ECLI:NL:RBGEL:2025:9529

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 oktober 2025
Publicatiedatum
10 november 2025
Zaaknummer
11337035 \ HA VERZ 24-59 eindbeschikking
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindbeschikking over de kwalificatie van een werkrelatie en bewijsopdracht in een arbeidszaak

In deze eindbeschikking van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, wordt de kwalificatie van de werkrelatie tussen verzoeker en HOUTPRODUCTEN.NL B.V. beoordeeld. Verzoeker heeft gesteld dat hij op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden heeft verricht voor HOUTPRODUCTEN.NL, terwijl de verwerende partij dit betwist en stelt dat er sprake was van een commerciële samenwerking. De kantonrechter heeft verzoeker opgedragen bewijs te leveren van de arbeidsovereenkomst, met name van de gezagsverhouding en de toezegging van loon. Verzoeker heeft diverse bewijsstukken en getuigenverklaringen overgelegd, maar de kantonrechter oordeelt dat hij niet is geslaagd in zijn bewijsopdracht. De getuigenverklaringen zijn onvoldoende concreet en de schriftelijke bewijsstukken ondersteunen de stelling van verzoeker niet. De kantonrechter concludeert dat er geen sprake is van betaald of bedongen loon en dat de werkrelatie niet kan worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst. De verzoeken van verzoeker worden afgewezen en HOUTPRODUCTEN.NL krijgt gelijk in het tegenverzoek, waarbij de kantonrechter verklaart dat er geen arbeidsovereenkomst heeft bestaan. Verzoeker wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Nijmegen
Zaaknummer / rekestnummer: 11337035 \ HA VERZ 24-59
Beschikking van 10 oktober 2025
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. B.P. van Luyn,
tegen
HOUTPRODUCTEN.NL B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verwerende partij,
hierna te noemen: Houtproducten.nl,
gemachtigde: mr. J. Sliepen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de tussenbeschikking van 9 december 2024
- de akte aanbieden en overleggen bewijs namens [verzoeker]
- het proces-verbaal van de getuigenverhoren op 18 maart 2025
- de akte na getuigenverhoor namens Houtproducten.nl
- de akte na getuigenverhoor namens [verzoeker] .
1.2.
Nadat de kantonrechter [verzoeker] in de gelegenheid heeft gesteld inhoudelijk te reageren op de door Houtproducten.nl ingediende akte na getuigenverhoor is namens [verzoeker] een tweede akte na getuigenverhoor ingediend. Vervolgens heeft de kantonrechter bepaald dat een beschikking (uitspraak) wordt gegeven.

2.De verdere beoordeling

Van het verzoek van [verzoeker]
2.1.
De kantonrechter blijft bij hetgeen in de tussenbeschikking van 9 december 2024 is overwogen.
2.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat [verzoeker] gedurende langere tijd werkzaamheden voor Houtproducten.nl heeft verricht. De vraag is of [verzoeker] die werkzaamheden al dan niet verrichtte op basis van een arbeidsovereenkomst. [verzoeker] stelt van wel, Houtproducten.nl betwist dat en stelt dat sprake was van een commerciële samenwerking. Met name de elementen gezagsverhouding en loon van artikel 7:610 lid 1 BW houdt partijen verdeeld.
Bij tussenbeschikking van 9 december 2024 heeft de kantonrechter [verzoeker] opgedragen feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit volgt dat sprake was van een tussen hem en Houtproducten.nl bestaande arbeidsovereenkomst, meer in het bijzonder dat sprake was van een gezagsverhouding, hij bedrijfskleding droeg met logo van Houtproducten.nl, contacten onderhield met klanten, anderen aanstuurde, de beschikking had over een bedrijfsauto, de sleutels van de bedrijfsgebouwen en toegang had tot de beveiligingsbeelden en aan hem loon is toegezegd, alsmede de hoogte daarvan.
2.3.
[verzoeker] heeft om aan de hem gegeven bewijsopdracht te voldoen twaalf producties overgelegd, bestaande uit een aantal foto’s (van bedrijfskleding van Houtproducten.nl, de bankpas en de sleutels van de bedrijfshal en het kantoor van Houtproducten.nl), screenshots van diverse WhatsApp-conversaties, foto’s en printscreens van video’s waarop te zien is dat [verzoeker] aan het werk is met hout en machines, een foto van het kentekenbewijs van de bedrijfsauto, een factuur van een aangekochte graafmachine, bankafschriften met betalingen aan en door Houtproducten.nl en foto’s en screenshots van beveiligingscamera’s. Daarnaast heeft [verzoeker] vijf getuigen laten horen, te weten [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] .
