ECLI:NL:RBGEL:2025:8202

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 oktober 2025
Publicatiedatum
1 oktober 2025
Zaaknummer
ARN 24/54
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afstemming van de uitkering op grond van de Participatiewet en de interpretatie van giften in natura

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 2 oktober 2025, staat de afstemming van de uitkering van eiser op grond van de Participatiewet (Pw) centraal. Eiser, die sinds 1 augustus 2016 een uitkering ontvangt, is het niet eens met de verlaging van zijn uitkering door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rheden. Het college heeft de uitkering verlaagd omdat eiser geen kosten voor levensonderhoud zou hebben, wat eiser betwist. De rechtbank beoordeelt of het college terecht heeft gehandeld en komt tot de conclusie dat het beroep van eiser gegrond is. De rechtbank stelt vast dat de beleidsregels van het college onduidelijk zijn geformuleerd en dat de maaltijden die eiser van zijn moeder ontvangt, onder de definitie van giften in natura vallen. Hierdoor is de afstemming van de uitkering in strijd met de beleidsregels. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit van 5 september 2023, waarbij de uitkering ten onrechte is afgestemd. Eiser krijgt een vergoeding van zijn proceskosten en het griffierecht moet door het college worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/54

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.F. van den Brink),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rheden, het college

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afstemming van eiser zijn uitkering met ingang van 1 september 2023 op grond van de Participatiewet (Pw). Het college heeft de uitkering van eiser verlaagd omdat eiser geen kosten heeft voor levensonderhoud. Eiser is het daar niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het college terecht de uitkering van eiser met ingang van 1 september 2023 heeft afgestemd.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep slaagt omdat het college niet in overeenstemming met zijn beleidsregels heeft gehandeld. Het college heeft ten onrechte de uitkering van eiser met ingang van 1 september 2023 afgestemd. Eiser krijgt gelijk en het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Het college heeft bij besluit van 5 september 2023 (het primaire besluit) de uitkering van eiser met € 284,40 per maand verlaagd omdat eiser geen kosten voor levensonderhoud heeft. Met het bestreden besluit van 18 december 2023 op het bezwaar van eiser heeft het college het primaire besluit herzien voor wat betreft de hoogte van het afstemmingsbedrag. De afstemming is in het bestreden besluit vastgesteld op € 86,67 per maand.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 15 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn bewindvoerder, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.
2.3.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen. Deze termijn heeft de rechtbank ook niet gehaald.

