ECLI:NL:RBGEL:2025:8764

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 oktober 2025
Publicatiedatum
17 oktober 2025
Zaaknummer
AWB – 25 _ 310
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing rectificatieverzoek op grond van de AVG met betrekking tot persoonsgegevens in het Gemeentelijk Incidenten Registratiesysteem

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 20 oktober 2025, wordt het rectificatieverzoek van eiseres, ingediend op basis van artikel 16 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), afgewezen. Eiseres verzocht om gegevens terug te plaatsen in het Gemeentelijk Incidenten Registratiesysteem (GIR) nadat haar persoonsgegevens daar eerder waren verwijderd. De rechtbank oordeelt dat het rectificatierecht enkel betrekking heeft op het corrigeren of aanvullen van persoonsgegevens, en niet op het terugplaatsen van verwijderde gegevens. De rechtbank stelt vast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rheden het verzoek terecht heeft afgewezen, omdat het verzoek niet gaat om rectificatie van feitelijke persoonsgegevens, maar om de wijze van gegevensverwerking door de gemeente. De rechtbank benadrukt dat artikel 16 van de AVG niet de bevoegdheid biedt om te bepalen hoe persoonsgegevens worden opgeslagen.

Eiseres had eerder op 17 juli 2024 een rectificatieverzoek ingediend, dat op 13 augustus 2024 door het college werd afgewezen. Na bezwaar bleef het college bij deze afwijzing. Tijdens de zitting op 26 augustus 2025 werd het beroep behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigde van het college aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat het college het verzoek op juiste gronden heeft afgewezen en dat het beroep ongegrond is. Eiseres krijgt geen gelijk en het bestreden besluit blijft in stand. De rechtbank wijst erop dat eiseres de mogelijkheid heeft om het college te verzoeken de verwijderde gegevens terug te plaatsen, maar dat dit geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is, waartegen bestuursrechtelijke rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 25/310

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: R.M.F. Heijder),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rheden

