ECLI:NL:RBGEL:2025:9496

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 november 2025
Publicatiedatum
7 november 2025
Zaaknummer
456444
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een geldsom in kort geding met verstekverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 6 november 2025 een vonnis gewezen in kort geding, waarbij de eiseres, een besloten vennootschap, vorderingen heeft ingesteld tegen de gedaagde, eveneens een besloten vennootschap, die niet is verschenen. De eiseres vorderde betaling van een geldsom van € 18.547,97, wettelijke handelsrente, buitengerechtelijke incassokosten en juridische kosten. De vorderingen zijn gebaseerd op een overeenkomst tussen de gedaagde en een derde partij, waarbij de gedaagde diensten heeft ontvangen maar de bijbehorende facturen onbetaald heeft gelaten. De eiseres heeft de vordering overgenomen na een activa-passivatransactie en heeft de gedaagde meerdere keren gesommeerd tot betaling. De gedaagde heeft voorafgaand aan de zitting aangegeven niet aanwezig te zullen zijn, waardoor verstek is verleend. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het spoedeisend belang van de eiseres voldoende is onderbouwd, en heeft de vorderingen in hoofdsom en de juridische kosten toegewezen, terwijl de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten is afgewezen. De gedaagde is veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/456444 / KG ZA 25-320
Vonnis in kort geding van 6 november 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. A.J. Quant,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 6 en 8;
  • de nagekomen producties 7, 9 en 10 van [eiseres] ;
  • de mondelinge behandeling van 31 oktober 2025;
  • de verstekverlening tegen de niet verschenen [gedaagde] .
1.2.
[gedaagde] heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling meerdere berichten naar de rechtbank toegezonden, waaronder het eerder toegewezen verzoek om de mondelinge behandeling van 3 oktober 2025 te verplaatsen. In een bericht van 30 oktober 2025 heeft zij vervolgens aangegeven niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn. Nu [gedaagde] niet op de mondelinge behandeling is verschenen, wordt gelet op het bepaalde in artikel 11.2 van het Landelijk Procesreglement kort gedingen rechtbanken op de door [gedaagde] gezonden berichten geen acht geslagen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Kern van het geschil

2.1.
Tussen [gedaagde] en [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) is een overeenkomst tot stand gekomen die kort gezegd inhoudt dat [bedrijf 1] diensten levert aan [gedaagde] tegen betaling van een maandelijks bedrag. [gedaagde] heeft in de periode oktober 2024 tot en met maart 2025, mei 2025 en juni 2025 gebruik gemaakt van deze diensten van [bedrijf 1] . De daaruit voorvloeiende facturen heeft [gedaagde] , nadat zij daartoe meerdere malen was gesommeerd, onbetaald gelaten.
2.2.
Per 18 augustus 2025 is [bedrijf 1] middels een activa-passivatransactie overgegaan in [bedrijf 2] Daarbij is de vordering van [bedrijf 1] op [gedaagde] gecedeerd aan [eiseres] , zijnde de holding van de oud-bestuurder van [bedrijf 1] . [bedrijf 1] is per 1 oktober 2025 ontbonden.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert na eiswijziging, samengevat, uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te veroordelen tot:
betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 18.547,97;
betaling aan [eiseres] van de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 18.547,97 tot aan de dag van algehele voldoening;
betaling aan [eiseres] van de buitengerechtelijke incassokosten;
betaling van de reeds gemaakte juridische kosten en de kosten van deze procedure, begroot op € 9.571,10 overeenkomstig artikel 16 van de toepasselijke Algemene Voorwaarden;
betaling van de proceskosten.

4.De beoordeling

Kern van de zaak en maatstaf
4.1.
Tegen de niet ter zitting in kort geding verschenen gedaagde, [gedaagde] , is verstek verleend. Dat betekent dat de vorderingen worden toegewezen, tenzij deze de voorzieningenrechter onrechtmatig of ongegrond voorkomen, dan wel, nu het een kortgedingprocedure betreft, een spoedeisend belang ontbreekt.
Zoals hierna zal blijken wordt het spoedeisend belang aangenomen, de vordering in hoofdsom en de kosten juridische bijstand (grotendeels) toegewezen. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen als zijnde onrechtmatig of ongegrond.
Hierna wordt uitgelegd hoe de voorzieningenrechter tot dat oordeel komt.
Spoedeisend belang wordt aangenomen
4.2.
In geval in kort geding een geldsom wordt gevorderd, geldt in beginsel dat zwaardere eisen worden gesteld aan het spoedeisend belang, tenzij de verschuldigdheid daarvan vaststaat. Nu [eiseres] haar spoedeisend belang voldoende heeft onderbouwd door te wijzen op de risico’s op beperkte verhaalsmogelijkheden door het verloop van de tijd, en uit de processtukken blijkt dat [gedaagde] de geldvordering van [eiseres] recentelijk heeft erkend, wordt het spoedeisend aangenomen.
Vordering in hoofdsom
4.3.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, blijkt uit de stukken dat [gedaagde] de geldvordering van [eiseres] recentelijk heeft erkend. Deze komt dan ook niet onrechtmatig of ondergrond voor. De vordering in hoofdsom, zijnde een bedrag van 18.547,97 wordt daarom, evenals de gevorderde handelsrente, toegewezen. [gedaagde] wordt tot betaling daarvan veroordeeld.
Vordering ter zake juridische kosten
4.4.
[eiseres] vordert voorts veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de gemaakte juridische kosten. Op de overeenkomst tussen [gedaagde] en [bedrijf 1] zijn algemene voorwaarden van toepassing, waarmee [gedaagde] uitdrukkelijk heeft ingestemd. In artikel 16 van de algemene voorwaarden is het volgende opgenomen:

If Member does not fulfill the entire outstanding amount by due date, [bedrijf 1] reserves the right to take legal actions to claim the entire outstanding amount and halt any outstanding tasks. All additional expenses coming out of legal processes and procedures as a result of non-payments by Member will be charged to Member. Also [bedrijf 1] will charge Member with the national statutory interest rates, conform the European Directive 2000/35/EG to combat late payments in commercial transactions.”
Gelet op hetgeen partijen zijn overeengekomen in artikel 16 van de algemene voorwaarden zal [gedaagde] worden veroordeeld tot betaling van alle door [eiseres] gemaakte juridische kosten ten aanzien van dit geschil ter hoogte van € 9.571,10. [eiseres] heeft dit bedrag genoegzaam onderbouwd en komt de voorzieningenrechter derhalve niet onrechtmatig of ongegrond voor. [gedaagde] wordt ook tot betaling van dit bedrag veroordeeld.
4.5.
[eiseres] vordert naast de gemaakte juridische kosten voorgaande ook vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. Uit de onderbouwing van de door [eiseres] gemaakte juridische kosten blijkt dat de buitengerechtelijke incassokosten reeds daarin al zijn meegenomen. Voor een dubbele betaling van buitengerechtelijke incassokosten bestaat geen grondslag in de algemene voorwaarden, noch in de wet. Dit deel van de vordering is derhalve ongegrond en zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
4.5.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de resterende proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
268,63
- griffierecht
2.995,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.441,63

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 18.547,97, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf de respectieve vervaldata van de onderliggende facturen, telkens tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 9.571,10 voor de gemaakte juridische kosten,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 3.441,63, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W. de Groot en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2025.