ECLI:NL:RBGEL:2025:8222

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 oktober 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
ARN 24/5785
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.D.Z.R. Mohamed Hoesein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland op 3 oktober 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de weigering van een WIA-uitkering behandeld. Eiseres, die eerder als apothekersassistente werkte, had zich ziek gemeld vanwege gezondheidsklachten en verzocht om een WIA-uitkering met ingang van 23 februari 2024. Het UWV had haar aanvraag afgewezen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht, met een vastgestelde mate van 29,18%. Eiseres was het niet eens met deze beoordeling en voerde verschillende beroepsgronden aan, waaronder dat haar beperkingen waren onderschat en dat zij niet in staat was om de geselecteerde functies uit te voeren.

De rechtbank beoordeelt of het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres correct heeft vastgesteld. De rechtbank komt tot de conclusie dat het UWV dit juist heeft gedaan, gebaseerd op medisch en arbeidskundig onderzoek. De verzekeringsarts M. van Oosterom en de arbeidskundige C. Smeets hebben vastgesteld dat eiseres, ondanks haar psychische klachten, in staat is om bepaalde functies uit te voeren die binnen haar belastbaarheid vallen. De rechtbank oordeelt dat er geen reden is om de FML aan te passen en dat de geselecteerde functies de belastbaarheid van eiseres niet overschrijden.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen recht heeft op een WIA-uitkering en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak benadrukt de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van beperkingen en de noodzaak voor eiseres om medische informatie te verstrekken ter ondersteuning van haar claims.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/5785

uitspraak van de enkelvoudige kamer

in de zaak tussen

[eiseres] uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. K.T. Ghaffari)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: J.M. Marquenie).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het beroep van eiseres tegen de weigering van een
uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiseres is het niet eens met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres juist heeft vastgesteld.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres juist heeft vastgesteld en terecht heeft besloten dat zij niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering. Eiseres krijgt daarom geen gelijk en het beroep is ongegrond.

