ECLI:NL:RBGEL:2025:9593

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 november 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
ARN 23/5899
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzage in persoonsgegevens op grond van de AVG en Wjsg

Deze uitspraak betreft het besluit waarbij aan eiser inzage is gegeven in zijn persoonsgegevens op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg). De rechtbank oordeelt dat de minister niet alle informatie heeft verstrekt waar eiser om heeft verzocht. De rechtbank benadrukt dat hoewel de wijze van inzage vormvrij is, deze op een voor de burger eenvoudige manier moet gebeuren. In dit geval is dat niet gebeurd. Eiser had ook een verzoek om schadevergoeding ingediend wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar dit verzoek wordt afgewezen omdat eiser niet kon aangeven waar de beroepszaak over ging en wat hij met zijn beroep wilde bereiken. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet volledig heeft voldaan aan de informatieplicht op grond van de AVG en de Wjsg. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens moet de minister de proceskosten van eiser vergoeden en het griffierecht terugbetalen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/5899

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

en

de minister voor Justitie en Veiligheid,

(gemachtigden: mr. L.A. Schiphorst en mr. G. de Groot).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het besluit waarbij aan eiser inzage is gegeven in zijn persoonsgegevens op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg). Eiser is het niet eens met het besluit en voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het besluit waarbij inzage is gegeven in eisers persoonsgegevens.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister niet alle informatie heeft verstrekt waar eiser om heeft verzocht. Eiser krijgt dus gelijk en het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 21 maart 2023 verzocht om inzage in zijn persoonsgegevens die door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) zijn verwerkt op grond van de AVG en de Wjsg. De minister heeft dit verzoek met het besluit van 12 mei 2023 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verzoek niet is voorzien van een kopie van eisers identiteitsbewijs. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.1.
Met het bestreden besluit van 17 augustus 2023 op het bezwaar van eiser heeft de minister alsnog inzage gegeven in eisers persoonsgegevens. Voor de informatie over hoe CJIB omgaat met eisers persoonsgegevens is verwezen naar de website https://www.cjib.nl/privacy-statement.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 30 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Heeft de minister ten onrechte geen beroepsclausule opgenomen in het bestreden besluit?
3. Eiser stelt dat de minister ten onrechte geen beroepsclausule heeft opgenomen in het bestreden besluit.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Op grond van artikel 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht vermeldt het bestuursorgaan bij de bekendmaking van een besluit op bezwaar de mogelijkheid daartegen beroep in te stellen. De minister heeft dat in dit geval ten onrechte niet gedaan. Eiser is hierdoor echter niet in zijn belangen geschaad, omdat hij tijdig beroep heeft ingesteld.
Had de minister meer informatie moeten verstrekken over de verwerking van eisers persoonsgegevens?
4. Eiser stelt dat de minister meer informatie had moeten verstrekken over de verwerking van zijn persoonsgegevens. Zo had de minister op grond van artikel 15 van de AVG informatie moeten geven over de doeleinden van de verwerking, de bewaartermijnen van de persoonsgegevens, de herkomst van de persoonsgegevens en aan wie de gegevens zijn verstrekt en of er een mogelijkheid is dat sprake is van geautomatiseerde besluitvorming of profilering. Ook is het zaakoverzicht niet in zijn geheel verstrekt. Verder stelt eiser dat het bestreden besluit niet voldoet aan artikel 51b in samenhang met artikel 18 van de Wjsg. Zo is niet voldaan aan artikel 18, onder b, c, d en g, van de Wjsg. Verder stelt eiser dat hij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord omdat niet volledig is tegemoet gekomen aan zijn bezwaren.