2.4.
Getuige [naam 1] (hierna: [naam 1] ) heeft verklaard dat [verzoeker] hem in juni 2024 heeft benaderd met de vraag of hij schilderwerkzaamheden wilde doen in Wijchen. [naam 1] is wezen kijken bij het bedrijfspand en heeft een kostenopgave gedaan aan [verzoeker] . [verzoeker] heeft daarna in zijn bijzijn met [naam 6] gebeld om te vragen of die kostenopgave akkoord was, zo heeft [naam 1] verklaard. Nadat [naam 6] te kennen had gegeven daar mee akkoord te zijn heeft [naam 1] de schilderwerkzaamheden voor Houtproducten.nl uitgevoerd. Verder heeft [naam 1] verklaard:
(…) [verzoeker] is een keer komen kijken of het allemaal goed is gegaan en hij heeft mij een voorschot van €100,- contant betaald.
Het resterende bedrag zou ik van [naam 6] krijgen. [verzoeker] heeft gezegd dat ik in juli een afspraak had met [naam 6] op het Stadsstrand in Veenendaal en daar zou ik mijn geld krijgen. Dat is zo ook gebeurd. Ik heb zowel [verzoeker] als [naam 6] op het Stadsstrand gesproken. Ik heb toen ook met [naam 6] besproken of er mogelijkheden waren voor een wat vaster geheel aan werkzaamheden. Ik wilde immers meer verdienen. [naam 6] heeft toen tegen mij gezegd dat ik dat soort dingen met [verzoeker] zou moeten bespreken.
(…)
U vraagt mij of ik ook iets weet over de betalingen die [verzoeker] van [naam 6] krijgt of over zijn werkrelatie met [naam 6] /Houtproducten.nl. Ik kom dan even terug op het gesprek op het Stadsstrand. Als gezegd waren wij daar met zijn drieën. Nadat ik mijn geld had gehad en besproken had dat ik meer werk wilde, was ik erbij toen [verzoeker] aan [naam 6] vroeg wanneer hij zijn geld kreeg. Ik weet niet exact meer wat er besproken is maar wat ik wel heb onthouden is dat [naam 6] zei dat hij €5.000,- per maand zou betalen, zodat het bedrag niet verder zou oplopen. Verder is er nog iets gezegd over een resterend bedrag. Veel meer weet ik er niet over maar omdat het om een best hoog bedrag ging viel me dat op. Ik kan mij verder van het gesprek niet heel veel herinneren. U vraagt mij een paar keer of ik heel zeker weet of ik dat bedrag van €5.000,- per maand heb horen noemen. Ja dat kan ik mij zeker heel goed herinneren, nogmaals omdat ik het heel veel geld vond.
2.5.
Getuige [naam 2] (hierna: [naam 2] ) is de ex-partner van [verzoeker] en moeder van zijn kinderen. Zij heeft verklaard dat zij van 2021 tot juni 2024 bij Houtproducten.nl in loondienst is geweest en administratieve werkzaamheden heeft verricht, waarbij zij onder meer in opdracht van zowel [naam 6] als [verzoeker] offertes opstelde. Verder heeft [naam 2] verklaard:
(…) U vraagt mij wat ik weet van de werkrelatie tussen [verzoeker] en Houtproducten.nl. [verzoeker] was in loondienst. Hij kreeg opdrachten van [naam 6] . In de loop van de tijd hadden wij geregeld met zijn drieën videogesprekken. In het begin was dat wekelijks, later werd de frequentie wat lager. Naast de zakelijke dingen die besproken werden hadden deze gesprekken ook een wat informeler karakter in die zin dat ook gesproken werd over het salaris van [verzoeker] , terwijl ik daarbij was. De aanleiding dat dat in mijn bijzijn besproken werd was dat Houtproducten.nl op enig moment een hal in Wijchen had geopend. Dat betekende dat [verzoeker] veel meer werkzaamheden zou moeten gaan verrichtten en daarvoor wilde hij uiteraard betaald worden. Dit is meermaals in mijn bijzijn besproken en meermaals heeft [naam 6] toen gezegd dat hij €5.000,- per maand zou betalen.
