ECLI:NL:RBGEL:2025:9300

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
AWB 25_4565 en AWB 25_4566
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanpassing eindoordeel toets door examencommissie en verzoek om voorlopige voorziening

Deze uitspraak betreft het besluit van de examencommissie om het eindoordeel van de toets integratieve dag 1 van eiser aan te passen van 'onvoldoende' naar 'geen resultaat met behoud van de toetskans'. Eiser, die advocaat-stagiair is, was het niet eens met dit besluit en heeft beroep ingesteld, alsook verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de gronden van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet slagen. De examencommissie heeft voldaan aan de formele voorschriften bij de besluitvorming, waardoor de aanpassing van het eindoordeel gerechtvaardigd was. Eiser heeft op 18 februari 2025 zijn derde toetskans afgelegd, maar deze is als onvoldoende beoordeeld. De examencommissie heeft vervolgens het eindoordeel aangepast, omdat er geen reële toetskans was geboden. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de examencommissie heeft dit ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter heeft de zaak inhoudelijk behandeld, ondanks het standpunt van de examencommissie dat er geen spoedeisend belang was. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, zonder dat eiser recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 25/4565 (verzoek) en 25/4566 (beroep)

uitspraak van de voorzieningenrechter van

op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

en

de examencommissie voor de Beroepsopleiding Advocaten, de examencommissie

(gemachtigde: mr. M.J.O. Copier).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het besluit van de examencommissie tot het aanpassen van het eindoordeel van de door de eiser afgelegde toets integratieve dag 1 van 'onvoldoende' naar 'geen resultaat met behoud van de toetskans'. Eiser is het niet eens met dit besluit. Hij heeft daarom beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Hij voert een aantal gronden aan. Aan de hand van deze gronden beoordeelt de voorzieningenrechter het besluit.
1.1.
De voorzieningenrechter komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de gronden van eiser tegen het besluit van de examencommissie niet slagen. De examencommissie heeft met betrekking tot de besluitvorming namelijk aan de formele voorschriften voldaan en de voorzieningenrechter is gelet daarop van oordeel dat de examencommissie het eindoordeel van de door de eiser afgelegde toets heeft mogen aanpassen van 'onvoldoende' naar 'geen resultaat’ met behoud van de toetskans. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Omdat de voorzieningenrechter uitspraak doet op het beroep, wijst zij het verzoek om een voorlopige voorziening af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Bij besluit van 6 juni 2025 heeft de examencommissie het eindoordeel van de toets aangepast. Met het bestreden besluit van 28 augustus 2025 op het bezwaar van eiser is de examencommissie bij dat besluit gebleven. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening.
2.1.
De examencommissie heeft op het verzoek om een voorlopige voorziening gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 oktober 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft deelgenomen aan de zitting. De examencommissie heeft zich op zitting laten vertegenwoordigen door de gemachtigde en mr. T.F.J.M. van der Ven.
2.3.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, beslist zij ook op het beroep van eiser daartegen. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter bespreekt hieronder eerst hoe het bestreden besluit tot stand is gekomen. Vervolgens beoordeelt de voorzieningenrechter de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Dat doet zij aan de hand van de gronden van eiser.
Totstandkoming van het bestreden besluit
4. Eiser is advocaat-stagiair. Als een advocaat-stagiair na drie werkjaren voldoet aan bepaalde wettelijke vereisten, krijgt diegene van de algemene raad van de Nederlandse orde van advocaten (NOvA) de stageverklaring en wordt daarmee ‘onvoorwaardelijk’ advocaat. Een advocaat-stagiair moet in de opleiding tot advocaat onder meer een aantal toetsen behalen, waaronder de toets ‘de integratieve dag 1’. Dit vak is een oefenrechtbank op basis van een fictieve casus waarbij vooral vaardigheden getoetst worden.
