ECLI:NL:RBGEL:2025:8273

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 juli 2025
Publicatiedatum
6 oktober 2025
Zaaknummer
11726153
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht ontslag op staande voet van pleegzorgwerker bij stichting WSGV

In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet van een pleegzorgwerker, [verzoeker in verz], door haar werkgever, de stichting WILLIAM SCHRIKKER STICHTING GEZINSVORMEN (WSGV). De werknemer was sinds 1 januari 2019 in dienst en had te maken met een intern onderzoek naar haar functioneren, dat leidde tot haar schorsing en uiteindelijk ontslag op staande voet op 22 april 2025. WSGV stelde dat er dringende redenen waren voor het ontslag, waaronder onterecht opgenomen verlof en onvoldoende dossiervorming. De werknemer betwistte deze beschuldigingen en verzocht de rechtbank om het ontslag nietig te verklaren en vergoedingen te ontvangen. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag niet rechtsgeldig was, omdat het niet onverwijld was gegeven en er geen dringende reden was die het ontslag rechtvaardigde. De rechter wees de verzoeken van de werknemer toe, waaronder de transitievergoeding, een billijke vergoeding en vergoeding voor niet-genoten vakantiedagen. WSGV werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer / rekestnummer: 11726153 \ HA VERZ 25-87
Beschikking van 28 juli 2025
in de zaak van
[verzoeker in verz],
te [woonplaats] ,
verzoekende partij in het verzoek, tevens verwerende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verzoeker in verz] ,
gemachtigde: mr. G. Oudshoorn,
tegen
de stichting WILLIAM SCHRIKKER STICHTING GEZINSVORMEN,
te Amsterdam,
verwerende partij in het verzoek, tevens verzoekende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: WSGV,
gemachtigde: mr. A.L. Schingenga.

1.De procedure

1.1.
[verzoeker in verz] heeft een verzoekschrift ingediend, ontvangen op 27 mei 2025.
WSGV heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 27 mei 2025 heeft [verzoeker in verz] een brief met productie 40 in het geding gebracht.
1.3.
Op 23 juni 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen en hun gemachtigden hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. De gemachtigden van [verzoeker in verz] respectievelijk WSGV hebben het woord gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen die zijn overgelegd.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker in verz] , geboren [geboortedatum] , is sinds 1 januari 2019 voor onbepaalde tijd in dienst bij WSGV, laatstelijk in de functie Pleegzorgwerker voor 27 uur per week. Haar salaris bedroeg laatstelijk € 3.478,04 bruto per maand, exclusief vakantiebijslag van 8% en een dertiende maand (8,3%). Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Jeugdzorg van toepasing.
[verzoeker in verz] is een alleenstaande moeder met twee kinderen.
2.2.
WSGV is een landelijke jeugdhulporganisatie die zich richt op het bieden van specialistische zorg aan kinderen en jongeren met een (licht) verstandelijke beperking en kinderen van ouders met een beperking of chronische ziekte.
2.3.
Als pleegzorgmedewerker adviseerde en begeleidde [verzoeker in verz] pleegouders, monitorde zij het hulpverleningstraject en droeg zij zorg voor een zo stabiel mogelijke thuissituatie voor het pleegkind.
2.4.
Alleen in 2019 is een jaargesprek gevoerd. Daarvan is een verslag opgemaakt en aan het personeelsdossier toegevoegd.
2.5.
[verzoeker in verz] werkte hoofdzakelijk vanuit huis en bezocht vanuit huis verschillende pleeggezinnen in de regio. Zij maakte deel uit van het Team Midden sub Gelderland waarin ongeveer 15 andere pleegzorgwerkers zaten. Het team werd aangestuurd door een clustermanager. Tot en met november 2024 was dat [naam 1] (hierna: [naam 1] ). Vanaf december 2024 is dat [naam 2] (hierna: [naam 2] ).
2.6.
[naam 3] (hierna: [naam 3] ) werkte geregeld als zzp-er voor WSGV als er in het team personeelskrapte is wegens ziekte, zwangerschap e.d. [naam 3] heeft meermaals [verzoeker in verz] vervangen bij ziekte/zwangerschap. [naam 3] heeft [verzoeker in verz] in 2020 ondersteund middels coaching.
2.7.
Pleegwerkers krijgen - gerelateerd aan de arbeidsomvang en de aard van intensiteit van zorg die het pleeggezin nodig heeft - een aantal pleeggezinnen toegewezen, dat is hun caseload. De caseload wordt bijgehouden in het softwareprogramma “BI-tool”. In die tool staan alle verplichte documenten opgenomen, zoals het hulpverleningsplan, de veiligheidslijst, casuïstiekbespreking en het kindcontact.
Naast de BI-tool wordt ter zake de caseload gewerkt met een schaduwlijst waarin staat welke medewerker welke pleegzorggezinnen onder zich heeft. Deze schaduwlijst wordt bijgehouden in Microsoft Teams.
2.8.
Voorts werken pleegzorgmedewerkers met een Care 4-systeem waarin inhoudelijke cliëntinformatie wordt opgeslagen. Het gaat dan om hulpverleningsplannen, casuïstiek besprekingen, veiligheidslijst kind, doelen, contactjournaals, pleegouderplan en veiligheidslijst pleegouders.
2.9.
In geval een pleegzorgwerkeer verlof wilde, moest dat vooraf in het team worden afgestemd omdat er voor de pleegouders altijd een vervanger beschikbaar moet zijn. Verlof werd vervolgens tot januari 2024 geregistreerd in Youforce en sindsdien in Afas.
2.10.
[verzoeker in verz] is in de periode van circa laatste kwartaal 2020 tot medio 2023 geheel dan wel gedeeltelijk afwezig geweest als gevolg van zwangerschaps-/bevallingsverlof dan wel arbeidsongeschiktheid.
2.11.