(…)
Er wordt gevraagd of tussen [verzoeker] en [naam 6] tijdens de online gesprekken waar ik bij was is onderhandeld over het salaris van [verzoeker] . Maar dat is niet echt zo. Het was namelijk zo dat [verzoeker] zei dat hij €5.000,- wilde hebben vanwege de aard en omvang van zijn werkzaamheden en de omzet die Houtproducten.nl zou kunnen genereren. En [naam 6] was met die €5.000,- akkoord. Of dat bruto of netto was dat weet ik niet.
2.6.
Getuige [naam 3] (hierna: [naam 3] ) heeft verklaard dat hij schuttingen heeft geplaatst voor Houtproducten.nl in maart/april 2024 en hiervoor € 20,00 per schutting heeft gekregen. Dit bedrag is afgesproken in een videogesprek dat hij met [naam 6] en [verzoeker] heeft gevoerd, aldus [naam 3] . Hij heeft verder verklaard niets te weten van afspraken tussen [verzoeker] en [naam 6] of Houtproducten.nl of van het loon van [verzoeker] en geen idee te hebben of [naam 6] instructies gaf aan [verzoeker] .
2.7.
Getuige [naam 4] (hierna: [naam 4] ) heeft verklaard van ongeveer februari 2024 tot mei 2024 voor Houtproducten.nl diverse werkzaamheden te hebben verricht. In een videogesprek met zowel [naam 6] als [verzoeker] is met hem afgesproken dat hij € 20,00 per schutting zou krijgen. Verder heeft [naam 4] verklaard:
(…) Wel is het zo dat [verzoeker] na afloop van een klus onderweg altijd met [naam 6] belde. Ik was daarbij want hij haalde mij op en bracht mij weer terug. [verzoeker] vertelde dan altijd aan [naam 6] wat we hadden gedaan en besprak met [naam 6] wat aan mij betaald zou worden.
U vraagt mij of ik iets weet van instructies van [naam 6] aan [verzoeker] . En mijn antwoord daarop is nee.
Ik ben ook niet aanwezig geweest bij gesprekken tussen [naam 6] en [verzoeker] over wat [verzoeker] aan vergoeding van [naam 6] zou moeten krijgen. Wel is het zo dat ik in de auto twee keer tijdens een videocall tussen [verzoeker] en [naam 6] hoorde dat [verzoeker] nog niet al het geld had gehad dat hij had moeten ontvangen van [naam 6] . Dat was voor mij reden dat ik er wel opstond dat ik elke dag betaald zou worden.
(…)
Tijdens de gesprekken in de auto op de terugweg werd tussen [verzoeker] en [naam 6] ook besproken welke werkzaamheden de volgende dag moesten worden uitgevoerd. En dat kon van alles zijn, schuttingen plaatsen en/of kunstgras leggen. Dat was het wel zo’n beetje.
Er wordt mij gevraagd of ik ook nog weet hoeveel geld [verzoeker] tegoed had of waar het om ging. Ik kan mij nog erg goed herinneren dat het om een bedrag van €5.000,- ging en [naam 6] ook zei dat hij dat beloofd had.
(…)
In die telefoongesprekken aan het eind van de dag was het [naam 6] die vertelde wat de dag erna moest gebeuren.
2.8.
Getuige [naam 5] (hierna: [naam 5] ) heeft verklaard:
(…) Ik kende [verzoeker] niet persoonlijk. Maar in het voorjaar van 2024 zocht ik werk. En ik hoorde via familie/vrienden en kennissen dat [verzoeker] mogelijk werk in tuinen had voor mij. Veenendaal is klein. Ik kwam [verzoeker] tegen in de moskee en ik heb hem toen gevraagd of hij werk voor mij had. Hij zei dat hij wel mensen nodig had maar dat nog wel met de baas moest overleggen. Ik heb hem daarop mijn 06 nummer gegeven. Dit alles was in maart 2024.
Een aantal dagen later belde [verzoeker] mij terug. Hij had overleg gehad met de baas en ik kon met [verzoeker] een kop koffie drinken. Wij hebben toen middels videobellen met de telefoon van [verzoeker] contact gehad met de baas en dat is [naam 6] , die hier zit. Het was zo’n soort half minuten gesprek om even kennis te maken. Ook is toen afgesproken wat ik aan salaris zou krijgen. Dat was €14,- per uur. Dat kreeg ik dagelijks aan het eind van de dag contant van [verzoeker] uitbetaald.