5. Voor het behalen van de toets ’integratieve dag 1’ krijgen advocaat-stagiairs drie kansen. [2] Als het niet lukt om in één van de drie toetskansen een voldoende te halen voor een toets, krijgt hij of zij géén certificaat voor deze toets van de algemene raad van de NOvA. Aangezien het verkrijgen van het certificaat een voorwaarde is om de stageverklaring te mogen ontvangen, zal de advocaat-stagiair vervolgens ook geen stageverklaring ontvangen. Dit heeft tot gevolg dat de advocaat-stagiair ambtshalve geschrapt zal worden door de algemene raad van de NOvA.
6. Eiser heeft op 18 februari 2025 zijn derde toetskans voor de toets ‘integratieve dag 1’ afgelegd. Het eindoordeel van deze toets is door de examencommissie vastgesteld als onvoldoende. Eiser heeft op 29 april 2025 een herbeoordelingsverzoek ingediend voor de toets van 18 februari 2025. De examencommissie heeft bij besluit van 6 juni 2025 gebruik gemaakt van de mogelijkheid die art. 49, derde lid, van het Opleidings- en Examenreglement vernieuwde beroepsopleiding advocaten (OER) haar biedt en het eindoordeel van de toets van 18 februari 2025 gewijzigd van 'onvoldoende' naar 'geen resultaat’ met behoud van de toetskans. In dit besluit heeft de examencommissie – kort samengevat – overwogen dat geen sprake is geweest van een reële toetskans, omdat eiser van de beoordelaar onvoldoende de gelegenheid heeft gekregen om zijn kennen en kunnen voldoende voor het voetlicht te brengen. Omdat de examencommissie daarom geen toets en/of beoordeling heeft die zij als uitgangspunt kan nemen in de herbeoordeling, heeft zij art. 49, derde lid, van het OER toegepast en het resultaat gewijzigd in 'geen resultaat' met behoud van de toetskans. Eiser is in de gelegenheid gesteld om op een zo kort als redelijkerwijs mogelijke termijn (indien mogelijk nog in de maand juni 2025) zijn derde toetskans opnieuw af te leggen. Op 19 juni 2025 heeft eiser de (nieuwe) derde toetskans afgelegd. Het eindoordeel is door de examencommissie op 14 juli 2025 vastgesteld als onvoldoende.
7. Eiser heeft, nadat de beoordeling van de nieuwe derde toetskans hem bekend is geworden, bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 juni 2025. Bij beslissing op bezwaar van 28 augustus 2025 heeft de examencommissie het bewaar ongegrond verklaard.
In hoeverre staat rechtsbescherming open tegen het bestreden besluit?
8. De voorzieningenrechter stelt voorop dat in artikel 8:4, derde lid onder b, van de Awb is bepaald dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit inhoudende een beoordeling van het kennen en kunnen van een kandidaat of leerling die ter zake is geëxamineerd of op enigerlei andere wijze is getoetst, dan wel inhoudende de vaststelling van opgaven, beoordelingsnormen of nadere regels voor die examinering of toetsing.
Deze bepaling staat er aan in de weg, dat door het instellen van beroep tegen een in bezwaar genomen beslissing van een bestuursorgaan een oordeel van de bestuursrechter wordt verkregen omtrent het kennen en kunnen als zodanig. Dit betekent evenwel niet dat terzake in het geheel geen beroep mogelijk is, maar dat de omvang en aard van de toetsing beperkt is zodat door de bestuursrechter slechts kan worden beoordeeld of met betrekking tot de besluitvorming aan de formele voorschriften is voldaan. De voorzieningenrechter kan zich, gelet op het hiervoor weergegeven toetsingskader, niet uitlaten over gronden, die betrekking hebben op eisers kennen en kunnen, maar moet zich beperken tot de vraag of er formele voorschriften zijn overtreden. [3]
Is sprake van een spoedeisend belang?
9. De examencommissie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een spoedeisend belang. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter in overleg met partijen om proceseconomische redenen besloten over dit standpunt heen te stappen en de zaak inhoudelijk te behandelen.
Heeft eiser procesbelang?
10. De examencommissie voert als meest vergaande grond aan dat eiser met deze procedure niet kan bereiken wat hij wil, namelijk dat de examencommissie wordt opgedragen om hem een nieuwe derde toetskans toe te kennen. De examencommissie wijst erop dat eiser al opnieuw de derde toetskans heeft gehad en dat het eindoordeel
van deze toets bij besluit van 17 juli 2025 is vastgesteld als onvoldoende. Dit besluit staat in rechte vast en er kan dan ook niet alsnog een derde toetskans toegekend worden, want dat zou neerkomen op een vierde toetskans, aldus de examencommissie.
10.1.
De voorzieningenrechter volgt de examencommissie hierin niet. De logische consequentie van het feit dat er rechtsbescherming openstaat tegen de vraag of procedureel juist is gehandeld, is dat een schending van een formeel voorschrift ertoe kan leiden dat de voorzieningenrechter de examencommissie opdraagt een nieuwe toetskans te bieden aan eiser. Anders zou de geboden rechtsbescherming in zekere zin zinledig zijn. Hierin is dan ook geen grond gelegen om aan te nemen dat eiser met deze procedure niet zou kunnen bereiken dat hem een nieuwe toetskans wordt geboden.