Procesverloop

2. Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet WIA met ingang van 23 februari 2024 (de datum in geding).
2.1.
Het UWV heeft de aanvraag met het besluit van 8 april 2024 afgewezen. Met het besluit van 25 juli 2024 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiseres is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.2.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en daar gronden tegen ingediend. Ook heeft zij een nader stuk ter onderbouwing van haar standpunt ingebracht.
2.3.
Het UWV heeft een verweerschrift, met als bijlage een aanvullende rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b), ingediend. Het UWV blijft bij de weigering om aan eiseres met ingang van 23 februari 2024 een uitkering op grond van de Wet WIA toe te kennen.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 28 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten
3. Eiseres is werkzaam geweest als apothekersassistente voor gemiddeld 19,85 uur per week. Op 25 februari 2022 heeft zij zich ziek gemeld voor dit werk vanwege belemmerende gezondheidsklachten. Aan het einde van de wachttijd heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet WIA.
Totstandkoming van het bestreden besluit
3.1.
Het UWV heeft beoordeeld of eiseres in aanmerking komt voor
een WIA-uitkering en dit onderzoek heeft geleid tot de bestreden besluitvorming. Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. Het UWV heeft eiseres geen WIA-uitkering toegekend omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht, namelijk 29,18%. Deze beoordeling is gebaseerd op een medisch en een arbeidskundig onderzoek.
3.2.
Het medisch onderzoek is neergelegd in het rapport van verzekeringsarts M. van Oosterom van 26 maart 2024 en de medische belastbaarheid van eiseres is neergelegd in een zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 26 maart 2024. Van Oosterom heeft eiseres op het spreekuur gezien, psychisch en lichamelijk onderzoek verricht en informatie van de behandelaar bestudeerd. Hij heeft geconstateerd dat er sprake is van psychische klachten, te weten een depressieve episode in combinatie met een posttraumatische stressstoornis en een overige angststoornis. Van Oostroom heeft voorts geconstateerd dat zijn bevindingen tijdens het spreekuur in lijn zijn met de geclaimde klachten en met de ontvangen medische informatie van de behandelaar. Uit de anamnese worden dezelfde klachten beschreven als die bekend zijn bij de behandelaar (psycholoog). Van Oosterom stelt vast dat eiseres vanwege haar psychische situatie beperkingen heeft in haar persoonlijk en sociaal functioneren. Eiseres is vanwege aanwezige klachten en belemmeringen, welke plausibel en consistent zijn, aangewezen op een werksituatie zonder veelvuldige storingen, op werk zonder veelvuldige deadlines/productiepieken, op werk zonder hoog handelingstempo, op werk met oppervlakkige patiënten en klantencontacten en op werk zonder leidinggevende functies. Eiseres is daarnaast beperkt ten aanzien van het hanteren van emotionele problemen van anderen, het uiten van eigen gevoelens, omgaan met conflicten, samenwerken en ook is zij aangewezen op regelmatige werktijden.
3.3.
Arbeidskundige C. Smeets heeft in het rapport van 8 april 2024 geconcludeerd dat eiseres ongeschikt is voor haar eigen werk. Wel moet zij in staat geacht worden om de volgende functies te kunnen uitvoeren: productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180) assemblagemedewerker besturingskasten en panelen (SBC-code 267071) en productiemedewerker textiel, geen kleding (SBC- code 272043). In aanvulling hierop zijn de functie(s) administratief medewerker afhandelingen (SBC-code 515080) medewerker postverzorging (intern) (SBC-code 315140) geselecteerd. In deze functies wordt haar belastbaarheid, zoals neergelegd in de FML, niet overschreden. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres is vastgesteld op 29,18%.
3.4.
Op 10 mei 2024 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit genomen. Dit is gebeurd na een medisch onderzoek.
3.5.
De resultaten van dit medisch onderzoek zijn neergelegd in het rapport van 23 juli
2024. Het medisch onderzoek is verricht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) R. van den Enden. Hij heeft eiseres gesproken en dossier onderzoek gedaan. De overwegingen over de belastbaarheid, die vermeld zijn in het rapport van Van Oosterom en de vertaling daarvan in de FML op de datum in geding zijn consistent met de bevindingen in bezwaar. Van den Enden kan de redenering van Van Oostrom volgen. Er is daarom geen reden om de FML aan te passen omdat eiseres met de opgestelde FML voldoende wordt ontzien, aldus Van den Enden.
Wat vindt eiseres?
4. Eiseres is het niet met het UWV eens. Zij voert aan dat haar beperkingen zijn onderschat. Zo moeten beperkingen worden aangenomen voor fysieke klachten aan haar onderrug (onder meer vanwege bekkeninstabiliteit) en armen. Ook is zij beperkt wegens verminderde mentale alertheid. Tevens is eiseres van mening dat zij de functie assemblagemedewerker en de reserve functies administratief medewerker en medewerker postverzorging niet kan verrichten omdat deze functies haar belastbaarheid op het aspect van samenwerken overschrijden.
Wat vindt het UWV?
4.1.