Op 10 maart 2025 laat [naam 2] aan [verzoeker in verz] weten dat hij signalen heeft ontvangen over de inhoud/kwaliteit van de door [verzoeker in verz] beheerde dossiers en dat er een onderzoek wordt gestart. Op de vraag van [verzoeker in verz] welke opdracht wordt gegeven aan de onderzoeker reageert [naam 2] als volgt:
Ik kan mij goed voorstellen dat je bent geraakt. Het is zeker nogal indringend als er een onderzoek wordt gedaan naar jouw handelen. De achterliggende gedachte van mijn kant is de volgende; er is veel verteld en gesuggereerd mbt jouw functioneren. Dat is vooral de mening van anderen. Ik kan niet beoordelen of en in hoeverre dit kopt en dus ook niet beoordelen of ik hier verdere stappen zou moeten nemen. Om hier helderheid in te verkrijgen, heb ik gevraagd om de dossiers de beoordelen op inhoud en volledigheid. Daarmee hoop ik een beeld te krijgen van hetgeen jij aflevert.
Indien daaruit blijkt dat er aanleiding is om te verbeteren, zullen wij daar afspraken over gaan maken. Indien daaruit blijkt dat jij voldoet aan de gestelde eisen, is dat voor mij aanleiding de geleverde suggesties te gaan ontkrachten.
Dat betekend dan voor de anderen dat zij geacht worden te gaan stoppen met het uiten van suggesties. Ook daar zal ik dan met hen afspraken over gaan maken. Alles bij elkaar is dit voor mij de eerste stap om de ontstane situatie kwijt te gaan raken, zodat een normale werkverhouding kan gaan ontstaan.
Je bent natuurlijk vrij om een bij een vertrouwenspersoon te rade te gaan.
Ik zal voor jou een afspraak maken, ter preventie bij uitval, bij de bedrijfsarts.
2.12.
De opdracht om het onderzoek uit te voeren wordt gegeven aan [naam 3] .
2.13.
Nadat [naam 2] [verzoeker in verz] op 3 april 2025 heeft laten weten haar die dag nog te willen spreken, heeft via Teams een gesprek plaatsgevonden waarbij ook iemand van HR aanwezig was. [verzoeker in verz] is in dat gesprek geschorst. Dat is bevestigd bij brief van dezelfde datum. [verzoeker in verz] wordt ook direct afgesloten van de digitale systemen.
De gemachtigde van [verzoeker in verz] heeft tegen de schorsing en het afsluiten van de systemen schriftelijk geprotesteerd en om (de resultaten van) het onderzoek gevraagd, doch niet verkregen.
2.14.
Het onderzoeksrapport (verder: het rapport) dateert van 10 april 2025.
Daarin is onder meer te lezen:
Bevindingen wat betreft te werken uren per week
Geconstateerd wordt:
(…)
 [verzoeker in verz] heeft in 2024 meerdere mutaties niet doorgegeven en heeft derhalve gedurende meerdere maanden (tenminste 3) een reële caseload gehad die ruim (6 uur/week) onder de gerapporteerde caseload lag. Zij is daarop aangesproken door de coördinator en erkende dat zij de mutaties niet had ingevoerd vanwege het ontbreken van de kennis aan haar kant over de wijze waarop dit gedaan diende te worden. Het ontbreken van elk initiatief van de kant van [verzoeker in verz] om deze situatie te voorkomen doet geen goed qua vertrouwen wat betreft het werken conform afspraken. Ook in de samenwerking met directe collega’s heeft dit veel onrust teweeggebracht.
Bevindingen wat betreft opname verlof
(…)
 Niet navolgbaar is de opname van de verlofuren in relatie tot het genoten verlof, oftewel; de opgenomen uren komen niet overeen met de genoten uren. [verzoeker in verz] heeft meer uren verlof opgenomen dan waar zij recht op heeft. Er is geen verslag gevonden waaruit toestemming blijkt voor de opname van de genoemde verlofuren.
 De conclusie is dan ook dat [verzoeker in verz] ten onrechte meer verlof heeft genoten dan waar zij recht op heeft conform haar arbeidscontract en zij derhalve haar teamleden en de organisatie schade berokkend.
Bevindingen wat betreft voldoen aan normen in de dossiers
[verzoeker in verz] wordt in haar functie als pleegzorgwerker geacht te voldoen aan de opvolging van richtlijnen, werkinstructies en werkafspraken. (…)
Een van de verplichtingen is het hebben van pleegouder contact, fysiek, per 6 weken en daar verslag van de te doen middels rapportage in het Care4 systeem.
[verzoeker in verz] heeft zich aantoonbaar (…) in meerdere zaken niet aan deze afspraak gehouden.
Het opstellen van een HVP (hulpverleningsplan) dient bij een nieuwe plaatsing binnen 6 weken te zijn gebeurd en daarna jaarlijks te worden herhaald. (…)
 [verzoeker in verz] heeft de afspraak m.b.t. de jaarlijkse aanpassing van het HVP in meerdere dossiers niet opgevolgd. (…)
 [verzoeker in verz] heeft meerdere HVP’s niet of onvolledig vastgelegd en heeft de werkinstructie t.a.v. de wijze van vastleggen niet opgevolgd. Het effect van het eerste is dat een plan niet jaarlijks is aangepast naar de meest recente situatie, het effect van het tweede is dat de plannen niet vindbaar zijn geweest, zonder uitgebreide zoektocht.
Tevens zijn aanpassen m.b.t. de meest recente situatie niet aanwezig en zijn eventuele nieuwe afspraken niet gemaakt. (…)
2.15.
Op 10 april 2025 ontvangt [verzoeker in verz] met haar gemachtigde een uitnodiging voor een ‘hoor en wederhoor’-gesprek op 17 april 2025, onder de mededeling dat het rapport in de middag van 14 april 2025 beschikbaar wordt gesteld. Het gesprek op 17 april 2025 heeft plaatsgevonden via Teams. Daarbij is ook [naam 3] aanwezig, die daar ook het woord voert. WSGV laat weten te overwegen om tot ontslag op staande voet over te gaan en doet een voorstel tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst, onder de mededeling dat als [verzoeker in verz] niet binnen 12 uur positief reageert, ontslag op staande voet zal volgen. Nadat [verzoeker in verz] dat voorstel niet accepteerde doet WSGV nog een voorstel, onder de mededeling dat als er niet uiterlijk 18 april 17.00 uur overeenstemming bereikt wordt, er onmiddellijk zal worden overgegaan tot het geven van ontslag op staande voet. Op 18 april 2025 om 15.21 uur laat de advocaat van [verzoeker in verz] aan WSGV weten dat [verzoeker in verz] niet met het voorstel instemt.
