Uitspraak
Rechtbank GELDERLAND
3 juli 2025
Rechtbank Gelderland
In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 3 juli 2025 uitspraak gedaan in een verzoek van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [verzoekster] B.V., om een afkoelingsperiode af te kondigen op basis van de Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA). De verzoekster had op 22 april 2025 een startverklaring gedeponeerd en op 28 mei 2025 een verzoekschrift ingediend voor een afkoelingsperiode van twee maanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek het eerste verzoek is na de startverklaring en dat de rechtbank bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de financiële situatie van [verzoekster] en de relatie met haar schuldeiser, aangeduid als [schuldeiser] B.V. Er was een geschil ontstaan tussen [verzoekster] en [schuldeiser] over de afbouw van appartementen, wat leidde tot een vordering van [schuldeiser] op [verzoekster]. De rechtbank concludeerde dat [verzoekster] onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat zij in de zogenaamde ‘WHOA-toestand’ verkeerde, waarin het redelijkerwijs aannemelijk is dat zij insolvent zal raken zonder herstructurering. De rechtbank oordeelde dat de liquiditeitsprognose van [verzoekster] niet realistisch was, omdat deze afhankelijk was van de verkoop van appartementen, terwijl er een retentierecht van [schuldeiser] op deze appartementen rustte. Hierdoor kon [verzoekster] niet voldoen aan haar lopende verplichtingen. De rechtbank heeft het verzoek tot afkondigen van de afkoelingsperiode afgewezen.