Had het resultaat gewijzigd moeten worden van een onvoldoende naar een voldoende?
11. Eiser voert aan dat de toets als voldoende beoordeeld had moeten worden. Hij heeft in zijn herbeoordelingsverzoek duidelijk en gemotiveerd verweer gevoerd tegen de beoordeling. De examencommissie heeft dit ten onrechte niet beoordeeld, aldus eiser.
11.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat zij zich niet kan uitlaten over de vraag of de examencommissie ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om de toets als voldoende te beoordelen. Dat zou tenslotte (zijdelings) alsnog neerkomen op een inhoudelijke beoordeling van het kennen en kunnen van eiser. Zoals hierboven onder 8 is overwogen, volgt uit artikel 8:4, derde lid, onder b, van de Awb dat hier geen beroep tegen open staat.
11.2.
Voor zover eisers beroepsgrond zo uitgelegd moet worden dat hij betoogt dat de examencommissie onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zij niet tot een inhoudelijke herbeoordeling van de toets is overgegaan, overweegt de voorzieningnrechter nog dat de examencommissie in het bestreden besluit voldoende kenbaar en begrijpelijk heeft gemotiveerd waarom volgens haar geen sprake is geweest van een reële toetskans. De examencommissie heeft ook voldoende begrijpelijk uitgelegd waarom zij dus geen beoordeling had die zij als uitgangspunt kon nemen voor een inhoudelijke herbeoordeling. Dat de examencommissie in het bestreden besluit niet is ingegaan op het inhoudelijke verweer dat eiser heeft gevoerd tegen de beoordeling, is gelet op het voorgaande dan ook begrijpelijk en levert geen motiveringsgebrek op.
De beroepsgrond slaagt niet.
Is eiser voldoende tijd geboden om de toets voor te bereiden?
12. Eiser voert aan dat hij slechts 13 dagen voorbereidingstijd heeft gehad en dat hijernstig benadeeld is doordat hij de toets opnieuw moest afleggen in deze zeer beperkte periode. Uit artikel 30, lid 3, OER volgt dat een toetsmoment minimaal 4 maanden van te voren moet worden gecommuniceerd.
12.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het bestreden besluit enkel de aanpassing van het eindresultaat van de derde toetskans betreft, en dat in dit besluit geen nieuwe toetsdatum wordt vastgesteld. Dat is een latere (feitelijke) handeling. Nu deze grond niet is gericht tegen een rechtsgevolg van het bestreden besluit, kan ook deze grond niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
12.2.
De voorzieningenrechter merkt daarbij nog op dat eiser zich na het bekend worden van het onvoldoende resultaat voor het eerst op het standpunt heeft gesteld dat hij onvoldoende voorbereidingstijd had voor de toets. De examencommissie heeft ter zitting toegelicht dat deze datum is voorgesteld aan eiser omdat dit de laatste geplande toetsuitvoering was voordat de driejaarstermijn van de stage van eiser zou verstrijken. Met de examencommissie is de voorzieningenrechter van oordeel dat artikel 30, derde lid, van het OER zich hier niet tegen verzet, nu de datum van deze toets reeds langere tijd bekend was. Dat pas relatief kort voor de toetsdatum bekend is geworden dat eiser hieraan deel zou nemen, doet hier niet aan af.
12.3.
Uit de overgelegde stukken blijkt verder dat eiser zelf met de voorgestelde toetsdatum heeft ingestemd en dat tussen partijen overleg heeft plaatsgevonden voor het geval eiser niet in de gelegenheid zou zijn de toets bij te wonen, nu in die periode ook de geboorte van zijn kind te verwachten was. Eiser heeft per mail laten weten dat hij bij de toets aanwezig zou zijn omdat zijn kind enkele dagen voor de geplande toetsdatum geboren is. Op geen enkele wijze heeft hij voorafgaand aan de toets aangegeven dat hem te weinig voorbereidingstijd werd geboden. Het had op zijn weg gelegen dit voorafgaand aan de toets aan de orde te stellen. De voorzieningenrechter merkt daarbij verder op dat de toets een oefenrechtbank betreft, die is gebaseerd op een casus waarover eiser al eerder schriftelijke stukken heeft geproduceerd die ten grondslag liggen aan het pleidooi dat hij op de toets moest houden. Het gaat dus over een bekende casus, waarbij de voorbereiding voor de toets relatief beperkt van omvang was.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Omdat de voorzieningenrechter op het beroep beslist, wijst zij het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Goldebeld, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Bij de algemene raad van de NOvA kan een advocaat-stagiair nog verzoeken om een vierde toetskans.
3.Rechtbank Arnhem 14 december 2010, ECLI:NL:RBARN:2010:BO7481.