2.16.
Vervolgens heeft WSGV [verzoeker in verz] op 22 april 2025 (daags na Paasweekend) op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief van die datum staat:
Signalen en intern onderzoek
Op 3 april 2025 is naar aanleiding van verschillende signalen over u een intern onderzoek gestart door WSGV, uitgevoerd door [naam 3] . Deze signalen betroffen onder meer uw frequente afwezigheid, de werktijden in uw agenda, meerdere tekortkomingen in uw dossiervorming, zorgen van collega’s over uw inzetbaarheid en betrokkenheid en vermoedens van onrechtmatige verlofopname.
Op 17 april 2025 heeft een hoor en wederhoor gesprek plaatsgevonden met u in het bijzijn van uw advocaat, waarin u de gelegenheid heeft gehad om te reageren op de bevindingen uit de rapportage van 10 april 2025 van het onderzoek. De uitkomsten van het onderzoek, uw reactie naar aanleiding van de onderzoeksbevindingen in combinatie met uw houding tijdens dit gesprek, hebben ons doen besluiten tot beëindiging van uw arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang wegens dringende redenen.
Tijdens het onderzoek zijn structurele tekortkomingen aan het licht gekomen, welke van grote invloed zijn (geweest) op de veiligheid van kwetsbare kinderen en de bedrijfsvoering van WSGV. Uit uw Outlook-agenda en verlofregistraties is gebleken dat u in de jaren 2022 tot en met 2024 stelselmatig meer verlof heeft opgenomen dan waarop u recht had. In totaal betreft het circa 30 weken aan niet-geoorloofd verlof. Voorts heeft u gedurende langere tijd minder gewerkt dan het aantal uren waarvoor u salaris ontving. Gedurende ten minste drie maanden in 2023 en begin 2024 werkte u gemiddeld 6 uur per week minder dan contractueel overeengekomen, zonder dit te melden of (tijdig) te corrigeren.
Tijdens het onderzoek zijn ernstige tekortkomingen geconstateerd in de uitvoering van uw werkzaamheden als pleegzorgwerker, zoals o.a.:
• het gedurende meerdere maanden werken met een lagere daadwerkelijke inzet dan
contractueel met u overeengekomen, zonder de vereiste mutaties door te geven, wat heeft geleid tot een caseload die structureel niet in verhouding stond tot uw dienstverband;
• het opnemen van meer verlof dan waar u recht op had, zonder dat daar toestemming voor is verleend of juiste (tijdige) registratie heeft plaatsgevonden, met als gevolg een onrechtmatige loonuitbetaling en zeer beperkte beschikbaarheid binnen het team met alle gevolgen van dien voor pleeggezinnen en uw collega’s;
• het niet naleven van professionele normen ten aanzien van dossiervorming, waaronder het niet (tijdig) actualiseren van hulpverleningsplannen ('HVP's’) en
pleegouderbegeleidingsplannen, onvolledige verslaglegging en het onjuist registreren of titelen van documenten waardoor deze niet vindbaar waren;
• het onvoldoende uitvoeren van verplichte fysieke pleegoudercontacten, waaronder
huisbezoeken, ook in dossiers met verhoogd veiligheidsrisico (‘code oranje'), zonder zichtbare acties of verslaglegging ter waarborging van de veiligheid van het kind;
• het onvoldoende voorbereiden van casuïstiekbesprekingen, waardoor consultatie en adequate ondersteuning door collega’s en gedragswetenschappers niet mogelijk was.
Wij verwijzen voor nadere onderbouwing en concrete voorbeelden naar het onderzoeksrapport van 10 april 2025, dat u op 15 april 2025 heeft ontvangen.
Uw reactie tijdens het hoor en wederhoor gesprek
Tijdens het gesprek op 17 april 2025 heeft u zich niet open opgesteld en sprak u uw verbazing uit over onze constateringen die niet zouden kloppen. U nam geen verantwoordelijkheid voor de geconstateerde tekortkomingen. Zo beriep u zich op u onmogelijkheid om zaken te controleren of te verifiëren vanwege uw schorsing. Voorts legde u de schuld bij de werkgever nu er sprake zou zijn van administratieve fouten aan onze zijde dan wel ontbrekende toelichting op registraties tijdens uw
ziekteverlof. Tegelijkertijd gaf u aan dat het zou kunnen dat u meer verlof heeft opgenomen. U liet - ondanks meerdere verzoeken daartoe - na om inzichtelijk te maken waarom u meermaals onterecht verlof heeft opgenomen en minder gewerkt heeft dan contractueel overeengekomen.
Op vragen over de ontbrekende hulpverleningsplannen, kindcontacten en verslaglegging gaf u antwoorden als “dat zou kunnen", “dat weet ik niet" of “dat moet ik nakijken". In het dossier van [naam 4] , waarin zorgen zijn geuit over het ontbreken van toezicht op een ernstig zieke pleegmoeder, kon u desgevraagd geen onderbouwde verklaring geven waarom er geen toezicht is gehouden, terwijl de veiligheid van het kind in het geding was. [naam 3] heeft hierbij terecht opgemerkt dat het ongeloofwaardig is dat u als jeugdzorgprofessional, die reeds jarenlang betrokken is bij deze dossiers en gezinnen, niet kan aangeven of en hoe vaak een huisbezoek ongeveer heeft plaatsgevonden, welke signalen zijn opgevangen en welke documentatie er mogelijk nog ontbreekt in het dossier. Uw verklaringen wekten de indruk dat u onvoldoende inzicht heeft op uw eigen werkpraktijk, waarbij ook uw gebrek aan betrokkenheid schrijnend was. Een en ander past niet bij het professionele verantwoordelijkheidsbesef dat van een SKJ-geregistreerde pleegzorgwerker mag en moét worden verwacht. De wijze waarop u de schuld bij anderen legt dan wel volstaat met een ontkenning, heeft het gebrek aan vertrouwen in u verder heeft versterkt.
