ECLI:NL:RBGEL:2025:9053

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
ARN 25/1667 & 25/1733
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de opschorting van een last onder dwangsom in bestuursrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, worden de beroepen van de familie [achternaam] junior en senior tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lingewaard behandeld. De zaak betreft een verzoek tot opheffing van een last onder dwangsom die aan de familie [achternaam] senior was opgelegd vanwege het gebruik van een bedrijfswoning in strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelt dat het college ten onrechte de last heeft opgeschort in plaats van opgeheven. De rechtbank heeft de beroepen op 13 oktober 2025 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de medische situatie van de bewoners en hun hoge leeftijd maken dat naleving van de last niet van hen kan worden verwacht. De rechtbank vernietigt de beslissing van het college en heft de last onder dwangsom op, waarbij het college ook wordt veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de familie [achternaam] senior.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 25/1667 & 25/1733

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaken tussen
ARN 25/1667
[naam bedrijf] , [eiser] en [eiseres], uit [plaats] , familie [achternaam] junior
(gemachtigde: mr. O.J.D.M.L. Jansen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lingewaard, het college
(gemachtigde: M.C. Staring).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij 1] en [derde-partij 2], uit [plaats] , familie [achternaam] senior
(gemachtigde: mr. B. van Treijen).
ARN 25/1733

[derde-partij 1] en [derde-partij 2] uit [plaats] , familie [achternaam] senior

(gemachtigde: mr. B. van Treijen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lingewaard, het college
(gemachtigde M.C. Staring)
Als derde-partij nemen aan de zaak deel:
[naam bedrijf],
[eiser] en [eiseres], uit [plaats] , familie [achternaam] junior
(gemachtigde: mr. O.J.D.M.L. Jansen),

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van de familie [achternaam] junior en senior tegen de beslissing van het college om de opgelegde last onder dwangsom aan familie [achternaam] senior op te schorten.
1.1.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 13 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiseres] en de gemachtigde van de familie [achternaam] junior, de gemachtigde van het college, [persoon A] , de dochter van de familie [achternaam] senior, en de gemachtigde van familie [achternaam] senior.

Waar gaan deze zaken over?

2. Op 10 november 2020 heeft het college aan de familie [achternaam] senior een last onder dwangsom opgelegd (het handhavingsbesluit). De overtreding ziet op het gebruik van de bedrijfswoning aan de [locatie] in [plaats] in strijd met het bestemmingsplan. Het handhavingsbesluit is na de uitspraak van de rechtbank van 14 oktober 2021 onherroepelijk geworden. [1] Het college heeft een aantal keer de begunstigingstermijn verlengd. Met het besluit van 24 mei 2022 heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot 10 december 2022.
2.1.
Op 30 september 2022 heeft de familie [achternaam] senior het college verzocht om het handhavingsbesluit in te trekken. Met het besluit van 20 oktober 2022 heeft het college het handhavingsbesluit ingetrokken. De familie [achternaam] junior heeft tegen dit besluit van het college bezwaar gemaakt. In de beslissing op bezwaar van 18 april 2023 heeft het college, onder aanvulling van de motivering, het besluit tot intrekking van het handhavingsbesluit in stand gelaten.
2.2.
De rechtbank heeft op 12 december 2024 het beroep van de familie [achternaam] junior gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar van 18 april 2023 vernietigd en het college opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. [2]
2.3.
Het college heeft op 18 maart 2025 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Hierin heeft het college het bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 20 oktober 2022 herroepen. Verder heeft het college besloten om de begunstigingstermijn van het handhavingsbesluit op te schorten tot het overlijden van ieder van de familie [achternaam] senior. [3]

