ECLI:NL:RBGEL:2025:8765

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 oktober 2025
Publicatiedatum
17 oktober 2025
Zaaknummer
11257085
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake rechtsgeldige opzegging cursusovereenkomst en hoofdelijke veroordeling gedaagden

In deze zaak heeft de kantonrechter op 10 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen gezamenlijke eisers en gedaagde partijen over de rechtsgeldigheid van de opzegging van een cursusovereenkomst. De eisers, bestaande uit drie partijen, hebben de overeenkomst opgezegd op grond van artikel 7:408 lid 1 BW. De gedaagden, die zich beroepen op een annuleringsbeding in hun algemene voorwaarden, hebben betoogd dat de eisers geen recht hebben op restitutie van de cursusgelden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de algemene voorwaarden niet van toepassing zijn, omdat deze niet op de juiste wijze ter beschikking zijn gesteld aan de eisers. Hierdoor zijn de eisers in hun opzegging ontvankelijk verklaard.

De kantonrechter heeft verder geoordeeld dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de vorderingen van de eisers, gezien de verwevenheid tussen de gedaagden en de verwarring die zij hebben veroorzaakt over de contractspartij. De kantonrechter heeft de vorderingen van de eisers toegewezen, waarbij de bedragen zijn vastgesteld op basis van het aantal gevolgde lessen en de gemaakte kosten. De gedaagden zijn veroordeeld tot betaling van de toegewezen bedragen, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Nijmegen
Zaaknummer: 11257085 \ CV EXPL 24-2425
Vonnis van 10 oktober 2025
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[eiser 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[eiser 3],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [gezamenlijke eisers] , of ieder afzonderlijk: [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] ,
gemachtigde: mr. L.H. Toonen,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna te noemen: [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 december 2024, waarin [gezamenlijke eisers] is toegestaan om [gedaagde 2] te Curaçao op grond van artikel 118 Rv in het geding te roepen;
- de oproeping op grond van artikel 118 Rv van [gedaagde 2] ;
- het tussenvonnis van 6 juni 2025, waarin is bepaald dat [gedaagde 2] rechtsgeldig is opgeroepen en waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- het e-mailbericht zijdens gedaagden van 1 maart 2025;
- de mondelinge behandeling van 12 september 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt en waar mr. Toonen en de zijdens gedaagden verschenen [naam 1] spreekaantekeningen hebben overgelegd en voorgedragen.
1.2.
Ten slotte heeft de kantonrechter bepaald dat vandaag vonnis wordt gewezen.
2. De verdere beoordeling
2.1.
Inmiddels is [gedaagde 2] als tweede gedaagde in het geding opgeroepen. De kantonrechter stelt vast dat zij met de verschijning van [naam 1] ter zitting, die ook namens [gedaagde 2] een niet-ontvankelijkheidsverweer voerde, in deze procedure is verschenen. [gezamenlijke eisers] zijn volgens haar ook niet-ontvankelijk in hun vorderingen tegen [gedaagde 2] omdat deze vennootschap inmiddels is opgeheven.
2.2.
De kantonrechter overweegt allereerst dat de overeenkomst tussen partijen kan worden gekwalificeerd als een overeenkomst van opdracht [1] . Deze kwalificatie betekent dat op die overeenkomst de bepalingen van de artikelen 7:400 e.v. BW van toepassing zijn. Het wettelijk uitgangspunt is dat een overeenkomst van opdracht te allen tijde kan worden opgezegd door de opdrachtgever (artikel 7:408 lid 1 BW), ongeacht of de overeenkomst voor bepaalde of onbepaalde tijd is aangegaan.
2.3.
[gedaagde 1] beroept zich (mede namens [gedaagde 2] ) op een annuleringsbeding in hun algemene voorwaarden, op grond waarvan geen recht bestaat op restitutie van de cursusgelden na reservering of aanvang van de cursus. Ook wijst zij erop dat [gezamenlijke eisers] de overeenkomst als ondernemer zijn aangegaan en niet als consument, zodat hen geen beroep toekomt op artikel 7:413 lid 2 BW waarin staat dat voor particuliere opdrachtgevers niet mag worden afgeweken van artikel 7:408 lid 1 BW.
2.4.
Aan de beoordeling van dit verweer wordt pas toegekomen als de algemene voorwaarden van toepassing zijn. [gedaagde 1] stelt dat dat zo is omdat het gaat om professionele partijen die bij het online aangaan van de overeenkomst een vakje hebben moeten aanvinken dat zij akkoord gingen met de algemene voorwaarden. [gezamenlijke eisers] betwisten dat deze algemene voorwaarden van toepassing zijn, omdat deze niet konden worden opgeslagen of gedownload ter latere kennisname, niet als pdf en ook niet als tekst.
Daarmee is volgens hen niet voldaan aan de vereisten van artikel 6:234 lid 2 BW.
