ECLI:NL:RBGEL:2025:8935

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
24 oktober 2025
Zaaknummer
24/8983
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugvordering te veel betaalde WAO-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen de terugvordering van te veel betaalde WAO-uitkering ongegrond verklaard. Eiser had recht op een WAO-uitkering tot en met 29 mei 2022, maar het UWV heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een gedeeltelijke staking of duurzame inkrimping van de onderneming in 2022. Het UWV heeft de bedrijfswinst van dat jaar terecht als inkomsten uit arbeid beschouwd, wat leidde tot de terugvordering van € 4.454,85. Eiser voerde aan dat de verkoop van fosfaatrechten in 2022 duidde op een gedeeltelijke staking van zijn onderneming, maar de rechtbank oordeelde dat de feitelijke situatie niet overeenkwam met de fiscale gegevens die aan de Belastingdienst waren verstrekt. De rechtbank concludeert dat het UWV de belastbare winst uit de onderneming terecht als inkomsten uit arbeid heeft aangemerkt en dat de terugvordering van de WAO-uitkering terecht heeft plaatsgevonden. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/8983

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. O. Yazici).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser tegen de vaststelling (berekening) en terugvordering van de aan hem te veel betaalde uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) over de periode van 1 januari 2022 tot en met
29 mei 2022. Eiser is het daar niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de vaststelling en terugvordering van eisers WAO-uitkering.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het UWV een juiste beslissing heeft genomen. Er is geen sprake van een gedeeltelijke staking dan wel duurzame inkrimping van de onderneming in 2022. Het UWV heeft terecht de bedrijfswinst van het jaar 2022 beschouwd als inkomsten uit arbeid. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat het UWV het teveel betaalde bedrag aan uitkering terecht heeft teruggevorderd. Eiser krijgt daarom geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 3 juli 2024 heeft het UWV besloten tot de vaststelling en terugvordering van eisers WAO-uitkering over de periode van 1 januari 2022 tot en met
29 mei 2022. Het terug te vorderen bedrag is vastgesteld op € 4.454,85. Met het bestreden besluit van 4 november 2024 op het bezwaar van eiser is het UWV bij dat besluit gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.
2.3.
Tijdens de zitting heeft eiser een uitdraai van de RVO [1] overgelegd, waaruit volgt dat in de jaren 2022, 2023 en 2024 fosfaatrechten zijn verkocht.

Beoordeling door de rechtbank

De totstandkoming van het bestreden besluit
3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser had recht op een WAO-uitkering tot en met 29 mei 2022 [2] , berekend naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van
80 tot 100%. Daarnaast exploiteerde eiser in maatschapsverband, samen met zijn echtgenote, een onderneming die zich sinds 2006 als kernactiviteit bezighield met de opfok van jongvee. De maatschap heeft in 2022, 2023 en 2024 haar fosfaatrechten verkocht. De maatschap bezat in totaal 1.200 kilo aan fosfaatrechten, waarvan in 2022 400 kilo is verkocht. Per 17 april 2023 is de maatschap definitief gestopt met de opfok van jongvee.
3.1.
Met het besluit van 3 juli 2024 heeft het UWV met toepassing van artikel 44 van de WAO de (fictieve) arbeidsongeschiktheidsklasse van eisers WAO-uitkering over de periode van 1 januari 2022 tot en met 29 mei 2022 vastgesteld op 35 tot 45%. Gelet op eisers inkomsten uit arbeid heeft het UWV over deze periode het uitkeringspercentage naar beneden bijgesteld. Het UWV heeft zich hierbij gebaseerd op de definitieve aanslag van de Belastingdienst over het jaar 2022, waaruit volgt dat eiser dat jaar € 36.620,- aan inkomsten had als winst van de onderneming. Met hetzelfde besluit van 3 juli 2024 heeft het UWV ook het bedrag aan onverschuldigde betaalde WAO-uitkering van eiser teruggevorderd. Bij het invorderingsbesluit van 4 juli 2024 heeft het UWV het bedrag aan teveel betaalde WAO-uitkering vastgesteld op € 4.454,85.
3.2.
Met het bestreden besluit heeft het UWV het besluit van 3 juli 2024 gehandhaafd.