Tijdens het gesprek verwezen zowel u als uw advocaat meermaals naar de mogelijkheid van een verbetertraject in het kader van functioneren. Hierbij wordt eraan voorbijgegaan dat in casu sprake is van ernstig verwijtbaar handelen en nalaten. In deze context is een verbetertraject thans niet aan de orde.
Gevolgen voor de organisatie van WSGV
Uw ernstig verwijtbaar handelen en nalaten brengt de organisatie in gevaar en veroorzaakt schade aan het vertrouwen van collega’s, de veiligheid van de aan ons toevertrouwde kinderen en de integriteit van WSGV. U heeft door onrechtmatig opgenomen verlof en onderbelasting een aanzienlijk bedrag aan salaris ten onrechte ontvangen. Tegelijkertijd heeft uw frequente afwezigheid geleid tot verhoogde
werkdruk bij collega's, die geen dossiers van u wilden of konden overnemen vanwege onduidelijke inhoud of gebrekkige verslaglegging. Collega’s hebben geen vertrouwen in u en enig draagvlak is komen te ontbreken.
Uw gedrag heeft geleid tot situaties waarin kwetsbare kinderen onvoldoende beschermd zijn geweest. Concrete voorbeelden hiervan zijn het niet naleven van toezichtnormen bij kinderen met 'code oranje’, ontbreken van acties na zorgsignalen van jeugdconsulenten en het ontbreken van actuele plannen en evaluaties. U heeft daarmee rechtstreeks bijgedragen aan risico’s voor de veiligheid van minderjarigen
in pleeggezinnen. Juist van u, in uw functie als jeugdzorgprofessional, mag worden verwacht dat u zorgvuldig handelt om dergelijke risico’s te signaleren, te beperken en zoveel mogelijk te voorkomen. Uw nalaten op dit punt raakt de kern van onze wettelijke opdracht. Ook voor de verantwoording richting Inspectie en opdrachtgevers brengt dit voor ons grote risico’s met zich mee.
Vertrouwensbreuk
Als pleegzorgwerker bekleedt u een functie die vraagt om betrouwbaarheid, zelfstandigheid en transparantie. Uw handelen is onverenigbaar met deze uitgangspunten. U heeft niet gehandeld conform de wettelijke vereisten, onze interne protocollen of uw verplichtingen op grond van de arbeidsovereenkomst. U heeft het vertrouwen dat in u werd gesteld ernstig en onherstelbaar geschonden.
Ontslag op staande voet
Wij hebben ons beraden op basis van het onderzoeksrapport en uw reactie tijdens het hoor en wederhoor gesprek. De uitkomst van ons beraad is dat wij u met onmiddellijke ingang per 22 april 2025 ontslaan op staande voet wegens meerdere dringende redenen in de zin van artikel 7:678 BW.
De dringende redenen houden - op hoofdlijnen - het volgende in:
• u heeft zonder toestemming meer verlof opgenomen dan waarop u recht had, hetgeen geleid heeft tot onverschuldigde loonbetaling;
• u heeft gedurende meerdere maanden aanzienlijk minder pleeggezinnen begeleid dan de norm die hiervoor staat en conform uw contract van u werd verwacht, zonder dit te melden of tijdig te corrigeren, hierdoor heeft u niet alleen teveel loon ontvangen, maar heeft u ook uw collega s met werk opgezadeld waardoor zij onder druk zijn komen te staan;
• u heeft in strijd met wettelijke en professionele verplichtingen nagelaten dossiervoering bij te houden en op zodanige wijze administratief te verwerken en op te slaan, waardoor de organisatie niet in staat is gesteld om conform wet- en regelgeving te handelen. Daarnaast heeft uw gedrag c.q. nalaten ertoe geleid dat collega’s u niet wilden waarnemen omdat uw stukken niet op orde c.q. vindbaar waren en collega’s het niet aandurfden in uw chaos te opereren;
• u heeft daarmee het vertrouwen dat wij als werkgever in u moesten kunnen stellen als jeugdzorgprofessional ernstig geschonden en gehandeld in strijd met wat van een goed werknemer mag worden verwacht;
• het op 17 april 2025 niet steeds naar waarheid beantwoorden van de vragen naar aanleiding van de onderzoeksresultaten.
Bovengenoemde gronden vormen zowel ieder voor zich, als in onderling verband beschouwd, een dringende reden.
Bij onze beslissing hebben wij uw persoonlijke omstandigheden in de afweging betrokken. Wij hebben daarbij met name gelet op uw leeftijd en functie, dienstjaren, de mogelijkheden elders aan de slag te komen en de overige (financiële) gevolgen die dit door uw handelen zal hebben. Dit heeft niet genoeg gewicht in de schaal gelegd om ons besluit te doen veranderen.

3.Het verzoek, het verweer en het tegenverzoek

Het verzoek van werknemer
3.1.
[verzoeker in verz] verzoekt, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
I. te verklaren voor recht dat er geen dringende reden ten grondslag ligt aan het door WSGV gegeven ontslag op staande voet van 22 april 2025 en dat WSGV hiermee ernstig verwijtbaar heeft gehandeld jegens [verzoeker in verz] ;
II. WSGV te veroordelen tot betaling aan [verzoeker in verz] van de transitievergoeding van € 8.507,01 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen;
III. WSGV te veroordelen tot betaling aan [verzoeker in verz] van een schadevergoeding ter zake de gefixeerde opzegtermijn van € 9.136,40 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente van de datum van de te geven beschikking;
IV. WSGV te veroordelen tot betaling aan [verzoeker in verz] van een bedrag van € 62.982,72 bruto en € 280,45 netto aan billijke vergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente van de datum van de te geven beschikking;
V. WSGV te veroordelen tot betaling aan [verzoeker in verz] van een bedrag van € 1.359,76 bruto aan niet genoten vakantiedagen, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
VI. WSGV te veroordelen tot betaling aan [verzoeker in verz] van een nettobedrag van € 11.706,75 aan advocaatkosten, vermeerderd met de wettelijke rente;
VII. WSGV te veroordelen in de kosten van dit geding, vermeerderd met de wettelijke rente.
Het verweer van werkgever
3.2.
