ECLI:NL:RBGEL:2025:9301

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
ARN 24/5253
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke intrekking watervergunning voor grondwaterwinning en nieuwe feiten

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd op 5 november 2025, wordt een herhaald verzoek om gedeeltelijke intrekking van een watervergunning voor grondwaterwinning behandeld. Eiseres, Stichting het Lijndensche Fonds voor Kerk en Zending, had eerder een vergunning aangevraagd voor het onttrekken van grondwater, maar deze was afgewezen door het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland. De rechtbank oordeelt dat er wel degelijk sprake was van nieuwe feiten en veranderde omstandigheden die de afwijzing van het verzoek onterecht maakten. De rechtbank stelt vast dat de feitelijke grondwaterwinning door droge zomers is toegenomen en dat er inmiddels meer verzoeken om schadevergoeding zijn ingediend en toegewezen. Dit leidt tot de conclusie dat het college de aanvraag ten onrechte met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft afgewezen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verklaart het beroep gegrond. Eiseres krijgt een vergoeding van het griffierecht en proceskosten toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/5253

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

Stichting het Lijndensche Fonds voor Kerk en Zending, uit [plaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. B. Oudenaarden),
en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland, het college

(gemachtigde: M. de Jonge).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Vitens N.V. uit [plaats 2]

(gemachtigde: mr. R.C.K. van Andel).

Samenvatting

1. In het in deze uitspraak voorliggende besluit heeft het college het verzoek van eiseres om een vergunning voor grondwaterwinning vanwege bodemdaling en daarmee samenhangende schade gedeeltelijk in te trekken niet inhoudelijk beoordeeld, maar afgewezen omdat het volgens het college een herhaalde aanvraag betreft en er geen nieuwe feiten en veranderde omstandigheden zijn aangevoerd.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat er wel sprake was van nieuwe feiten en veranderde omstandigheden
.Eiseres krijgt dus gelijk en het beroep is gegrond. Hierna gaat de rechtbank eerst in op de voorgeschiedenis, daarna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Voorgeschiedenis en procesverloop

De watervergunning
2. Het college heeft op 19 februari 2001 aan het Waterbedrijf Gelderland [1] een vergunning verleend op grond van de Grondwaterwet voor het onttrekken van grondwater (watervergunning). Deze vergunning heeft betrekking op:
  • het onttrekken van 1.750.000 m³ grondwater per kwartaal met een maximum van 6.000.000 m³ per jaar op vier kadastrale percelen aan de [locatie 1] in [plaats 1] (locatie [plaats 1] );
  • het onttrekken van 1.750.000 m³ grondwater per kwartaal met een maximum van 6.000.000 m³ per jaar op twee kadastrale percelen aan de [locatie 2] te [plaats 3] .
Aan deze vergunning zijn voorschriften verbonden.
Eerder verzoek om schadevergoeding en tot gedeeltelijke intrekking watervergunning
3. Eiseres is eigenaar van landgoed “ [naam landgoed] ”. Dit landgoed is ongeveer 700 hectare groot en daarin bevinden zich enkele tientallen woningen, boerderijen en bedrijfsgebouwen. Het landgoed bevindt zich in het gebied waar grondwater wordt onttrokken. Door de grondwateronttrekking is de bodem gedaald. Eiseres stelt schade te hebben geleden doordat gebouwen zijn verzakt en heeft daarom meerdere verzoeken om schadevergoeding ingediend bij het college. Zij heeft daarnaast het college op 13 mei 2016 gevraagd om de watervergunning voor de locatie [plaats 1] gedeeltelijk in te trekken en deze te beperken tot het onttrekken van maximaal 2.000.000 m³ grondwater per winlocatie.
3.1.
Het college heeft deze aanvraag afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is in de beslissing op bezwaar van 12 september 2017 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen de beslissing op bezwaar in de uitspraak van 16 juli 2018 [2] ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft het hoger beroep in de uitspraak van 12 juni 2019 [3] ongegrond verklaard.
De nieuwe aanvraag
4. Eiseres heeft op 21 juli 2023 een nieuwe aanvraag ingediend en het college nogmaals verzocht om de watervergunning voor de locatie [plaats 1] gedeeltelijk in te trekken door de onttrekkingscapaciteit te beperken tot maximaal 3.000.000 m³ per jaar. Eiseres heeft in de aanvraag aangegeven dat het landgoed sinds enkele jaren te maken heeft met stevige verzakkingen en scheurvorming in vele (monumentale) opstallen. Een door het landgoed ingeschakelde (bouw)deskundige heeft daarbij een direct verband gelegd met de in de loop der jaren toegenomen grondwaterwinning. Daarom zijn tussen 2013 en 2018 tientallen verzoeken ingediend voor schadevergoeding op grond van artikel 7.18, tweede lid, van de Waterwet. In de door de Adviescommissie schade grondwater (adviescommissie) uitgebrachte (ontwerp)adviezen staat dat er rekening mee moet worden gehouden dat zich in de nabije toekomst nieuwe schade in de vorm van scheurvorming en verzakking zal manifesteren. Door de doorlooptijden van meerdere jaren biedt deze schadevergoedingsprocedure volgens eiseres geen duurzame oplossing voor scheurvorming en verzakking. Tegen de tijd dat een advies wordt uitgebracht is de schade alweer toegenomen, aldus eiseres.
3.1.
Eiseres heeft er in de aanvraag verder op gewezen dat het onderzoek van de adviescommissie naar de al opgetreden schades als gevolg van de huidige winningen en het voorspellen van de effecten van een toekomstige vergroting van de feitelijke onttrekkingen te lang duurt. Weliswaar is hiermee in juni 2022 gestart, maar dit onderzoek was echter bijna één jaar na de start nog niet afgerond. Voor fase 2 van het onderzoek, dat ziet op de wijze waarop eventuele toekomstige schades kunnen worden ondervangen, is nog geen opdracht verstrekt. Zelfs als het onderzoek is afgerond zal het volgens eiseres nog lange tijd duren voordat er daadwerkelijk een advies ligt over de wijze waarop het college invulling kan geven aan de wettelijke opdracht tot het ondervangen van de schade en de vraag of die adviezen worden overgenomen en geïmplementeerd en zo ja, op welke termijn en op welke wijze. Eiseres geeft aan niet op deze uitkomsten te kunnen wachten.
3.2.
Volgens eiseres werd op de locatie [plaats 1] in 2022 ruim 4.500.000 m³ water onttrokken en deze onttrekking zal wegens gebrek aan winningscapaciteit elders naar verwachting verder oplopen. Deze wateronttrekking was ten tijde van de uitspraak van de Afdeling in juni 2019 minder dan 3.000.000 m³.
5. Het college heeft de aanvraag in het besluit van 25 oktober 2023 afgewezen met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en verwezen naar het eerdere besluit van 12 september 2017. Volgens het college is er geen sprake van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden.
6. In het bestreden besluit van 21 juni 2024 op het bezwaar van eiseres heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en voor de motivering verwezen naar het advies van de commissie bezwaarschriften.
7. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
8. De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseres, [persoon A] en de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van het college en, namens Vitens , de gemachtigde, [persoon B] en [persoon C] .