2.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter zijn de algemene voorwaarden niet van toepassing. [gedaagde 1] heeft niet betwist dat deze niet vanaf de website konden worden opgeslagen of gedownload en heeft verder enkel aangevoerd dat van professionele partijen in een B2B context wordt verwacht dat zij zich verdiepen in de algemene voorwaarden voordat zij daarmee akkoord gaan. Zoals [gezamenlijke eisers] hebben aangevoerd, is het inmiddels vaste rechtspraak dat bij een digitaal gesloten overeenkomst de gebruiker, die een beroep doet op de algemene voorwaarden, alleen dan een redelijke mogelijkheid heeft geboden om daarvan kennis te nemen als hij deze voorwaarden voor of bij het sluiten van de overeenkomst op zodanige wijze, langs elektronische weg, ter beschikking stelt dat deze door de wederpartij kunnen worden opgeslagen, zodat deze voor hem toegankelijk blijven ten behoeve van latere kennisneming.
2.6.
[gezamenlijke eisers] hebben de overeenkomst naar het oordeel van de kantonrechter dan ook rechtsgeldig kunnen opzeggen, zoals zij ieder afzonderlijk hebben gedaan.
2.7.
[gedaagde 1] voert (mede namens [gedaagde 2] ) ook aan dat zij, in geval van een rechtsgeldige (tussentijdse) opzegging, op grond van artikel 7:411 BW nog steeds recht heeft op betaling van een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon, naar haar mening het volledige voor de training betaalde bedrag. [eiser 1] volgde al 3 lessen en voor de anderen was al een plaats gereserveerd en geblokkeerd, waarvoor een investering was gedaan. De opzegging is volgens haar volledig toe te rekenen aan [gezamenlijke eisers] Dat zij de training van onvoldoende niveau vonden is een subjectieve teleurstelling, er zijn voldoende cursisten die wel tevreden waren over de training, aldus [gedaagde 1] . Haar annuleringsbeding valt volgens haar binnen deze wettelijke systematiek en sluit volledige restitutie uit. De enige reden dat aan zowel [eiser 2] als [eiser 3] een bedrag van
€ 1.502,50 is gerestitueerd, is omdat zij compagnons zijn en bij hetzelfde bedrijf werken en daarom recht hadden op korting.
2.8.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde 1] haar stelling dat zij recht heeft op het volledige cursusbedrag niet voldoende onderbouwd. De training zou bestaan uit 8 online bijeenkomsten en twee 1 op 1 gesprekken (dus in totaal 10 bijeenkomsten). [eiser 1] heeft voor de opzegging 3 online trainingen gevolgd, [eiser 2] 2 en [eiser 3] had nog geen enkele training gevolgd. Gelet op de uitgebreide onderbouwing van de opzegging door [eiser 1] in de mail van 5 april 2024, met een opsomming van veel concrete kritiekpunten – waarbij [eiser 2] en [eiser 3] zich hebben aangesloten –, hetgeen daarover ter zitting is gezegd en het feit dat [gedaagde 1] deze kritiekpunten niet inhoudelijk heeft weersproken maar enkel algemeen stelt dat dit subjectief is en dat 99% van haar cursisten wel tevreden is, acht de kantonrechter het redelijk dat [eiser 1] nog voor 2 online bijeenkomsten moet betalen, wat neerkomt op
€ 1.199 (0,2 x € 5.995), [eiser 2] voor 1 bijeenkomst, zijnde € 449,50 (0.1 x € 4.495) en [eiser 3] helemaal niets. Het enkele gereserveerd houden van een plaats valt naar het oordeel van de kantonrechter niet onder redelijk loon.
2.9.
Het voorgaande betekent dat van de gevorderde restitutie de volgende bedragen zullen worden toegewezen:
- voor [eiser 1] : € 4.796 (€ 5.995 – € 1.199)
- voor [eiser 2] : € 2.543 (€ 4.495 - € 449,50 - € 1.502,50)
- voor [eiser 3] : € 2.992,50 (€ 4.495 - € 1.502,50)
Over deze bedragen wordt de wettelijke rente – en niet de wettelijke handelsrente – toegewezen, nu het gaat om een terugbetalingsverplichting na opzegging en niet om een primaire betalingsverplichting uit een handelsovereenkomst [2] .
2.10.
Dan resteert het verweer van [gedaagde 1] dat [gezamenlijke eisers] naar haar mening een overeenkomst zijn aangegaan met [gedaagde 2] en niet met haar. En [gedaagde 2] is inmiddels opgeheven, aldus [gedaagde 1] .
In het tussenvonnis van 13 december 2024 heeft de kantonrechter al overwogen dat hij [gezamenlijke eisers] vooralsnog wel ontvankelijk verklaart in hun vorderingen tegen [gedaagde 1] , omdat [gedaagde 1] zelf [gedaagde 2] als handelsnaam heeft ingeschreven en gebruikt, zij op haar website het KvK-nummer van [gedaagde 1] (heeft) gebruikt en omdat blijkens de bankafschriften vanuit de bankrekening van [gedaagde 1] aan [eiser 2] en [eiser 3] een deel van het betaalde cursusgeld is terugbetaald.
2.11.