WSGV voert verweer en vraagt de verzoeken van [verzoeker in verz] af te wijzen met veroordeling van [verzoeker in verz] in de kosten van de procedure, het (na)salaris van de gemachtigde daaronder begrepen en te bepalen dat [verzoeker in verz] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en of heeft nagelaten en daarom geen recht heeft op enige vergoeding ten laste van WSGV.
Het tegenverzoek van werkgever
3.3.
WSGV verzoekt [verzoeker in verz] te veroordelen tot betaling;
  • van de gefixeerde schadevergoeding ten bedrage van € 8.331,22 bruto, te betalen binnen 14 dagen na de datum van de te geven beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd tot de dag waarop volledig is betaald;
  • van de onderzoekskosten ten bedrage van € 8.400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd tot de dag waarop volledig is betaald;
  • het teveel ontvangen salaris (inclusief emolumenten, waaronder de eindejaarsuitkering en vakantiegeld en het teveel door [verzoeker in verz] genoten verlof), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd tot de dag waarop volledig is betaald;
  • met veroordeling van [verzoeker in verz] in de kosten van de onderhavige procedure, het (na)salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In de kern gaat in het deze zaak om de vraag of het ontslag op staande voet al dan niet rechtsgeldig is gegeven, of WSGV moet worden veroordeeld tot betaling van de door [verzoeker in verz] verzochte vergoedingen, dan wel [verzoeker in verz] moet worden veroordeeld tot betaling van de door WSVG verzochte vergoedingen.
4.2.
Gelet op de nauwe samenhang tussen het verzoek van werknemer en het tegenverzoek van werkgever worden deze hierna gezamenlijk besproken.
Ontslag op staande voet niet rechtsgeldig - want niet onverwijld gegeven
4.3.
De kantonrechter oordeelt dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is omdat het niet onverwijld is gegeven.
4.4.
Een ontslag op staande voet moet onverwijld worden gegeven, waarbij een werkgever wel enige respijt heeft in geval van bijzondere omstandigheden, zoals bijvoorbeeld het doen van (nader) onderzoek, overleg met een bevoegde leidinggevende, het inwinnen van juridisch advies of onderzoeken van een beëindigingsregeling. Daarvan is dit geval niet gebleken.
4.5.
WSGV heeft op 10 maart 2025 opdracht gegeven aan [naam 3] tot het doen van onderzoek. Hoewel het rapport van [naam 3] is gedateerd op 10 april 2025, had WSGV op grond van de uit het onderzoek gebleken resultaten op 3 april 2025 reeds reden [verzoeker in verz] op non-actief te stellen. In haar brief van 3 april 2025 verwijst WSGV immers naar ‘de uit eerder onderzoek naar voren gekomen gegevens’. Van een ander onderzoek dan het door [naam 3] uitgevoerde onderzoek is niet gebleken. Het onderzoek van [naam 3] moet dus de gegevens hebben opgeleverd die tot de non-actiefstelling hebben geleid. Dat betekent dat WSGV zeker op hoofdlijnen of relevante onderdelen toen al bekend was met de uitkomsten van het onderzoek. De uitkomsten van het definitieve rapport, gedateerd op 10 april 2025, zullen derhalve niet (overwegend) nieuw zijn geweest. Nadat het rapport, waarvan de uitkomsten reden zijn voor het ontslag op staande voet, op 10 april 2025 definitief is, nodigt WSGV [verzoeker in verz] en haar gemachtigde uit voor een hoor- wederhoorgesprek op 17 april 2025. WSGV heeft geen enkele verklaring gegeven waarom dat pas een week later plaatsvond. Als de voorlopige onderzoekresultaten op 3 april 2025 reden voor schorsing waren, de uitkomsten van het definitieve rapport aanleiding vormden voor een ontslag op staande voet, had nu geen reden is gegeven voor het tijdsverloop, meer voortvarendheid bij het voeren van het hoor- en wederhoorgesprek van WSGV mogen worden verwacht. Vervolgens heeft WSGV ook gedraald met het geven van het ontslag op staande voet na het hoor- en wederhoorgesprek. Eerst laat zij op 18 april 2025 de eerste termijn die zij [verzoeker in verz] heeft gegeven om in te stemmen met een beëindigingsregeling voorbijgaan door een nieuw voorstel te doen, en als dat op Goede Vrijdag 18 april 2015 om 15.21 uur door [verzoeker in verz] wordt geweigerd, wacht WSGV het Paasweekeinde af alvorens zij tot ontslag overgaat. Dit hiervoor geschetste tijdsverloop, waarbij enkel voor het laatste deel het Paasweekend als verklaring voor het tijdsverloop door WSGV is aangevoerd is, maakt dat van een onverwijld gegeven ontslag op staande voet geen sprake is.
Ontslag op staande voet niet rechtsgeldig - want geen dringende reden
4.6.
Omdat partijen vooral verdeeld zijn over de vraag of al dan niet sprake is van een dringende reden die het ontslag rechtvaardigt en beoordeling van de aan [verzoeker in verz] gemaakte verwijten ook van belang zijn voor de begroting van de billijke vergoeding, zal de kantonrechter ook beoordelen of sprake is van een dringende reden die ontslag op staande voet rechtvaardigt. De kantonrechter is van oordeel dat dat niet het geval is en legt hierna uit waarom.
4.7.