Beoordeling door de rechtbank

Wat zijn de feiten?
3. Eiser ontvangt vanaf 1 augustus 2016 een uitkering op grond van de Pw naar de norm van een alleenstaande. In 2023 is een onderzoek door de Sociale Recherche opgestart omdat uit de door eiser overgelegde bankafschriften afgeleid werd dat eiser € 50,- per week aan leefgeld ontvangt; hij vermoedelijk een voertuig in gebruik heeft omdat hij pint bij benzinestations; hij veel afschrijvingen heeft naar Holland Casino Online; hij nagenoeg geen afschrijvingen heeft voor levensonderhoud en hij regelmatig afschrijvingen heeft bij een coffeeshop. Volgens het rapport heeft eiser tijdens het verhoor onder meer verklaard dat hij geen kosten heeft voor levensonderhoud omdat zijn moeder en zijn familie hiervoor zorgen; hij niets voor zijn boodschappen en dergelijke betaalt; hij elke dag bij zijn moeder eet; hij ook nog wekelijks naar de voedselbank gaat en dat dat volgens hem de extraatjes zijn. In het rapport wordt berekend dat eiser op grond van de Nibud-normen € 9,35 aan kosten voor voeding bespaart; dit is omgerekend per maand € 284,40. Het college heeft hierop het primaire besluit genomen. In het bestreden besluit heeft het college het afstemmingbedrag verlaagd naar € 86,67 per maand, omdat rekening is gehouden met het feit dat eiser slechts € 50,- per week aan leefgeld ontvangt en hij gelet op zijn bankafschriften toch wel enige kosten voor voedsel maakt en hij daarnaast ook andere kosten maakt die vallen binnen de categorie algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. De afstemming komt daarmee uit op € 20,- per week zodat eiser € 30,- per week overhoudt voor andere uitgaven.
Toetsingskader
4. In artikel 18, eerste lid, van de Pw is bepaald dat het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen afstemt op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Pw worden tot de middelen gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Volgens het tweede lid van dit artikel worden bepaalde, daar genoemde, inkomens- en vermogensbestanddelen niet tot de middelen gerekend. In het tweede lid, aanhef en onder m, van de Pw is bepaald dat giften, voor zover deze naar het oordeel van het college uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn, niet tot de middelen worden gerekend.
4.1.
In de Beleidsregels Vrijlating giften Participatiewet gemeente Rheden (de Beleidsregels) is in artikel 1 (Begripsbepalingen), eerste lid, bepaald dat alle begrippen die in deze regeling worden gebruikt en die niet nader worden omschreven dezelfde betekenis hebben als in de Pw en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In het tweede lid van artikel 1 is onder f als definitie van een gift in natura opgenomen dat dit een schenking van goederen of een andere vorm, niet zijnde geld, is door een natuurlijke persoon of een instelling.
In artikel 3 (Periodieke giften), eerste lid, van de Beleidsregels is bepaald dat periodieke giften, in geld of natura, als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onder m, van de wet worden vrijgelaten tot een bedrag ter hoogte van € 1.200,- per kalenderjaar.
4.2.
Volgens vaste jurisprudentie moet onder het begrip middelen in de zin van de Pw worden verstaan alle inkomens- en vermogensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin vrijelijk beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. [1] Dit beschikken ziet op de mogelijkheid om de middelen feitelijk aan te wenden om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Bij giften in de zin van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder m, van de Pw, moet het, gelet op het uitzonderingskarakter van die bepaling, gaan om middelen in de zin van het eerste lid, die vervolgens kunnen worden vrijgelaten.
Is de afstemming in overeenstemming met de Beleidsregels?
5. Eiser heeft aangevoerd dat voor zover er in zijn geval sprake is van een structurele en substantiële besparing, deze besparing valt binnen de grenzen van de Beleidsregels. Eiser verwijst daarbij ook naar de algemene toelichting bij de vaststelling van dit beleid:
“Door giften niet in aanmerking te nemen, wordt voorkomen dat de Participatiewet een ontmoediging vormt voor de vrijgevigheid van instellingen en/of personen. Gezien het minimumbehoeftekarakter van de bijstand kan de vrijlating niet onbeperkt zijn. Wat betreft de hoogte van (een) gift(en) geldt dat het in de rede ligt om (een) gift(en) niet in aanmerking te nemen voor zover dit niet leidt tot een bestedingsniveau dat niet (meer) verenigbaar is met hetgeen op bijstandsniveau gebruikelijk is.”
5.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat voor de vrijlating van giften op basis van de jurisprudentie duidelijk is dat vrijlating alleen betrekking heeft op de te korten middelen op grond van artikel 31 en 32 van de Pw. Er is met deze korting geen sprake van middelen op grond van artikel 31, tweede lid, onder m, van de Pw. Ook de Beleidsregels gaan daar van uit. Deze grondslag staat ook in de intitulé van de beleidsregels: “Boodschappen en maaltijden zijn geen middelen en vallen daarmee niet onder het vrijlatingenbeleid”.
5.2.
Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank merkt allereerst op dat de tekst waarvan het college stelt dat deze onderdeel uitmaakt van de intitulé van de Beleidsregels door de rechtbank niet is aangetroffen in de door het college aangeleverde tekst van de Beleidsregels noch in de op internet gepubliceerde beleidsregels. De rechtbank gaat daar daarom aan voorbij.
5.3.
De rechtbank stelt verder vast dat de Beleidsregels onduidelijk zijn geformuleerd. In artikel 1 is aangegeven dat alle begrippen die in deze regeling worden gebruikt en die niet nader worden omschreven dezelfde betekenis hebben als in de Pw en de Awb. Uit het feit dat vervolgens een nadere definitie wordt gegeven van de termen ‘gift’ en ‘gift in natura’ kan geconcludeerd worden dat hiermee dus wordt afgeweken van de betekenis in de Pw. Ter zitting heeft het college erkend dat deze term een andere betekenis heeft in de Beleidsregels dan in de Pw en de bedoeling van de Beleidsregels is om middelen en goederen in de zin van de Pw te interpreteren. Echter in de artikelen die deze termen betreffen wordt vervolgens wel weer verwezen naar artikel 31, tweede lid, onder m, van de Pw. Ter zitting heeft het college erkend dat de maaltijden die eiser van zijn moeder ontvangt, vallen onder de definitie van giften in natura die in artikel 1, tweede lid, onder f, van de Beleidsregels is opgenomen. Nu de Beleidsregels onduidelijk zijn geformuleerd is de rechtbank van oordeel dat deze in het voordeel van eiser dienen te worden uitgelegd en dat in de Beleidsregels derhalve afgeweken wordt van de vaste jurisprudentie over het begrip middelen. Dit betekent dat in dit geval de door zijn moeder aan eiser verstrekte maaltijden onder artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregels vallen.
5.4
Een extra argument voor de onder 5.3 getrokken conclusie is dat de Beleidsregels, zoals het college ter zitting ook heeft aangegeven, zijn opgesteld naar aanleiding van de publieke ophef die is ontstaan naar aanleiding van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 augustus 2021. [2] Zoals ook uit de door eiser aangehaalde algemene toelichting blijkt is het doel giften tot een maximale waarde van € 100,- per maand toe te staan. Als de uitleg die het college nu aan de Beleidsregels geeft, wordt gevolgd doet zich de vreemde situatie voor dat in het geval de moeder van eiser iedere maand € 100,- aan hem had overgemaakt onder de mededeling ‘gift’ en eiser dit bedrag de volgende dag weer aan zijn moeder had overgemaakt met de mededeling ‘vergoeding kosten boodschappen’ dit geheel overeenkomstig de Beleidsregels zou zijn geweest en niet tot een afstemming van de uitkering zou hebben geleid. Zoals het college ter zitting heeft aangegeven zou dit een onwenselijke consequentie zijn.
5.5
Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met de Beleidsregels. Dit betekent dat het college de Pw-uitkering van eiser ten onrechte heeft afgestemd. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing en bepaalt dat het primaire besluit wordt herroepen.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 18 december 2023;
- herroept het besluit van 5 september 2023 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op .
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), ECLI:NL:CRVB:2021:1918.