(…)
Ik werd steeds opgehaald door [verzoeker] met een grijze Mercedes Jeep met aanhanger. Hij bracht mij ook weer thuis. Als we terug reden van de klus belde hij altijd met [naam 6] . [verzoeker] vertelde wat er gedaan was en als we mijn huis aankwamen dan betaalde hij mij uit.
Tijdens deze gesprekken hadden ze soms meningsverschillen over geld dat [verzoeker] van [naam 6] moest krijgen. Er werd nog weleens gekibbeld over de financiën. Ik kreeg daaruit het gevoel dat [verzoeker] mij betaalde maar het geld niet terug kreeg van [naam 6] .
(…)
Tijdens de telefoongesprekken in de auto werd er niet over gesproken wat er de volgende dag zou moeten gebeuren, tenminste niet als ik erbij was. Toen ik uitstapte waren ze vaak nog wel met elkaar in gesprek, ik weet niet wat er toen werd besproken.
(…)
Er wordt mij gevraagd of ik ook specifieke bedragen heb gehoord in de gesprekken tussen [verzoeker] en [naam 6] . In het algemeen werd er over de financiën gesproken. Ik kan me wel herinneren dat er eenmaal een bedrag is genoemd door [verzoeker] . Het ging om een bedrag van €5.000,- dat hij nog van [naam 6] zou moeten krijgen. [naam 6] zei als [verzoeker] over financiën begon altijd ‘daar gaan het later over hebben, niet waar het personeel bij is’.
2.9.
Op grond van artikel 152 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de waardering van het bewijs aan het oordeel van de rechter overgelaten. De rechter is vrij in de waardering van het bewijs. Voor het oordeel dat een partij is geslaagd in een op haar rustende bewijsopdracht dient de kantonrechter een redelijke mate van zekerheid te hebben dat het betreffende feit zich heeft voorgedaan. Met andere woorden: het feit dient voor de kantonrechter voldoende aannemelijk te zijn.
2.10.
De schriftelijke bewijsstukken leiden er niet toe dat [verzoeker] in de hem gegeven bewijsopdracht is geslaagd. Ook in samenhang met de getuigenverklaringen is daarvan geen sprake. De kantonrechter legt hierna uit hoe zij tot dat oordeel komt.
2.11.
Vaststaat dat aan [verzoeker] nooit enige vergoeding voor het door hem verrichte werk is betaald. Uit de schriftelijke stukken blijkt ook niet dat partijen zijn overeengekomen dat aan [verzoeker] loon zou worden betaald voor de door hem verrichte werkzaamheden.
2.12.
De verklaringen van de getuigen ten aanzien van de beweerdelijke toezeggingen die [naam 6] in hun aanwezigheid zou hebben gedaan ter zake aan [verzoeker] toegezegd loon en de hoogte daarvan, komen de kantonrechter ongeloofwaardig voor. De kantonrechter acht in dat kader van belang dat de getuigen, behoudens op de specifieke aspecten van de bewijsopdracht, niets concreets hebben kunnen verklaren over de verdere inhoud van de gesprekken die [naam 6] en [verzoeker] zouden hebben gevoerd. [naam 3] heeft verklaard niets te weten over een eventuele gezagsverhouding of aan [verzoeker] toegezegd loon en [naam 5] heeft pas na doorvragen verklaard dat door [naam 6] één keer een bedrag van € 5.000,00 is genoemd. Als dat laatste al zo is, is daarmee niet komen vast te staan dat dit gaat om toegezegd loon. [naam 4] heeft verklaard in de auto te hebben gehoord dat [verzoeker] nog niet al het geld had gehad dat hij had moeten ontvangen van [naam 6] . Dat het om loon gaat staat daarmee niet vast. Voor wat betreft de hoogte van het beweerdelijk toegezegde loon merkt de kantonrechter voorts op dat een salaris van € 5.000,00 [1] voor een werknemer op functieniveau B van de functiefamilie ‘Verkoop Tuinbranche’, waarin [verzoeker] zichzelf indeelt op basis van de CAO Retail Non-Food met de module Tuincentra, niet realistisch voorkomt.
2.13.
En hoewel de klachtplicht als bedoeld in artikel 6:89 BW niet ziet op de onderhavige situatie, omdat er in dit geval in het geheel geen loon is betaald en dus niet gebrekkig maar helemaal niet is gepresteerd [2] , is het op z’n minst opmerkelijk te noemen dat [verzoeker] pas na jaren waarin hij naar eigen zeggen geen loon heeft ontvangen (maar wel een WMO-uitkering) en nadat hij ruzie met [naam 6] heeft gekregen, de onderhavige procedure is gestart.