WSGV heeft ter onderbouwing van de aan [verzoeker in verz] gemaakte verwijten verwezen naar het door [naam 3] opgestelde rapport. Allereerst wordt opgemerkt dat het opmerkelijk genoemd mag worden dat het onderzoek is uitgevoerd door een collega-zzp-er die [verzoeker in verz] niet alleen heeft vervangen, maar ook heeft gecoacht. Wat daarvan ook van zij, belangrijker is dat het rapport, als het gaat om de wijze waarop het tot stand is gekomen en de onderbouwing en motivering van de bevindingen, niet voldoet aan de standaarden die voor een dergelijk onderzoek in het algemeen gelden. Zo ontbreekt een vraagstelling, een onderbouwing door bijvoorbeeld het benoemen van de normen waaraan getoetst is, waar die staan beschreven en een duidelijke conclusie. Dat laat overigens onverlet dat een gebrekkig rapport, als de redenen die genoemd zijn voldoende zijn komen vast te staan en een ontslag op staande voet rechtvaardigen, niet per definitie aan de rechtsgeldigheid van het ontslag in de weg hoeft te staan.
Ongeoorloofd verlof
4.8.
Anders dan WSGV aan het ontslag ten grondslag heeft gelegd is gelet op de gebrekkige onderbouwing en de gemotiveerde betwisting door [verzoeker in verz] , niet komen vast te staan.
Weliswaar zijn er gelet op het rapport aanwijzingen dat [verzoeker in verz] teveel verlof heeft opgenomen. Blijkens de bevindingen van [naam 3] heeft [verzoeker in verz] de vogeldne hoeveelheid weken opgenomen: in 2022 11 weken, in 2023 10 weken en in 2024 9 weken, terwijl zij jaarlijks slechts 5,5 week opbouwde. [verzoeker in verz] heeft evenwel gemotiveerd de juistheid van de omvang van de door [naam 3] genoemde weken betwist. Zo heeft [verzoeker in verz] gesteld dat daarin ook feestdagen e.d. zijn opgenomen. Voorts heeft [verzoeker in verz] aangevoerd dat geen rekening is gehouden met het door haar opgebouwde verlofstuwmeer, opgebouwd als gevolg van haar langdurig afwezigheid door ziekte en zwangerschaps-/bevallingsverlof. [verzoeker in verz] heeft bovendien met een schriftelijke verklaring van haar voormalig leidinggevende [naam 1] betwist dat zij teveel verlof heeft opgenomen. [naam 1] verklaart alle door [verzoeker in verz] opgenomen verlof te hebben geaccordeerd. Dat, zoals WSGV heeft gesteld, [naam 1] [verzoeker in verz] ten onrechte de hand boven het hoofd heeft gehouden en houdt, is niet onderbouwd, laat staan gebleken. Nu WSGV heeft nagelaten een complete administratie ter zake opgebouwde en genoten verlofuren over te leggen, is het haar gemaakte verwijt dat zij teveel verlof heeft opgenomen niet komen vast te staan. Dit verwijt kan dan ook niet (mede) leiden tot een dringende reden.
Te weinig pleeggezinnen begeleid en onvoldoende dossiervoering
4.9.
Ook het verwijt dat [verzoeker in verz] te weinig pleeggezinnen heeft begeleid en/of onvoldoende aan dossiervorming heeft gedaan kan niet (mede) leiden tot een dringende reden. Enerzijds niet omdat de gemaakte verwijten niet voldoende zijn komen vast te staan, maar vooral omdat de gemaakte verwijten overwegend op disfunctioneren zien dat onderdeel van functioneringsgesprekken hoort te zijn. Gesprekken die WSGV niet heeft gevoerd na 2019. Tot slot rechtvaardigen de gemaakte verwijten, alle omstandigheden in aanmerking genomen, waaronder de grote nadelige gevolgen van een ontslag op staande voet niet deze verstrekkende maatregel. Dit oordeel wordt hierna toegelicht.
4.10.
Dat [verzoeker in verz] te weinig gezinnen onder haar hoede heeft genomen is door haar betwist en is door WSGV niet nader onderbouwd. Het rapport van [naam 3] geeft voor die stelling geen (voldoende) onderbouwing, zodat dit verwijt het ontslag op staande voet niet kan dragen. In het rapport is bij een aantal met name genoemde dossiers vermeld dat en welke (professionele) fouten [verzoeker in verz] heeft gemaakt. Zo wordt [verzoeker in verz] verweten dat zij van de Hulpverleningsplannen (HVP’s) geregeld de titel niet heeft aangepast waardoor het verslag niet in ‘de lijst’ stond of überhaupt heeft nagelaten een HVP te schrijven. De belangrijkste verwijten zijn, zo stelde WSGV onder meer ter zitting, dat [verzoeker in verz] :
  • in het dossier [dossiernaam] geen huisbezoeken heeft afgelegd terwijl de richtlijn voorschrijft dat in die casus elke zes weken een huisbezoek moet worden afgelegd,
  • in de casus [casus] , waar vanwege veiligheidsissues code oranje gold niet blijkt van huisbezoeken en
  • in het dossier [dossiernaam] , waarin sprake was van een crisisplaatsing niet blijkt van zorgteam overleggen (ZTO’s) die eens in de 6 tot 8 weken moeten plaatsvinden.