Beoordeling door de rechtbank

Is er sprake van nieuwe feiten of omstandigheden?
9. Eiseres betoogt dat er ten opzichte van de eerder ingediende aanvraag sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die maken dat het college het nieuwe verzoek inhoudelijk had moeten beoordelen. Volgens eiseres zijn de verzakkingen verergerd, is de schaderegeling niet adequaat omdat de behandeling van verzoeken om schadevergoeding lang duurt en is het onttrokken watervolume fors toegenomen.
9.1.
Artikel 4:6 van de Awb bepaalt:
“1 Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2 Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.”
9.2.
Zoals de Afdeling in onder meer de uitspraak van 27 december 2018 [4] heeft overwogen, moet onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en dus behoorden te worden aangevoerd en bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en dus behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan doen zich toch geen feiten of omstandigheden voor die een - hernieuwde - toetsing rechtvaardigen, als op voorhand is uitgesloten dat wat alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
9.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de feitelijke grondwaterwinning door de droge zomers is toegenomen na het eerdere besluit van 12 september 2017. De rechtbank stelt daarnaast mede op basis van dat wat besproken is ter zitting vast dat op het moment van de aanvraag ruim 7 jaar waren verstreken sinds het eerdere verzoek, dat een causaal verband tussen de grondwateronttrekking en de schade, anders dan ten tijde van de beoordeling van het eerdere verzoek, inmiddels niet meer in geschil is, dat er sindsdien meerdere verzoeken om schadevergoeding zijn ingediend en dat het college ook schadevergoedingen heeft toegekend vanwege schade als gevolg van de grondwaterwinning.
9.4.
De rechtbank is met eiseres van oordeel dat dit nieuwe feiten en veranderde omstandigheden zijn waarvan niet op voorhand is uitgesloten dat deze aan het eerdere besluit kunnen afdoen. Hieraan doet niet af dat Vitens minder grondwater onttrekt dan op grond van de vergunning voor deze locatie is toegestaan. Niet in geschil is namelijk dat de feitelijke winning de afgelopen jaren is toegenomen en er inmiddels meer verzoeken om schadevergoeding zijn ingediend en zijn toegewezen. Het college heeft de aanvraag daarom ten onrechte met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb afgewezen. De beroepsgrond slaagt.
8.5.
Omdat deze beroepsgrond slaagt laat de rechtbank wat eiseres verder heeft aangevoerd buiten beschouwing.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
Tijdens de zitting is gebleken dat Vitens op grond van voorschrift 7 bij de watervergunning jaarlijks een rapportage aan het college verstrekt over de effecten van de grondwateronttrekking en dat het college aan de hand van deze rapportages beoordeelt of de watervergunning moet worden gewijzigd. Op de zitting is toegezegd dat deze rapportages met eiseres zullen worden gedeeld. Deze rapportages kunnen worden betrokken in de nieuwe beslissing op bezwaar waarin door het college inhoudelijk op het verzoek van eiseres wordt beslist.
Proceskosten
11. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 21 juni 2024;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Harten, voorzitter, en mr. J.M. Emaus en mr. E.C. Berkouwer, leden, in aanwezigheid van mr. E. Mengerink, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De rechtsvoorganger van Vitens