Het beoordelingskader
4. Artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de WAO bepaalt dat indien degene die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomen geniet doordat hij arbeid is gaan verrichten, die arbeid gedurende een aaneengesloten tijdvak van vijf jaar niet wordt aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid, en de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet wordt ingetrokken of herzien, maar wordt uitbetaald tot een bedrag ter grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld, indien die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn.
4.1.
Bij de berekening van de inkomsten uit arbeid dient de belastbare winst uit de onderneming te worden betrokken tenzij sprake is van een situatie als – voor zover hier van toepassing – bedoeld in artikel 3.78, derde lid, onder b van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het gaat dan om winst behaald met of bij het staken van een onderneming of een gedeelte van een onderneming.
4.2.
Van een gedeeltelijke staking van een onderneming en van liquidatie van een gedeelte van de onderneming kan worden gesproken indien:
  • een gedeelte dat in de onderneming een zekere zelfstandigheid heeft, wordt gestaakt;
  • een gedeelte van een onderneming dat naar zijn aard een zelfstandige onderneming kan vormen, wordt gestaakt. Niet is vereist dat de onderneming als geheel bezien wordt ingekrompen. De onderneming mag echter niet, economisch gezien, dezelfde blijven, bijvoorbeeld doordat in onmiddellijke samenhang met de staking zodanige activiteiten zijn gestart, dat de onderneming feitelijk niet is veranderd;
  • de onderneming binnen een kort tijdsverloop in belangrijke mate en duurzaam is ingekrompen.
4.3.
Uit de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat als hoofdregel geldt dat de fiscaal verantwoorde en vastgestelde (netto) winst van een zelfstandige dient te worden aangemerkt als inkomsten uit arbeid in de zin van artikel 44 van de WAO. Dit is alleen anders als sprake is van een bijzonder geval. [4]
4.4.
Van een bijzonder geval is sprake als ondubbelzinnig kan worden aangetoond dat de feitelijke situatie niet in overeenstemming is met de situatie zoals deze is opgegeven aan de Belastingdienst. [5] De bewijslast ligt bij eiser.
Wat is in geschil?
5. Eiser heeft tijdens de zitting desgevraagd bevestigd dat de maatschap voor het belastingjaar 2022 geen beroep heeft gedaan op stakingsaftrek, en dat de opbrengst van de verkoop van de fosfaatrechten in 2022 fiscaal is verantwoord als bedrijfswinst.
5.1.
Dit betekent dat – op grond van de in 4.3 genoemde hoofdregel – in beginsel geldt dat de belastbare winst als gevolg van de verkoop van de fosfaatrechten meetelt voor de berekening van de inkomsten uit arbeid als bedoeld in artikel 44 van de WAO. Dit is – gelet op 4.4 – alleen anders indien de feitelijke situatie niet overeenkomt met de fiscale gegevens die aan de Belastingdienst zijn verstrekt. De vraag die de rechtbank daarom moet beantwoorden is of uit de feitelijke situatie (ondubbelzinnig) volgt dat in 2022 sprake is van het gedeeltelijk staken van de onderneming dan wel duurzame inkrimping.
Is er in 2022 sprake van een gedeeltelijke staking van de onderneming dan wel duurzame inkrimping?
6. Eiser voert aan dat de feitelijke situatie niet overeenkomt met de situatie zoals deze is opgegeven aan de Belastingdienst. In 2022 is namelijk een gedeelte van de onderneming gestaakt, dat blijkt uit de verkoop van fosfaatrechten in december 2022. Het bedrijf is daarom in 2022 duurzaam en in belangrijke mate ingekrompen en daarmee gedeeltelijk gestaakt. De met de gedeeltelijke staking behaalde winst over het jaar 2022 dient daarom buiten beschouwing te blijven voor de toetsing van het inkomen van eiser voor de WAO-uitkering.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat uit de factuur van [naam bedrijf] van 3 december 2022 volgt dat de in 2022 verkochte fosfaatrechten voor dat jaar 0% benutbaar waren. Tijdens de zitting heeft eiser toegelicht dat hij van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022 zelf van die fosfaatrechten gebruik heeft gemaakt. Pas in 2023 zouden de fosfaatrechten door de nieuwe koper gebruikt (kunnen) worden.
6.2.