[verzoeker in verz] heeft deze verwijten grotendeels betwist en aangevoerd dat zij bij gebrek aan deugdelijke toegang tot de dossiers niet alles gemotiveerd kan weerleggen. Wat daarvan zij, de kantonrechter is van oordeel dat deze verwijten in dit geval geen dringende reden opleveren voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet. Het gaat voornamelijk om verwijten die kwalificeren als disfunctioneren. Daarin heeft [verzoeker in verz] als professional uiteraard zelf een grote verantwoordelijkheid, maar ook WSGV. In dat verband wordt meegewogen dat WSGV heeft nagelaten om na 2019 enig functioneringsgesprek met [verzoeker in verz] te voeren. Disfunctioneren hoort tussen werkgever en werknemer besproken te worden en in beginsel te leiden tot een verbetertraject. In dit verband wordt ook verwezen naar de brief van 10 maart 2025 van [naam 2] aan [verzoeker in verz] (zie r.o. 2.11.) waarin [naam 2] aankondigt dat indien uit het onderzoek blijkt dat er verbeterpunten zijn, zij daar afspraken over zullen maken. Voorts weegt mee dat uit het rapport en de stukken niet duidelijk is geworden in hoeverre de beweerdelijke tekortkomingen in het functioneren van [verzoeker in verz] zich verhouden tot de caseload en de bestaande praktijk. Voor de beoordeling van de vraag of een ontslag op staande voet rechtsgeldig is moeten ook meegewogen worden de persoonlijke omstandigheden van de werknemer en de gevolgen die het ontslag op staande voet heeft. Gelet daarop is de kantonrechter van oordeel dat, voor zover de gemaakte verwijten juist zijn, die gelet op de gevolgen die een ontslag op staande voet heeft, zoals direct verlies van loon, het niet ontvangen van een WW-uitkering en de omstandigheid dat [verzoeker in verz] alleenstaande moeder is, niet tot een rechtsgeldig ontslag op staande voet kunnen leiden.
Verklaring voor recht - geen dringende reden
4.11.
Omdat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven wordt de door [verzoeker in verz] verzochte verklaring voor recht, dat aan het ontslag geen dringende reden ten grondslag ligt, gegeven.
Verzoek WSGV gefixeerde schadevergoeding wordt afgewezen
4.12.
Het verzoek van WSGV tot toekenning van de gefixeerde (schade)vergoeding wordt afgewezen. Daarvoor bestaat immers geen grondslag nu het ontslag niet rechtsgeldig is gegeven.
Verzoek [verzoeker in verz] transitievergoeding en gefixeerde (schade)vergoeding wordt toegewezen
4.13.
[verzoeker in verz] berust in het einde van de arbeidsovereenkomst. Dat heeft tot gevolg dat, nu het ontslag niet rechtsgeldig is gegeven, WSGV overeenkomstig het verzoek van [verzoeker in verz] zal worden veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding van € 8.507,01 bruto. WSGV heeft de juistheid van de hoogte van dat bedrag niet betwist.
Ook heeft [verzoeker in verz] aanspraak op de gefixeerde (schade)vergoeding. Over de hoogte daarvan zijn partijen het niet eens. WSGV heeft aangevoerd dat zij het loon over de hele maand april 2025 aan [verzoeker in verz] heeft voldaan, zodat [verzoeker in verz] ten onrechte nog het loon over de periode van 22 tot en met 30 april 2025 in de berekening heeft meegenomen. Ook heeft [verzoeker in verz] ten onrechte naar rato de eindejaarsuitkering meegenomen, aldus WSGV. Ter zitting heeft [verzoeker in verz] daarop laten weten dat WSGV het loon over de periode van 22 tot en met 30 april 2025 weliswaar in april heeft betaald, maar bij de eindeafrekening weer in mindering heeft gebracht, en dus feitelijk niet heeft betaald. Dat heeft WSGV niet meer bestreden. Anders dan WSGV stelt, dient ook de eindejaarsuitkering naar rato te worden meegenomen bij de berekening van de gefixeerde (schade)vergoeding. Dat betekent dat het bedrag als verzocht, zijnde € 9.136,40 bruto wordt toegewezen.
Aan [verzoeker in verz] wordt een billijke vergoeding toegekend
4.14.
Ook het verzoek van [verzoeker in verz] tot toekenning van een billijke vergoeding wordt toegewezen omdat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is (art. 7:681 lid 1 aanhef en onder a BW). Een niet rechtsgeldig ontslag moet immers als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever worden aangemerkt (
Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 99 en 113).
Hoogte billijke vergoeding
4.15.
De kantonrechter zal een billijke vergoeding toekennen van € 12.500,00 bruto. Daarbij is het volgende in aanmerking genomen.
4.16.
Voor het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding zijn in de rechtspraak uitgangspunten geformuleerd (zie o.a. Hoge Raad 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187 (New Hairstyle)). De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan ook worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen. Voorts kan rekening worden gehouden met de van de werknemer om te berusten in het ontslag en aanspraak te maken op de verschillende vergoedingen in plaats van te kiezen voor vernietiging met terugkeer naar de werkvloer.
4.17.
Anders dan [verzoeker in verz] stelt is de kantonrechter er niet van overtuigd dat zij, zonder het ontslag op staande voet nog minimaal zes jaren bij WSGV had gewerkt. Wat er ook zij van de kwaliteit en wijze van totstandkoming van het onderzoeksrapport, daarin liggen voldoende aanwijzingen om aan te nemen dat sprake was van disfunctioneren, hetgeen aanleiding had moeten zijn voor een bespreking met [verzoeker in verz] en het inzetten van een verbetertraject. Wat daarvan de uitkomst zou zijn is ongewis. Daarnaast blijkt uit de aanleiding van het doen van onderzoek dat er sprake is van een arbeidsrelatie die in ieder geval met een deel van de collega’s flink onder druk stond, vanwege het beweerdelijke disfunctioneren. De kantonrechter acht de kans dan ook reëel dat het dienstverband ondanks een verbetertraject mogelijk toch door ontbinding binnen een jaar zou zijn geëindigd als het ontslag op staande voet niet was gegeven. Wat daarvan zij; de hoogte van de billijke vergoeding wordt mede bepaald door rekening te houden met de termijn waarbinnen de werknemer in staat geacht moet worden een nieuwe werkkring te vinden. Die termijn stelt [verzoeker in verz] op zes maanden. WSGV stelt dat dat veel sneller kan. De kantonrechter gaat uit van circa een half jaar te rekenen vanaf de datum ontslag, omdat [verzoeker in verz] tot aan deze uitspraak in een lastige positie verkeerde bij sollicitaties. Zij heeft immers wat uit te leggen. Bij het bepalen van de billijke vergoeding wordt, anders dan [verzoeker in verz] bepleit, wel rekening gehouden met de omstandigheid dat [verzoeker in verz] de gefixeerde (schade)vergoeding toegewezen krijgt, zijnde het loon over de opzegtermijn van twee maanden. Dat is immers een vergoeding voor gemiste inkomsten over de duur van de opzegtermijn en komt in mindering op de factor inkomensschade als onderdeel van de billijke vergoeding. Anders dan WSGV betoogt wordt de mogelijk door het UWV aan [verzoeker in verz] toe te kennen WW-uitkering niet in mindering gebracht. Allereerst moet [verzoeker in verz] afwachten of zij een WW-uitkering krijgt, maar ook als dat zo is dan betekent dat dat zij een (latent) recht op een WW-uitkering (deels) opsoupeert als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van WSGV door het niet rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet. Voorts houdt de kantonrechter rekening met de (beperkte) mate van de (ernstige) verwijtbaarheid van WSGV en de omstandigheid dat [verzoeker in verz] niet heeft gemotiveerd waarom vernietiging van het ontslag en terugkeer naar de werkvloer geen reële optie is en zij gekozen heeft voor berusting. Deze overwegingen in aanmerking nemend leidt dit tot een billijke vergoeding van afgerond € 12.500,00 bruto.
