ECLI:NL:RBGEL:2025:8972

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
24 oktober 2025
Zaaknummer
25/366
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tegemoetkoming uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven en toetsing van de hardheidsclausule

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de aanvraag van eiser om een tegemoetkoming uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven op basis van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg). Eiser is het niet eens met deze afwijzing en stelt dat hij op grond van de hardheidsclausule in aanmerking zou moeten komen voor een tegemoetkoming. De rechtbank oordeelt dat de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (CSG) in haar motivering onvoldoende rekening heeft gehouden met de bijzondere omstandigheden van de zaak. Eiser heeft op 25 april 2024 een aanvraag ingediend, die door de CSG op 26 juni 2024 is afgewezen, en het bezwaar tegen deze afwijzing is op 3 januari 2025 ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld, dat op 17 september 2025 is behandeld. De rechtbank concludeert dat de CSG niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de bijzondere omstandigheden van eiser geen aanleiding geven tot toepassing van de hardheidsclausule. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de CSG op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met deze uitspraak. Tevens moet de CSG het griffierecht vergoeden dat eiser heeft betaald.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 25/366

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D. Zevenhuizen),
en

de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, CSG

(gemachtigde: mr. A.M. Hepping).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser om een tegemoetkoming uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven op grond van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg). Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Hij voert daartoe aan dat hij op grond van de hardheidsclausule wél in aanmerking zou moeten komen voor een tegemoetkoming. Aan de hand van deze beroepsgrond beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de CSG in haar motivering onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de bijzondere omstandigheden, en waarom deze omstandigheden volgens haar op zichzelf, dan wel in samenhang bezien met de overige omstandigheden van het geval, geen aanleiding geven tot toepassing van de hardheidsclausule. Eiser krijgt dus gelijk en het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 25 april 2024 een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven. De CSG heeft deze aanvraag met het besluit van
26 juni 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 3 januari 2025 op het bezwaar van eiser is de CSG bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de CSG deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de Wsg na een mishandeling die op 22 oktober 2022 plaatsvond in Griekenland. Door deze mishandeling heeft hij ernstig letsel opgelopen, waaronder oogkasletsel, een schedelbasisfractuur, kneuzingen en een hersenschudding. Hij heeft lange tijd moeten revalideren.
3.1.
De CSG heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat het geweldsmisdrijf gebeurde in Nederland. Eiser is mishandeld in Griekenland.
3.2.
Eiser is het daar niet mee eens en voert in bezwaar aan dat hij op grond van de hardheidsclausule wel in aanmerking zou moeten komen voor een tegemoetkoming.
3.3.
De CSG heeft in bezwaar het beroep van eiser op de hardheidsclausule beoordeeld waarbij de in bezwaar aangevoerde bijzondere omstandigheden zijn beoordeeld. De CSG ziet geen aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen en heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
De hardheidsclausule
4. Eiser stelt dat hij op grond van de hardheidsclausule wél in aanmerking zou moeten komen voor een tegemoetkoming. Juist vanwege zijn bijzondere omstandigheden én de bijzondere situatie van de omstandigheden rondom de mishandeling en het ernstig letsel dat hij daaraan heeft overgehouden. Eiser verbleef als militair in het buitenland voor een grootschalige oefening van de NAVO. Een dergelijke oefening kan niet in Nederland worden gedaan. Hij is daar op een door defensie aangewezen plaats, op een door defensie aangewezen tijdstip (beiden bevel) geslagen door een (inmiddels ex-)collega die ook de Nederlandse nationaliteit heeft en dezelfde orders had gekregen voor plaats en datum, alwaar de mishandeling uiteindelijk heeft plaatsgevonden. Hierdoor is sprake van een schending van de zorgplicht van de Nederlandse overheid. Verder heeft de werkgever van eiser aansprakelijkheid van het voorval afgewezen, waardoor weigering van de tegemoetkoming juist onbillijk van aard wordt voor eiser. Eiser heeft op geen enkele andere wijze enige vergoeding gekregen, terwijl vaststaat dat sprake is geweest van ernstig letsel. Hij kan geen vergoeding uit het Griekse schadefonds krijgen, omdat die aanvraag binnen een jaar na het incident moet worden ingediend met een onherroepelijk vonnis. Omdat het hoger beroep nog loopt in de strafzaak tegen de persoon die eiser het letsel heeft toegebracht, is dat niet mogelijk. Ook dit is volgens eiser een bijzondere omstandigheid.
4.1.