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de beslissing op bezwaar van 18 maart 2025 aan de hand van de argumenten van de familie [achternaam] junior en senior, de beroepsgronden.
4. De rechtbank verklaart het beroep van de familie [achternaam] junior ongegrond en het beroep van de familie [achternaam] senior niet-ontvankelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft het college kunnen besluiten om de last op te schorten?
5. De familie [achternaam] junior voert aan dat het gevolg van de beslissing op bezwaar van 18 maart 2025 is dat de begunstigingstermijn langer is dan noodzakelijk is om de overtreding te beëindigen. De familie [achternaam] junior stelt zich op het standpunt dat het moment van overlijden van ieder van de familie [achternaam] senior onduidelijk en daarmee niet zeker genoeg is om daaraan een begunstigingstermijn te koppelen. Verder stelt de familie [achternaam] junior dat het college bij het bepalen van de lengte van de begunstigingstermijn onvoldoende gewicht heeft toegekend aan het belang van de familie [achternaam] junior en het algemeen belang dat is gediend met handhaving. Het college heeft volgens de familie [achternaam] junior ten onrechte in de beslissing op bezwaar opgenomen dat de bewoning van het woonhuis de feitelijke bedrijfsvoering van het groente- en fruitbedrijf in de naastgelegen bedrijfsloods niet belemmert. Deze stelling is volgens de familie [achternaam] junior tegenstrijdig aan de eerder ingenomen stelling van het college in het besluit van 18 oktober 2018. In dit laatste besluit heeft het college namelijk wel overwogen dat het toekennen van een woonbestemming aan de bedrijfswoning een potentiële belemmering is voor de bedrijfsactiviteiten in de naastgelegen bedrijfsloods.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat het college de looptijd van de last die in het handhavingsbesluit is opgelegd aan de familie [achternaam] senior, heeft opgeschort. De stelling van de familie [achternaam] junior dat de begunstigingstermijn langer dan noodzakelijk is om de overtreding te beëindigen, ook als die stelling juist zou zijn, doet niet ter zake. In de beslissing op bezwaar van 18 maart 2025 is namelijk geen nieuwe begunstigingstermijn vastgesteld. Het college heeft daarentegen de looptijd van de last opgeschort. De rechtbank beoordeelt daarom de aangedragen argumenten van de familie [achternaam] junior in het kader van het toetsingskader van artikel 5:34, eerste lid, van de Awb. [4]
5.2.
Op grond van artikel 5:34, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan dat een last onder dwangsom heeft opgelegd, op verzoek van de overtreder de last opheffen, de looptijd ervan opschorten voor een bepaalde termijn, of de dwangsom verminderen ingeval van blijvende of tijdelijke gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de overtreder om aan zijn verplichtingen te voldoen.
5.3.
In de toelichting van artikel 5:34, eerste lid, van de Awb is vermeld dat bij de onmogelijkheid voor de overtreder om aan zijn verplichtingen te voldoen in de eerste plaats gedacht moet worden aan gevallen van overmacht. Een onmogelijkheid voor de overtreder om de last na te komen kan ook het gevolg zijn van andere omstandigheden dan alleen overmacht. Ook buiten gevallen van overmacht kan de situatie zich voordoen dat de overtreder niet meer aan zijn verplichtingen kan voldoen. Ook dan komt toepassing van artikel 5:34, eerste lid, van de Awb in aanmerking. Opheffing van een last onder dwangsom is op zijn plaats als de last definitief niet meer kan worden nagekomen. Verder is in de toelichting bij dit artikel vermeld dat in het geval de overtreder tijdelijk niet aan zijn verplichtingen kan voldoen, de last behoort te worden opgeschort voor een bepaalde termijn. Gedurende de bepaalde termijn verbeurt de overtreder dan geen dwangsommen. [5]
5.4.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de looptijd van de last op te schorten totdat ieder van de familie [achternaam] senior is overleden.
5.5.
In de beslissing op bezwaar is onder meer de volgende passage opgenomen:

Afweging algemeen belang handhaving
(…) Wij zijn met de rechtbank van oordeel dat het in strijd met het bestemmingsplan bewonen van een bedrijfswoning enerzijds een zware overtreding is waartegen handhavend moet worden opgetreden. Anderzijds heeft de eigenaar van de woning aan de [locatie] met medische verklaringen aannemelijk gemaakt dat de bewoonster kampt met ernstige gezondheidsklachten; mevrouw [achternaam] is ernstig ziek zonder zicht op genezing. Daarnaast hebben de heer en mevrouw [achternaam] een hoge leeftijd en is de woning aangepast aan hun leeftijd en medische omstandigheden. (…) In lijn met de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022 kan met betrekking tot de evenredigheid van het dwangsombesluit van 10 november 2020 worden gesteld dat het dwangsombesluit ernstige gevolgen heeft voor de heer en mevrouw [achternaam] . Gevolg geven aan deze lastgeving betekent immers dat zij hun huis moeten verlaten waarin zij reeds meer dan 50 jaar woonachtig zijn en op zoek moeten gaan naar een andere woning op een gespannen woningmarkt. Daarnaast hebben de heer en mevrouw [achternaam] een hoge leeftijd, ernstige gezondheidsklachten en is de woning op hun leeftijd en medische omstandigheden ingericht. Een gedwongen verhuizing levert veel stress op en dit komt het herstel niet ten goede. Een en ander is onderbouwd met artsenverklaringen. Voorts kan worden gesteld dat gevolg geven aan het dwangsombesluit van 10 november 2020 u geen voordeel oplevert: de heer en mevrouw [achternaam] weigeren het huis aan u te verkopen, zodat u dit huis niet kunt betrekken. Daarnaast belemmert dit woonhuis de feitelijke bedrijfsvoering van het groente- en fruitbedrijf niet.
(…)
Beoordeling artikel 5:34 Algemene wet bestuursrecht
(…) Wij stellen vast dat de medische situatie van bewoonster zeer zorgelijk is en dat het effectueren van een last onder dwangsom een zeer grote impact zal hebben en daarmee van invloed zal zijn op haar medische situatie. Daar komt bij dat bewoners de leeftijd van 80 zijn gepasseerd. Bewoners hebben vrijwel hun hele leven in de woning gewoond, daar een bedrijf gehad en een heel leven opgebouwd. Het is niet evenredig om te verwachten dat bewoners op deze leeftijd gaan verhuizen, met alle fysieke beperkingen die het ouder worden met zich meebrengt, de emotionele waarde die zij hechten aan de woning en de locatie, waar ook een helpend netwerk voor bewoners aanwezig is, zodat zij zelfstandig kunnen wonen. Om deze redenen wordt het niet evenredig gevonden om op korte termijn een last te effectueren voor beide bewoners.’
5.6.
De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat naleving van de last niet van familie [achternaam] senior kan worden verwacht. In de beslissing op bezwaar heeft het college de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen kenbaar tegen elkaar afgewogen. Hierbij heeft het college kunnen besluiten dat het belang van de familie [achternaam] senior zwaarder weegt dan het belang van familie [achternaam] junior en het algemeen belang. Het college heeft verschillende omstandigheden benoemd waarom het niet evenredig is om te verwachten dat de familie [achternaam] senior gaat verhuizen. Het college heeft onder meer acht geslagen op de fysieke gesteldheid van mevrouw [achternaam] senior, de hoge leeftijd van ieder van de familie [achternaam] senior en hun helpend netwerk in de directe omgeving van de bedrijfswoning zodat zij zelfstandig kunnen blijven wonen. Daarentegen heeft het college de belangen van familie [achternaam] junior en het algemeen kenbaar tegen de belangen van de familie [achternaam] senior afgewogen. Het college heeft hierbij, anders dan de familie [achternaam] junior stelt, mogen betrekken dat bewoning van de bedrijfswoning door de familie [achternaam] senior, geen belemmering vormt voor de uitvoering van de bedrijfsactiviteiten in de naastgelegen bedrijfsloods. De overweging van het college in het besluit van 14 oktober 2018 maakt dit niet anders. In dit besluit stond de aanvraag tot wijziging van de bestemming van de bedrijfswoning naar een ‘woonbestemming’ centraal. In dat geval zou inderdaad de woonbestemming van de bedrijfswoning belemmerend kunnen werken op de bedrijfsactiviteiten die mogen plaatsvinden in de naastgelegen loods, maar die bestemmingswijziging heeft geen doorgang gevonden. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft het college ten onrechte de hoogte en de vorm van de dwangsom in stand gelaten?
6. De familie [achternaam] junior voert aan dat het college ten onrechte niet de hoogte en de modaliteit van de dwangsom van het handhavingsbesluit heeft herzien. De familie [achternaam] junior stelt zich op het standpunt dat het handhavingsbesluit gewijzigd kon worden door het college of herroepen kon worden omdat de rechtbank in haar uitspraak van 12 december 2024 de eerste beslissing op bezwaar heeft vernietigd waardoor het handhavingsbesluit weer herleeft.
6.1.
De rechtbank overweegt dat in deze procedure alleen het besluit van het college tot het opschorten van de looptijd van de dwangsom uit het handhavingsbesluit ter discussie staat en niet het handhavingsbesluit zelf. Zoals onder 2 is overwogen is dit handhavingsbesluit na de uitspraak van de rechtbank van 14 oktober 2021 onherroepelijk geworden. Dat de rechtbank in haar besluit van 12 december 2024 de beslissing op bezwaar van 18 april 2023 heeft vernietigd doet hieraan geen afbreuk. In deze beslissing op bezwaar stond namelijk het besluit tot het intrekken van het handhavingsbesluit centraal en niet het handhavingsbesluit zelf. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen in de zaak van familie [achternaam] junior