Niet-genoten vakantiedagen
4.18.
De vordering van [verzoeker in verz] ter zake vergoeding niet-genoten vakantiedagen wordt toegewezen. Gelet op hetgeen is overwogen in r.o. 4.8. heeft WSGV niet aannemelijk weten te maken dat [verzoeker in verz] teveel verlof heeft opgenomen. WSGV lijkt bovendien te erkennen dat zij de niet-genoten vakantiedagen nog verschuldigd is aan [verzoeker in verz] . In haar verweerschrift heeft ze immers aangevoerd dat dit verzoek dient te worden afgewezen omdat zij dit bedrag reeds tijdig aan [verzoeker in verz] heeft uitgekeerd in de salarisbetaling van mei 2025. Tijdens de zitting heeft [verzoeker in verz] dit weersproken; bij de salarisbetaling van mei 2025 heeft zij enkel het vakantiegeld gekregen en niet de niet-genoten vakantiedagen. Het door [verzoeker in verz] gevorderde bedrag van € 1.359,76 bruto aan niet-genoten vakantiedagen wordt daarom toegewezen. Omdat WSGV met de betaling te laat (in verzuim) is, worden ook de gevorderde wettelijke rente en de wettelijke verhoging van 50% eveneens toegewezen.
Wettelijke rente
4.19.
Over de verschuldigde transitievergoeding, gefixeerde vergoeding en billijke vergoeding wordt, zoals verzocht is door [verzoeker in verz] , de wettelijke rente toegewezen vanaf 14 dagen na de datum waarop deze beschikking is gegeven.
Verzoek van WSGV tot vergoeding van gemaakte onderzoekskosten wordt afgewezen
4.20.
Het verzoek van WSGV tot veroordeling van [verzoeker in verz] tot betaling van de onderzoekskosten wordt afgewezen bij gebrek aan een gebleken grondslag.
Verzoek van WSGV tot terugbetaling teveel ontvangen salaris wordt afgewezen
4.21.
Dit verzoek wordt afgewezen omdat het te onbepaald is en niet executeerbaar is nu geen enkel bedrag is genoemd in het ‘petitum’ van het verzoek. Bovendien is, zoals hiervoor reeds in r.o. 4.7. is overwogen niet komen vast te staan dat van teveel opgenomen verlof en derhalve onverschuldigd betaald loon sprake is.
Proceskosten
4.22.
Bij deze uitkomst van de procedure wordt WSGV als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [verzoeker in verz] , zowel in het verzoek als in het tegenverzoek. [verzoeker in verz] heeft (primair) verzocht om een volledige vergoeding van de door haar gemaakte advocaatkosten. Uitgangspunt is dat het salaris van de gemachtigde wordt berekend aan de hand van het liquidatietarief. Een volledige vergoedingsplicht ter zake proceskosten is er alleen in buitengewone omstandigheden zoals misbruik van procesrecht of onrechtmatige daad (zie ECLI:NL:HR:2017:2360). Ook de eisen van goed werkgeverschap kunnen onder bijzondere omstandigheden tot een dergelijke vergoedingsplicht leiden (ECLI:HR:2017:1187). Van voornoemde gevallen is in onderhavige zaak niet gebleken. De kantonrechter zal daarom een vergoeding overeenkomstig het liquidatietarief toewijzen. De proceskosten aan de zijde van [verzoeker in verz] worden begroot op € 1.681,00 (€ 732,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten). De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter,
in het verzoek van [verzoeker in verz]
5.1.
verklaart voor recht dat van een rechtsgeldig ontslag op staande voet geen sprake is,
5.2.
veroordeelt WSGV om aan [verzoeker in verz] te betalen:
  • € 8.507,01 bruto ter zake de transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 14 dagen na deze beschikking tot aan de dag van de gehele betaling;
  • € 9.136,40 bruto ter zake de gefixeerde vergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 14 dagen na deze beschikking tot aan de dag van de gehele betaling;
  • € 12.500,00 bruto ter zake een billijke vergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 14 dagen na deze beschikking tot aan de dag van de gehele betaling;
  • € 1.359,76 bruto aan niet-genoten vakantiedagen te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% en te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 14 dagen na deze beschikking tot aan de dag van de gehele betaling;
in het tegenverzoek van WSGV
5.3.
wijst de verzoeken af.
in het verzoek van [verzoeker in verz] en het tegenverzoek van WSGV
5.4.
veroordeelt WSGV in de proceskosten van € 1.681,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.5.
veroordeelt /WSGV tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,]
5.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad
5.7.
wijst af het meer of anders verzochte,
Deze beschikking is gegeven door mr. E.W. de Groot en in het openbaar uitgesproken op
28 juli 2025.
32268 \ 498