In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Gelderland op 17 september 2025, gaat het om een geschil tussen twee voormalig echtelieden over de hoofdelijke aansprakelijkheid voor een kredietschuld. De partijen, [eiseres] en [gedaagde], zijn in 1988 met elkaar gehuwd en hebben in 2001 een lening afgesloten bij Finata Bank. Na hun echtscheiding in 2004 is de schuld aan [gedaagde] toegescheiden. [gedaagde] heeft een minnelijk schuldsaneringstraject doorlopen, dat in 2010 positief is afgesloten, en heeft sindsdien geen contact meer gehad met de bank. [eiseres] heeft echter vanaf 2008 tot 2024 betalingen gedaan aan de rechtsvoorganger van de bank, InterBank, en vordert nu regres van [gedaagde] voor de door haar betaalde bedragen. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] niet meer kan worden aangesproken voor de schuld, omdat hij finale kwijting heeft gekregen in het kader van het schuldsaneringstraject. De rechtbank wijst de vordering van [eiseres] tot betaling van de regresvordering af, maar oordeelt dat de verjaring van de regresvorderingen is gestuit door een aangetekende brief van [eiseres]. De rechtbank wijst een deel van de vordering toe, maar compenseert de proceskosten tussen partijen.