De rechtbank stelt verder vast dat uit de stallijst met peildatum 31 december 2022 volgt dat eiser op die datum nog 70 runderen had. Dit aantal is vergelijkbaar met het aantal runderen van de jaren daarvoor. Uit de stallijsten van de jaren daarvoor volgt namelijk dat eiser op 31 december 2021 75 runderen had en dat hij op 31 december 2020 72 runderen had. Uit de stallijst met peildatum 31 december 2023 volgt dat het aantal runderen pas in 2023 naar 0 is gegaan. Eiser heeft tijdens zitting bevestigd dat de runderen op 17 april 2023 (geheel) zijn afgevoerd, wat overeenkomt met de gegevens van de stallijst uit 2022 waarop vermeld staat dat de runderen op 17 april 2023 zijn afgevoerd.
6.3.
Ook wanneer de fiscale winst- en verliesrekeningen over de kalenderjaren 2020, 2021, 2022 en 2023 met elkaar worden vergeleken, blijkt dat het bedrag aan voergeld pas in 2023 substantieel naar beneden is gegaan. Naar het oordeel van de rechtbank komt dit overeen met het gegeven dat de runderen op 17 april 2023 zijn afgevoerd.
6.4.
Op grond van wat hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot de conclusie dat eiser er niet in is geslaagd om (ondubbelzinnig) aan te tonen dat de feitelijke situatie in 2022 niet in overeenstemming is met de gegevens zoals deze zijn opgegeven aan de Belastingdienst. Uit de hiervoor aangehaalde gegevens blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de duurzame inkrimping, dan wel gedeeltelijke staking niet in 2022, maar pas in 2023 heeft plaatsgevonden. Van een bijzondere omstandigheid is daarom geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
6.5.
Aan het tijdens de zitting ingenomen subsidiaire standpunt van het UWV dat – als al sprake zou zijn van een duurzame inkrimping van de onderneming in 2022 – deze inkrimping niet van belangrijke mate is, zodat ook daarom niet gesproken kan worden van gedeeltelijke staking, komt de rechtbank dan ook niet toe.
Zijn de voorbereidingshandelingen in 2022 aan te merken als duurzame inkrimping van de onderneming in dat jaar?
7. Tijdens de zitting heeft eiser betoogd – de rechtbank begrijpt als subsidiair standpunt – dat in 2022 de nodige (voorbereidings)handelingen zijn verricht, zoals de gedeeltelijke verkoop van de fosfaatrechten. Deze verkoop van de fosfaatrechten in 2022 was een vooruitlopen op een duurzame inkrimping, die zich in 2023 feitelijk heeft voorgedaan (met de beëindiging van de opfok van jongvee). De verkoop van de fosfaatrechten in 2022 is daardoor onlosmakelijk verbonden aan de beëindiging van de opfok van jongvee in 2023, waardoor ook in 2022 al sprake was een duurzame inkrimping.
7.1.
De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet slaagt. Niet in geschil is namelijk dat pas in 2023 een duurzame inkrimping van de onderneming plaatsvond, met de beëindiging van de opfok van jongvee. Het gegeven dat eind 2022 een deel van de fosfaatrechten zijn verkocht, maakt niet dat (feitelijk) gesteld kan worden dat in 2022 al sprake was van een duurzame inkrimping, dan wel een gedeeltelijke staking van de onderneming. De fosfaatrechten waren voor de nieuwe koper namelijk pas vanaf 2023 te gebruiken. In heel 2022 heeft eiser nog het voor de maatschap gebruikelijk aantal runderen gehad en volledig gebruik gemaakt van de fosfaatrechten. Kortom, het gegeven dat eiser zich in 2022 heeft voorbereid op het krimpen dan gedeeltelijk staken van zijn onderneming in 2023, laat onverlet dat de feitelijke situatie van 2022 overeenkwam met de fiscale gegevens die aan de Belastingdienst zijn verstrekt.
8. Gelet op het voorgaande heeft het UWV de belastbare winst uit de onderneming terecht als inkomsten uit arbeid in aanmerking genomen. Het UWV heeft daarom terecht het teveel betaalde bedrag aan uitkering teruggevorderd.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Hollebrandse, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M. van Kouwen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
2.Vanaf 30 mei 2022 heeft eiser recht op AOW en eindigt zijn recht op een WAO-uitkering.
3.Hoge Raad 16 oktober 1985, ECLI:NL:HR:1985:AW8175, BNB 1985/320.
4.CRvB 18 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:967.
5.CRvB 9 november 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AR5666.