(gemachtigde: mr. M.W. van Nijendaal).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van het rectificatieverzoek van eiseres op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) om gegevens terug te plaatsen in een systeem. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van het verzoek en voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het college het verzoek van eiseres terecht heeft afgewezen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college het verzoek van eiseres terecht heeft afgewezen. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiseres heeft op 17 juli 2024 een rectificatieverzoek op grond van de AVG ingediend. Het college heeft dit verzoek met het besluit van 13 augustus 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 20 december 2024 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 26 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, mr. B.B. Scholten namens het college, en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. In het Gemeentelijk Incidenten Registratiesysteem (GIR) van de gemeente waren persoonsgegevens van eiseres verwerkt. Het college heeft de GIR-registratie verwijderd, maar het college beschikt nog wel over de gegevens zoals deze – voor de verwijdering – in het GIR waren opgenomen. [1] Eiseres wil dat deze gegevens worden teruggeplaatst in het GIR en heeft daarom, op 17 juli 2024, op grond van artikel 16 van de AVG een rectificatieverzoek ingediend.
3.1.
Met het besluit van 13 augustus 2024 heeft het college het rectificatieverzoek afgewezen. Dat besluit is met het bestreden besluit gehandhaafd. Het college legt hieraan ten grondslag dat het verzoek geen betrekking heeft op rectificatie van feitelijke persoonsgegevens van eiseres, maar op de wijze waarop de gemeente persoonsgegevens verwerkt. De wijze waarop de gemeente haar systemen inricht en waar ze bepaalde gegevens opslaat, valt echter onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. Artikel 16 van de AVG geeft eiseres niet het recht om aan te wijzen waar bepaalde persoonsgegevens moeten worden opgeslagen. Eiseres kan met het rectificatieverzoek dus niet bewerkstelligen dat het college persoonsgegevens feitelijk terugplaatst in het door eiseres gewenste systeem, het GIR.
De omvang van het geding
4. De rechtbank stelt, zoals ook besproken op de zitting, vast dat in deze procedure alleen de afwijzing van het rectificatieverzoek van eiseres op grond van artikel 16 van de AVG ter beoordeling voorligt. In deze procedure kan de rechtbank niet beoordelen of de verwijdering van de GIR-registratie al dan niet rechtmatig is geweest en of het terugplaatsen van de gegevens van eiseres op grond van andere regelgeving al dan niet mogelijk is. De rechtbank zal de beroepsgronden van eiseres die hierop betrekking hebben daarom niet beoordelen.
Het toetsingskader
5. Op grond van artikel 16 van de AVG heeft de betrokkene het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke onverwijld rectificatie van hem betreffende onjuiste persoonsgegevens te verkrijgen. Met inachtneming van de doeleinden van de verwerking heeft de betrokkene het recht vervollediging van onvolledige persoonsgegevens te verkrijgen, onder meer door een aanvullende verklaring te verstrekken.
Heeft het college het rectificatieverzoek van eiseres terecht afgewezen?
6. Eiseres betoogt dat het rectificatierecht een belanghebbende, naast het recht op het corrigeren van persoonsgegevens, ook het recht biedt om onvolledige persoonsgegevens aan te vullen. Tenzij er geen enkel persoonsgegeven van eiseres meer is opgenomen in het GIR – hetgeen het college niet heeft aangetoond of aannemelijk gemaakt – zijn de persoonsgegevens van eiseres in het GIR niet volledig. Daarom kan eiseres haar rectificatierecht uitoefenen.
6.1.
Het betoog van eiseres slaagt niet. Het college stelt terecht dat het rectificatierecht van artikel 16 van de AVG enkel strekt tot het corrigeren dan wel aanvullen van de persoonsgegevens zelf. Vaststaat dat het college de GIR-registratie heeft verwijderd. Anders dan eiseres suggereert, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat er desondanks nog gegevens van eiseres in het GIR zijn opgenomen die kunnen worden aangevuld. De rechtbank is verder van oordeel dat het ongewijzigd terugplaatsen van (al dan niet terecht) verwijderde persoonsgegevens niet valt onder de reikwijdte van artikel 16 van de AVG. De wijze waarop de gemeente haar systemen inricht en persoonsgegevens verwerkt is geen persoonsgegeven zoals bedoeld in artikel 4, aanhef en onder a, van de AVG. Het doel van artikel 16 van de AVG is om een betrokkene in staat te stellen om onjuiste persoonsgegevens te corrigeren dan wel onvolledige persoonsgegevens aan te vullen, en niet om een persoon in staat te stellen om te bepalen hoe de verwerking van persoonsgegevens verloopt.
Is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid?
7. Eiseres betoogt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, omdat het verslag van de hoorzitting in bezwaar niet volledig is. Volgens eiseres ontbreekt cruciale door haar verstrekte informatie in het verslag en zijn hierin ook niet al haar beweringen (van zakelijke aard) opgenomen. Volgens eiseres is zelfs sprake van bedrog, omdat feiten zijn verzwegen die tot een voor haar gunstige afloop van de procedure hadden kunnen leiden.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak [2] vormen (eventuele) onjuistheden in het verslag op zichzelf geen grond voor vernietiging van het besluit op bezwaar en hoeft het verslag van de hoorzitting geen letterlijke weergave van het horen te bevatten. Eiseres heeft met de door haar in beroep verstrekte informatie en verklaringen die volgens haar ontbreken in het verslag, niet aannemelijk gemaakt dat zij door de gang van zaken is benadeeld.
De op de zaak betrekking hebbende stukken
8. Eiseres betoogt dat het college niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft verstrekt. Eiseres heeft in beroep een aantal volgens haar op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd, te weten het verweerschrift van het college in bezwaar, stukken omtrent het door eiseres gedane schikkingsvoorstel, en de terugkoppeling van de hoorzitting in bezwaar door de gemachtigde van eiseres aan eiseres.
8.1.
Op grond van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet het college alle op de zaak betrekking hebbende stukken overleggen. Daartoe behoren alle stukken die het college ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten. [3] De rechtbank is met eiseres van oordeel dat het verweerschrift in bezwaar een op de zaak betrekking hebbend stuk is dat het college had moeten verstrekken. De overige onder 8 genoemde stukken zijn dat naar het oordeel van de rechtbank niet.
8.2.
Vervolgens is de vraag of er een gevolg moet worden verbonden aan het niet door het college verstrekken van het verweerschrift in bezwaar. Uit artikel 8:31 van de Awb volgt dat het aan de rechter is om, als deze situatie zich voordoet, daaruit de gevolgtrekkingen te maken die hem geraden voorkomen. In dit geval ziet de rechtbank geen aanleiding om gevolgen te verbinden aan het niet door het college verstrekken van het verweerschrift in bezwaar. De rechtbank heeft namelijk voorafgaand aan de zitting kennis kunnen nemen van dit stuk en heeft het stuk bij haar beoordeling kunnen betrekken. Niet is gebleken dat eiseres in enig opzicht is benadeeld. Dit betekent dat de beroepsgrond van eiseres – hoewel gedeeltelijk terecht aangevoerd – niet leidt tot het daarmee door haar beoogde resultaat.
Overweging ten overvloede
9. Zoals volgt uit wat is overwogen onder 6.1, kan de verwijdering van de gegevens van eiseres uit het GIR niet ongedaan worden gemaakt door middel van een rectificatieverzoek als bedoeld in artikel 16 van de AVG. De rechtbank merkt ter voorlichting aan eiseres op dat zij de mogelijkheid heeft om het college te verzoeken de verwijderde gegevens feitelijk terug te plaatsen in het GIR. Daarbij merkt de rechtbank ook op dat een eventuele weigering van het college om deze feitelijke handeling te verrichten geen besluit in de zin van de Awb zal zijn, en dat daartegen dan ook geen bestuursrechtelijk rechtsmiddel zal kunnen worden aangewend. In dat geval zal eiseres zich kunnen wenden tot de burgerlijke rechter.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.H. Verzijl-Stoop, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie in dit verband overweging 7.1 van de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van
2.ABRvS 6 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:698), ABRvS 25 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:842) en ABRvS 2 oktober 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3976).
3.ABRvS 23 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:564).