2.14.
Nu niet voldoende aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van betaald of bedongen loon zoals door [verzoeker] gesteld, is niet voldaan aan één van de vereiste elementen waaraan voldaan moet zijn voor het kwalificeren van de werkrelatie arbeidsovereenkomst. Reeds om die reden kan de werkrelatie niet gekwalificeerd worden als arbeidsovereenkomst.
2.15.
Ten overvloede wordt ter zake de gezagsverhouding nog het volgende overwogen. Uit de door [verzoeker] overgelegde WhatsApp-correspondentie blijkt dat [verzoeker] en [naam 6] elkaar over en weer verzoeken doen om zaken uit te zoeken of te regelen en elkaar op de hoogte houden van de door hen voor Houtproducten.nl verrichte werkzaamheden. Er werd over zaken overlegd, er werden voorstellen over en weer gedaan en de ene keer kwam er een verzoek van [naam 6] aan [verzoeker] en de andere keer was dat andersom. Dat [naam 6] hierin een beslissende en leidende rol had, blijkt hier niet uit. De verhouding tussen [verzoeker] en hem, zoals die uit de WhatsApp-correspondentie blijkt, lijkt veel meer op een zakelijke samenwerking, waarbij ieder een eigen rol en werkzaamheden had, dan op een werkgever-werknemer-verhouding waarbij [naam 6] gezag uitoefende over [verzoeker] . Zo appt [verzoeker] aan [naam 6] op 14 juli 2022:
“Als je voor de veiling wilt gaan zoek dan even uit hoe t inschrijven gaat etcetra en of t mogelijk is.”En op 10 juli 2024:
“Afspraken staan al. T is letterlijk een minuut tijd. Regel dat even aub”. En andersom appt [naam 6] aan [verzoeker] op 19 juli 2024:
“Blijkbaar is die betaling niet gelukt. Kun jij dit checken. Daarnaast heb ik paar belangrijke nota’s doorgestuurd die ook betaald moeten worden. Ik heb 1000 overgemaakt. Ik zal nieuwe identifier bij Rabo opvragen.”En op 30 april 2023: “
Hi [verzoeker] , Zou jij (zie nummer) de Kpn man willen bellen. Liefst vandaag nog? Grt”.
Dat niet alleen [verzoeker] verslag uitbracht aan [naam 6] over de door hem verrichte werkzaamheden, maar dat dit ook andersom het geval was blijkt ook uit het bericht [naam 6] aan [verzoeker] (en [naam 2] ) op 30 mei 2022 op de vraag van [verzoeker] wanneer er weer een meeting zal plaatsvinden:
“Lukt mij pas woensdag. Ik kan nu vos gaan regelen. Ik heb input algemeen stukje voor website en de contact pagina klaar.(…)”
2.16.
De getuigenverklaringen maken evenmin aannemelijk dat van een gezagsverhouding tussen [verzoeker] en Houtproducten.nl. sprake was. Meerdere getuigen hebben weliswaar verklaard dat [verzoeker] regelmatig verslag deed aan [naam 6] van de verrichte werkzaamheden of de voortgang van bepaalde werkzaamheden, maar dat vormt geen bewijs van de stelling dat [naam 6] bepaalde wat er wanneer moest gebeuren of dat [verzoeker] verantwoording moest afleggen aan [naam 6] . [verzoeker] organiseerde zelf zijn werk en de werkzaamheden die anderen voor Houtproducten.nl verrichtten. Hij deed hierover regelmatig verslag aan [naam 6] , maar op basis van de getuigenverklaringen is onvoldoende aannemelijk geworden dat dit verslag moet worden gezien als een verplichting om verantwoording af te leggen in het kader van een bestaande gezagsverhouding.
2.17.
Verder blijkt uit de overgelegde schriftelijke bewijsstukken en ook de getuigenverklaringen weliswaar dat [naam 6] en [verzoeker] regelmatig overleg over de financiën van Houtproducten.nl/klussen hadden, maar volgt daaruit evenmin een gezagsverhouding tussen [naam 6] en [verzoeker] . [verzoeker] heeft [naam 6] ook regelmatig gevraagd om bepaalde bedragen over te maken. [naam 6] beheerde de boekhouding en was geldschieter. Hij heeft onweersproken verklaard dat hij regelmatig privémiddelen heeft moeten aanwenden om de tekorten op de lopende rekening van Houtproducten.nl aan te zuiveren.
