 weken. Het tweede lid bepaalt dat als eerste dag van de wachttijd geldt de eerste werkdag al dan niet in een dienstbetrekking waarop door de verzekerde wegens ziekte niet is gewerkt of het werk tijdens de werktijd is gestaakt.
5.3.6.Op grond van artikel 1 van de Wet WIA wordt onder maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen.
5.3.7.Op grond van artikel 1, onder j, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit), voor zover hier van belang, wordt onder maatgevende arbeid verstaan: uitgeoefende arbeid door gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, als bedoeld in artikel 1, onder maatmaninkomen, van de Wet WIA.
5.3.8.Op grond van artikel 7a, eerste lid, van het Schattingsbesluit, voor zover hier van belang, wordt het maatmaninkomen bedoeld in artikel 1 van de Wet WIA vastgesteld door het loon, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdelen a en b, van het Schattingsbesluit, dat de verzekerde met de maatgevende arbeid in het refertejaar heeft verdiend te delen door het aantal uren van die maatgevende arbeid in het refertejaar.
5.3.9.Op grond van artikel 1, onder i, van het Schattingsbesluit wordt onder refertejaar verstaan: het refertejaar, bedoeld in artikel 13 van het Dagloonbesluit.
5.3.10.Op grond van artikel 7a, derde lid, van het Schattingsbesluit stelt het Uwv een andere periode van maximaal één jaar vast waarover het inkomen en het aantal uren van de maatgevende arbeid in aanmerking worden genomen, indien in het refertejaar geen sprake is van maatgevende arbeid of van arbeid van een urenomvang die maatgevend is.
Rechtspraak over maatmanloon, medische afzakker en dagloon
5.4.1.Volgens vaste rechtspraak van de Raad geldt als hoofdregel dat voor de vaststelling van de maatman bepalend is de arbeid die de betrokkene laatstelijk voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht. Op deze hoofdregel wordt volgens eveneens vaste rechtspraak een uitzondering gemaakt als de (omvang van de) laatstelijk verrichte arbeid of het daarmee verdiende loon geen juiste maatstaf oplevert bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid (bijvoorbeeld de uitspraak van 23 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1696). Een van de in de rechtspraak geformuleerde uitzonderingen is de zogenoemde medische afzakker. 5.4.2.Van een medische afzakker is sprake als een betrokkene ten gevolge van ziekte of gebrek (tijdelijk) lager beloond werk gaat doen of om medische redenen de urenomvang terugbrengt zonder zich ziek te melden. Als een betrokkene later uitvalt uit dit lager betaalde werk en dan pas een arbeidsongeschiktheidsuitkering aanvraagt, kan het voorlaatste werk als uitgangspunt genomen worden (bijvoorbeeld de uitspraak van 6 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:815). Het maatmanloon wordt in dat geval – in afwijking van de hoofdregel – gebaseerd op het voorlaatste werk. 5.4.3.De Raad heeft meermalen geoordeeld dat de vaststelling van het maatmanloon los staat van de vaststelling van het dagloon, omdat deze begrippen van elkaar verschillen, het gebruik ervan gebaseerd is op verschillende wettelijke bepalingen en zij niet dezelfde doelen dienen (zie de uitspraken van 18 maart 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP8458 en 7 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:763). In lijn hiermee is geoordeeld dat de vraag of iemand een medische afzakker is niet relevant is voor de berekening van het WIA-dagloon (zie de uitspraken van 24 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:392 en 28 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2634). 5.4.4.In de uitspraak van 21 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2869, heeft de Raad geoordeeld dat uit de bewoordingen en samenhang van de artikelen 13 en 23 van de Wet WIA volgt dat voor de dagloonberekening moet worden uitgegaan van de periode van een jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het tijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, op grond waarvan de wachttijd van artikel 23 van deWet WIA is aangevangen. Met ziekte in artikel 13 van de Wet WIA wordt dus geduid op de eerste arbeidsongeschiktheidsdag, die na het doorlopen van de wachttijd aanspraak kan geven op een uitkering op grond van de Wet WIA. 5.5.1.Met zijn stelling dat zijn situatie gelijk kan worden gesteld met de situatie van een medische afzakker beoogt appellant niet dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag, de wachttijd en de ingangsdatum van de WIA-uitkering anders moeten worden vastgesteld dan door het Uwv is gedaan. Appellant betwist niet dat, uitgaande van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van 1 augustus 2016, de WIA-uitkering terecht met ingang van 30 juli 2018 is toegekend, maar wil uitsluitend dat het dagloon van deze uitkering wordt gebaseerd op het loon in de periode van 1 juli 2014 tot en met 30 juni 2015.
5.5.2.De artikelen 13 en 23 van de Wet WIA verzetten zich er echter tegen dat de referteperiode voor de dagloonbepaling wordt losgekoppeld van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag (zie de in 5.4.4 genoemde uitspraak van 21 augustus 2019). Het Dagloonbesluit biedt hiervoor evenmin een grondslag. Artikel 13, eerste lid, van het Dagloonbesluit regelt de referteperiode immers op gelijke wijze als artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA. Een bepaling om in voorkomende gevallen de referteperiode anders vast te stellen is er in de Wet WIA noch in het Dagloonbesluit.
5.5.3.Gelet op dit dwingendrechtelijke wettelijk kader is er voor een analoge toepassing van de rechtspraak over de medische afzakker in het kader van het dagloon, zoals door appellant gewenst, geen ruimte. Daarbij is van belang dat artikel 7a, derde lid, van het Schattingsbesluit de bevoegdheid geeft om de referteperiode voor de bepaling van het maatmanloon in voorkomende gevallen in afwijking van de hoofdregel vast te stellen. Deze mogelijkheid ontbreekt in de Wet WIA en het Dagloonbesluit.
Discriminatie van verzekerden met een chronische ziekte of handicap?