Het UWV blijft bij het bestreden besluit. Van den Enden concludeert in zijn aanvullende rapportage van 10 januari 2025 dat de ingebrachte medische informatie geen aanleiding geeft om het standpunt te wijzigen. Eiseres heeft niet eerder aangegeven dat zij fysieke klachten had. De omstandigheid dat eiseres in februari 2024 naar de fysiotherapeut is geweest met chronische bekkenklachten zegt niet dat zij op de datum in geding zodanige belemmeringen had dat die moeten leiden tot beperkingen in de FML. De overige stukken zien niet op de datum in geding. De klacht over moeheid is onvoldoende om de FML aan te passen omdat een medische verklaring voor deze moeheid ontbreekt.
Wat vindt de rechtbank?
Moeten er meer beperkingen worden aangenomen?
5. Eiseres stelt de vastgestelde medische belastbaarheid ter discussie. Zij brengt ter onderbouwing van haar standpunt diverse medische stukken in. Het gaat om een brief van de huisarts van 19 november 2024, een SOEP-verslag van de huisarts over de periode 23 februari 2023 tot en met 25 juni 2024, brieven van 7 augustus 2024 en 13 juni 2024 van de longarts en een brief van 4 oktober 2024 van de fysiotherapeut.. Zij stelt dat zij veel last heeft van bekkeninstabiliteit, pijn aan de onderrug en armen en dat zij hiervoor onder behandeling is van de fysiotherapeut. Daarnaast heeft zij last van vermoeidheid en hartkloppingen. Eiseres heeft deze fysieke klachten niet bij de aanvraag genoemd omdat haar psychische klachten op de voorgrond stonden, maar het feit dat zij die klachten nooit heeft genoemd, betekent niet dat de klachten er niet waren, aldus eiseres.
5.1.
Volgens vaste rechtspraak [1] behoort het tot de specifieke taak en deskundigheid van de verzekeringsarts om op grond van de beschikbare medische gegevens de beperkingen vast te stellen. Daarbij mag een verzekeringsarts in beginsel varen op zijn eigen medisch oordeel wat betreft de aan te nemen beperkingen.
5.1.1.
Ter zitting heeft eiseres erkend dat zij niet eerder dan in beroep melding heeft gemaakt bij het UWV van fysieke klachten op datum in geding. De verzekeringsarts b&b in beroep R. van den Enden stelt dat, ook als wordt aangenomen dat eiseres met chronische bekkenklachten naar de fysiotherapeut ging, er bij eiseres sprake moet zijn van zodanige fysieke belemmeringen dat er FML-beperkingen ten aanzien van de normaalwaarde nodig zijn. Daarvan is volgens Van den Enden niet gebleken. De rechtbank kan deze redenering volgen.
5.1.2.
Ten aanzien van de klachten van vermoeidheid en hartkloppingen is de rechtbank, met het UWV, van oordeel dat eiseres geen medische informatie heeft ingebracht op basis waarvan getwijfeld zou moeten worden aan het medisch oordeel van Van den Enden.
5.1.3.
Het eerdere standpunt van eiseres dat zij vanwege het gebruik van Citalopram niet kan werken in functies waar een hoge (mentale) alertheid noodzakelijk is, behoeft geen bespreking meer. De reden hiervoor is dat eiseres ter zitting heeft aangegeven dat zij deze medicatie niet gebruikte op de datum in geding.
5.2.
Het voorgaande betekent dat het UWV de belastbaarheid juist heeft vastgesteld en neergelegd in de FML van 26 maart 2024. Dit betekent ook dat eiseres geacht moet worden functies te kunnen verrichten die in overeenstemming zijn met de FML. Deze beroepsgrond van eiseres slaagt niet.
Wordt de belastbaarheid van eiseres overschreden in de geduide functies?
5.3.
Eiseres vindt de functies van assemblagemedewerker en (reserve) functies administratief medewerker en medewerker postverzorging niet geschikt. Eiseres stelt dat haar belastbaarheid wordt overschreden op het aspect samenwerken omdat zij de werkzaamheden met een collega moet afstemmen.
5.4.
Het UWV heeft, naar aanleiding van deze beroepsgrond, een aanvullend rapport van arbeidsdeskundige b&b R. van Walt van Praag van 24 oktober 2024 ingediend. Deze geeft aan dat onder samenwerken in de CBBS [2] wordt verstaan “het met meerdere personen gezamenlijk een taak uitvoeren” en de eventuele werkverdeling of afstemming in een teamverband of functiegroep is geen samenwerking volgens de definitie van het CBBS. De feitelijk uit te voeren taak is tevoren afgebakend en wordt zelfstandig en alleen verricht. Daarnaast is er bij geen van de geduide functies een overschrijding of signalering op het aspect samenwerken. Van Walt van Praag concludeert dat de geschiktheid voor de functies op een juiste wijze en inzichtelijk is gemotiveerd en dat de belastbaarheid (ook) op het punt van samenwerken niet wordt overschreden.
5.5.
Uitgaande van de juistheid van de medische beperkingen die bij eiseres zijn vastgesteld, ziet de rechtbank in wat eiseres heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken. Van Walt van Praag heeft voldoende toegelicht waarom het aspect samenwerking niet wordt overschreden in de geduide functies. En gesteld noch gebleken is dat in de functies de belastbaarheid van eiseres anderszins wordt overschreden. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres juist heeft vastgesteld en terecht heeft besloten dat zij niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.D.Z.R. Mohamed Hoesein, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Kouwen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier is verhinderd te tekenen
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 11 december 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2315.
2.Claimbeoordelings- en Borgingssysteem.