2.18.
Wat betreft het gezag is de verklaring van [naam 4] niet consistent. In eerste instantie heeft hij verklaard dat hij niets weet over instructies van [naam 6] aan [verzoeker] , terwijl hij later in het getuigenverhoor heeft verklaard dat het in de telefoongesprekken aan het einde van de dag [naam 6] was die zei wat er de volgende dag moest gebeuren. [naam 5] heeft niets verklaard over een gezagsverhouding dan wel instructiebevoegdheid van [naam 6] . Volgens hem werd er in de auto niet gepraat over wat er de volgende dag moest gebeuren, maar bespraken [naam 6] en [verzoeker] alleen welke werkzaamheden die dag waren verricht en wat [naam 5] daarvoor betaald moest krijgen. Ook dit vormt geen bewijs van de stelling dat sprake is van gezag.
Ten aanzien van de verklaring van [naam 2] overweegt de kantonrechter dat deze erg algemeen is. [naam 2] heeft eigenlijk alleen verklaard dat [naam 6] instructies gaf aan [verzoeker] en dat er tijdens de videogesprekken werd gesproken over het salaris van € 5.000,00.
2.19.
[verzoeker] heeft nog verwezen naar de ‘ontslagbrief’, waaruit zou moeten blijken dat sprake is van een gezagsverhouding, maar daarin volgt de kantonrechter hem niet. Uit die brief blijkt alleen dat [naam 6] , toen hij en [verzoeker] ruzie kregen en de situatie tussen hen escaleerde, [verzoeker] heeft gevraagd om bepaalde stukken binnen een paar dagen aan te leveren en dat [verzoeker] dat niet heeft gedaan. Hieruit kan echter niet een instructiebevoegdheid worden gedestilleerd. Dit verzoek moet worden gezien in het licht van de omstandigheden van dat moment. Dat [verzoeker] [naam 6] tegenover [naam 5] ‘de baas’ heeft genoemd, is naar het oordeel van de kantonrechter ook onvoldoende overtuigend bewijs van een gezagsverhouding tussen [naam 6] en [verzoeker] .
2.20.
De kantonrechter concludeert dat [verzoeker] onvoldoende overtuigend bewijs heeft geleverd van zijn stelling dat sprake is geweest van een tussen hem en Houtproducten.nl bestaande arbeidsovereenkomst. Niet is komen vast te staan dat sprake was van betaald of bedongen loon, laat staan van een loon van € 5.000,00 per maand, of een andersoortige beloning, en evenmin dat sprake was van een gezagsverhouding. Nu reeds om die redenen van een arbeidsovereenkomst geen sprake kan zijn komt aan de weging van de (overige) gezichtspunten zoals door de Hoge Raad genoemd in de Deliveroo-uitspraak niet toegekomen. Het voorgaande betekent dat [verzoeker] niet is geslaagd in de aan hem gegeven bewijsopdracht en dat zijn verzoeken zullen worden afgewezen.
Van het (voorwaardelijke) tegenverzoek van Houtproducten.nl
2.21.
Gelet op hetgeen hiervoor is geoordeeld zal de kantonrechter de door Houtproducten.nl verzochte verklaring voor recht dat [verzoeker] geen arbeidsovereenkomst met Houtproducten.nl heeft (gehad) toewijzen. Aan de voorwaardelijk ingediende verzoeken van Houtproducten.nl wordt niet meer toegekomen.
De proceskosten
2.22.
[verzoeker] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.
De kosten aan de zijde van Houtproducten.nl worden op basis van de Aanbeveling schikking en proceskosten WWZ nader vastgesteld op € 1.086,00 aan salaris voor de gemachtigde.

3.De beslissing

De kantonrechter
in het verzoek van [verzoeker]
3.1.
wijst de verzoeken van [verzoeker] af,
in het tegenverzoek van Houtproducten.nl
3.2.
verklaart voor recht dat [verzoeker] geen arbeidsovereenkomst met Houtproducten.nl heeft (gehad),
in het verzoek en het tegenverzoek
3.3.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de zijde van Houtproducten.nl vastgesteld op € 1.086,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.W. de Groot en in het openbaar uitgesproken op
10 oktober 2025.
41245 \ 498

Voetnoten

1.Niet is gespecificeerd of dat bruto of netto zou moeten zijn.
2.Zie HR 20 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1281 en HR 23 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3531.