[gedaagde 1] heeft nu aangevoerd dat bankbetalingen via [gedaagde 1] haar nog geen contractspartij maken. De betalingen verlopen uit praktische overwegingen via haar bankrekening in Nederland, maar worden dan meteen doorgezet naar een rekening van [gedaagde 2] die daaronder hangt. En [gedaagde 1] gebruikt een andere handelsnaam, namelijk [gedaagde 2] en niet [gedaagde 2] . Zij is nog steeds van mening dat alle facturen en contractstukken verwijzen naar de Curaçaose vennootschap [gedaagde 2] en dat de Nederlandse holding [gedaagde 1] daarom geen contractspartij is.
2.12.
Volgens [gezamenlijke eisers] is sprake van vereenzelviging van de twee gedaagden en hebben zij verwarring tussen deze ondernemingen laten ontstaan en in stand gehouden. [gezamenlijke eisers] verzoeken om hoofdelijke veroordeling van beide gedaagden gelet op hun verwevenheid.
2.13.
Naar het oordeel van de kantonrechter is er zeker sprake van verwevenheid tussen de twee gedaagden, die allebei bedrijven zijn van het echtpaar [naam 2] en [naam 1] . Uit het tussenvonnis blijkt al dat de kantonrechter van oordeel is dat zij richting [gezamenlijke eisers] verwarring hebben veroorzaakt over de contractspartij en waarom. Doordat [gedaagde 1] eerst verwijst naar [gedaagde 2] en vervolgens deze laatste vennootschap opheft, lijkt het alsof zij verhaalsmogelijkheden proberen te frustreren. Ook het feit dat [gedaagde 1] betalingen bedoeld voor [gedaagde 2] via haar laat lopen draagt bij aan de verwarring en verwevenheid. Hierin ziet de kantonrechter voldoende aanleiding om gedaagden hoofdelijk – in die zin dat als de één betaalt, de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen. Indien [gedaagde 2] moet worden beschouwd als contractspartij bij de overeenkomst van opdracht, dan kunnen de toe te wijzen bedragen van [gedaagde 1] worden teruggevorderd op grond van onverschuldigde betaling op haar bankrekening. Dit hebben [gezamenlijke eisers] ook aan hun vorderingen ten grondslag gelegd. Dat [gedaagde 2] is opgeheven, blijkt niet en staat ook niet inde weg aan toewijzing.
2.14.
[gezamenlijke eisers] vorderen elk een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat [gezamenlijke eisers] voldoende hebben gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Hoewel het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: Besluit) niet direct van toepassing is, worden deze tarieven door de kantonrechter redelijk geacht. De hoogte van de buitengerechtelijke incassokosten zal daarom worden getoetst aan het Besluit en met dien verstande dat deze worden berekend over de toe te wijzen bedragen. Voor [eiser 1] is dat een bedrag van € 604,60 aan buitengerechtelijke incassokosten, voor [eiser 2] een bedrag van € 379,30 en voor [eiser 3] een bedrag van € 424,25.
2.15.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn grotendeels in het ongelijk gesteld en zullen daarom – hoofdelijk – worden veroordeeld de proceskosten (inclusief nakosten) te betalen. Er zijn tweemaal exploitkosten. De proceskosten van [gezamenlijke eisers] worden verder, rekening houdende met drie punten salaris gemachtigde – 1 voor de dagvaarding, 1 voor de mondelinge behandeling en 1 voor de overige proceshandelingen – begroot op:
- kosten van de dagvaardingen
237,57
- griffierecht
1.409,00
- salaris gemachtigde
1.017,00
(3 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.798,57

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om aan [eiser 1] te betalen een bedrag van € 4.796, te vermeerderen met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag, vanaf de dag van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om aan [eiser 1] te betalen een bedrag van € 604,60 aan buitengerechtelijke incassokosten,
3.3.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om aan [eiser 2] te betalen een bedrag van € 2.543, te vermeerderen met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag, vanaf de dag van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om aan [eiser 2] te betalen een bedrag van € 379,30 aan buitengerechtelijke incassokosten,
3.5.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om aan [eiser 3] te betalen een bedrag van € 2.992,50 te vermeerderen met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag, vanaf de dag van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.6.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om aan [eiser 3] te betalen een bedrag van € 424,25 aan buitengerechtelijke incassokosten,
3.7.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk in de proceskosten van € 2.798,57, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, en vanaf genoemd moment te vermeerderen met de wettelijke rente tot de dag van volledige betaling,
3.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2025.
636 \ 560

Voetnoten

1.Zie Gerechtshof Arnhem, 6 november 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BY2314
2.Hoge Raad 30 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1710)