7. Het beroep is ongegrond. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.
Zaaknummer 25/1733
8. De familie [achternaam] senior voert aan dat het college in de beslissing op bezwaar van 18 maart 2025 ten onrechte het handhavingsbesluit niet heeft opgeheven zoals oorspronkelijk is verzocht.
8.1.
Uit overweging 5.6 volgt dat het voor familie [achternaam] senior onmogelijk is om aan de last te voldoen. Uit het besluit volgt dat deze onmogelijkheid een permanent karakter heeft voor de familie [achternaam] senior, immers is de last opgeschort tot het overlijden van ieder van hen. Uit overweging 5.3 volgt dat, als de last definitief niet meer kan worden nagekomen, opheffing op zijn plaats is. In dit geval heeft het college de looptijd van de last opgeschort. Dat is op zijn plaats als de naleving van de last tijdelijk niet mogelijk is. Omdat in dit geval sprake is van een definitieve onmogelijkheid, had het college de last moeten opheffen.
Het betoog slaagt.

Conclusie en gevolgen in de zaak van familie [achternaam] senior

9. Het beroep is gegrond. De beslissing op bezwaar van 18 maart 2025 wordt vernietigd voor zover de looptijd van de last is opgeschort. Om het geschil definitief te beslechten, voorziet de rechtbank zelf in de zaak en bepaalt dat de last uit het handhavingsbesluit wordt opgeheven. Dit is mogelijk, omdat de belangenafweging die het college ten grondslag heeft gelegd aan de beslissing op bezwaar van 18 maart 2025 de rechterlijke toets kan doorstaan, zoals hiervoor is overwogen onder 5.6. Het gevolg hiervan is dat de last onder dwangsom geen werking meer heeft.
10. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan familie [achternaam] senior vergoeden en krijgt de familie ook een vergoeding van hun proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Familie [achternaam] senior heeft ook recht op vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank:
Zaaknummer ARN 25/1667
- verklaart het beroep ongegrond.
Zaaknummer ARN 25/1733
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 18 maart 2025 voor zover daarin is openomen dat de last onder dwangsom uit het handhavingsbesluit van 10 november 2020 herleeft en de looptijd daarvan is opgeschort;
  • heft de last onder dwangsom uit het handhavingsbesluit van 10 november 2020 op;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 18 maart 2025;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan familie [achternaam] senior;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 194,- aan familie [achternaam] senior moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.C.M. van Wel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 oktober 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:5478.
2.Uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 december 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:8826.
3.De rechtbank begrijpt uit de tekst van het besluit en het daarin genoemde artikel 5:34 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat is bedoeld om de looptijd van de last op te schorten.
4.Zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV7248. Zie ook handboek Sanders 2024, p. 249-250.