Onder verwijzing naar rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State betoogt de CSG dat de rechtbank in de beroepsprocedure toetst of de CSG in redelijkheid tot de beslissing kon komen. [1] De rechtbank toetst dus of de relevante bijzondere omstandigheden door de CSG in de weging zijn betrokken en of de beslissing over de toepassing van de hardheidsclausule deugdelijk is gemotiveerd. De toets van de rechtbank reikt naar de mening van de CSG niet zo ver dat de rechtbank vervolgens ook zou moeten vaststellen welk gewicht de CSG aan de afzonderlijke bijzondere omstandigheden had moeten toekennen. Daar komt bij dat de CSG zich niet kan vinden in het betoog van eiser dat in het bestreden besluit geen rekening is gehouden met de door hem genoemde bijzondere omstandigheden. De CSG stelt zich op het standpunt dat zij in redelijkheid tot deze beslissing heeft kunnen komen. Zij heeft aan de bijzondere omstandigheden van het geval gemotiveerd gewicht toegekend en heeft deze bijzondere omstandigheden vervolgens in onderlinge samenhang beoordeeld en gewogen.
4.2.
De bestuursrechter kan toetsen of de CSG op toereikende gronden heeft besloten om al dan niet toepassing te geven aan de hardheidsclausule, maar moet daarbij terughoudendheid betrachten gelet op de beleids- en beoordelingsruimte die de CSG heeft. Het is in de eerste plaats aan de CSG om te beoordelen of al dan niet toepassing wordt gegeven aan de hardheidsclausule. De CSG moet alle omstandigheden van het geval in haar beoordeling betrekken en moet bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden die maken dat de weigering van een uitkering leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. [2]
4.3.
De beroepsgrond slaagt. De rechtbank is van oordeel dat uit het bestreden besluit niet kenbaar blijkt hoe de bijzondere omstandigheden, op zichzelf, dan wel in onderlinge samenhang bezien met de overige omstandigheden van het geval zijn gewogen. Het is aan de CSG om alle bijzondere omstandigheden in kaart te brengen en specifieker in te gaan op die bijzondere omstandigheden. Daarin heeft eiser ten eerste gewezen op de omstandigheden waaronder het voorval plaatsvond: dat eiser militair was, dat hij ten tijde van het incident in Griekenland op oefening was voor defensie, dat defensie een overheidsorganisatie is met een zorgplicht jegens de militairen, dat de oefening in Griekenland plaats moest vinden omdat in Nederland niet de voor de oefening benodigde faciliteiten zijn en dat het incident plaatsvond tussen twee Nederlandse soldaten. De CSG stelt daarover in het bestreden besluit alleen dat begrepen wordt dat hetgeen in Griekenland is gebeurd heeft geleid tot ingrijpende persoonlijke omstandigheden. De CSG legt vervolgens niet uit wat maakt dat deze omstandigheden niet aangemerkt kunnen worden als bijzondere omstandigheden die maken dat de weigering van een uitkering voor eiser onbillijk wordt. De CSG gaat namelijk vervolgens in op de door de werkgever van eiser afgewezen aansprakelijkheid. Hoewel dat een omstandigheid is die ook kan meewegen voor de CSG, gaat de CSG voorbij aan de eerder door eiser genoemde omstandigheden.
Vervolgens gaat de CSG in op de omstandigheid dat eiser geen vergoeding uit het Griekse schadefonds zou kunnen krijgen. In dat verband wijst de CSG op het vonnis van de militaire politierechter van 14 december 2023. Op de zitting heeft de gemachtigde van de CSG echter gemotiveerd dat het vonnis van de politierechter als een grote factor wordt gezien om aan eiser geen tegemoetkoming toe te kennen gelet op de uitkomst ervan. Uit het bestreden besluit blijkt dit echter niet en ook niet hoe dit heeft meegewogen in de conclusie van de CSG.
4.4.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat eiser terecht aanvoert dat de CSG in haar motivering onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de bijzondere omstandigheden, en waarom deze omstandigheden volgens haar op zichzelf, dan wel in samenhang bezien met de overige omstandigheden van het geval, geen aanleiding geven tot toepassing van de hardheidsclausule.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. De CSG heeft in dit verband namelijk een ruime beoordelings- en beleidsruimte. De CSG moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
6. Omdat het beroep gegrond is moet de CSG het griffierecht vergoeden dat eiser heeft betaald. Van proceskosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen is de rechtbank niet gebleken. Uit de informatie uit het dossier, welke informatie op de zitting is bevestigd, blijkt dat eiser en zijn gemachtigde partners van elkaar zijn en samen een huishouden vormen. In dat geval kan van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand geen sprake zijn. [3]

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt de CSG op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
 bepaalt dat de CSG het betaalde griffierecht van € 194 aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M.J.C. Rooding, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS 10 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1845.
2.ABRvS 10 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1845.
3.ABRvS 16 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP4745 en ABRvS 7 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY2474.