4.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat met het bestreden besluit is voldaan aan eisers inzageverzoek. In het bestreden besluit wordt verwezen naar het privacy statement van het CJIB. Via de in het bestreden besluit opgenomen link komt eiser terecht bij de website van het CJIB waarin alle informatie, zoals bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de AVG en artikel 18 van de Wjsg, is opgenomen. Per categorie van persoonsgegevens is hier uitgebreid opgenomen wat het doel is van de verwerking, wat de bron is van de persoonsgegevens, aan wie de persoonsgegevens (mogelijk) verstrekt worden, hoe lang de gegevens bewaard blijven en of er een mogelijkheid is dat sprake is van geautomatiseerde besluitvorming of profilering.
4.2.
Artikel 15, eerste lid, van de AVG geeft een betrokkene onder andere het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen in die persoonsgegevens. Ook heeft een betrokkene recht op de informatie met betrekking tot die verwerking, zoals onder meer de bewaartermijn van de verwerkte persoonsgegevens, of de gegevens zijn verstrekt aan derden en zo ja aan wie. Hetzelfde geldt ten aanzien van de verzoek van eiser op grond van de Wjsg. Dit staat in artikel 51b, tweede lid, van de Wjsg. Op grond van dit artikel heeft een betrokkene het recht om op diens schriftelijke verzoek van de staatssecretaris uitsluitsel te krijgen over de al dan niet verwerking van hem betreffende tenuitvoerleggingsgegevens en, wanneer dat het geval is, om die tenuitvoerleggingsgegevens in te zien en hierover de informatie te verkrijgen die is opgenomen in artikel 18 van de Wjsg.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat de minister in onvoldoende mate heeft voldaan aan het recht op informatie zoals die is benoemd in artikel 15 van de AVG en artikel 18 van de Wjsg. De minister kon niet voor alle informatie die is genoemd in deze artikelen volstaan met een verwijzing naar de website. Het doel van artikel 15 van de AVG (en 51b van de Wjsg) is de betrokkene de mogelijkheid te geven zich van de verwerking van zijn persoonsgegevens op de hoogte te stellen en de rechtmatigheid daarvan te controleren. Hoewel de wijze waarop inzage wordt gegeven in zekere zin vormvrij is, moet dit wel op een voor de burger eenvoudige wijze gebeuren. Dat geldt óók voor de informatie als bedoeld in artikel 15 van de AVG en artikel 18 van de Wjsg. Verwijzing naar informatie op een website is toegestaan (de wijze van informatieverstrekking is vormvrij), maar steeds dient in het concrete geval te worden beoordeeld of de burger op die manier de informatie krijgt waar hij naar op zoek is. Dat is in eisers situatie niet het geval. Zoals de minister op zitting ook heeft erkend, kan eiser op dit moment niet achterhalen aan wie zijn persoonsgegevens daadwerkelijk zijn verstrekt. Op de website wordt weliswaar uitgelegd aan wie de persoonsgegevens mógelijk worden verstrekt, maar dat is te algemeen. Ook wordt voor de bewaartermijnen verwezen naar de website, die voor sommige onderdelen weer verwijst naar wet- en regelgeving. Eiser krijgt op deze manier niet op een eenvoudige wijze inzage in de bewaartermijnen van zijn persoonsgegevens in zijn concrete situatie. Ook is geen informatie verstrekt over de aanvang van de bewaartermijnen in eisers specifieke situatie waardoor hij ook niet kan controleren of de persoonsgegevens ten onrechte nog worden bewaard.
4.4.
Gelet op het voorgaande is de minister niet volledig tegemoet gekomen aan eisers bezwaren, waardoor de minister eiser in de gelegenheid had moeten stellen om te worden gehoord. [1] Desgevraagd heeft eiser op zitting aangegeven dat hij inmiddels zijn standpunten voldoende heeft kunnen toelichten. Door de schending van de hoorplicht is hij niet in zijn belangen geschaad.
Heeft eiser recht op een immateriële schadevergoeding?
5. Eiser heeft verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
5.1.
De redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, is overschreden, indien de duur van de totale procedure te lang is. De behandeling van zaken als deze mag in beginsel maximaal twee jaar duren: een half jaar voor de bezwaarfase en anderhalf jaar voor de beroepsfase. De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan. Als de redelijke termijn is overschreden, wordt in beginsel verondersteld dat de betrokkene immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. In beginsel is een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500 per half jaar of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden. [2]
5.2.
De rechtbank wijst het verzoek tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn af. Ter zitting kon eiser namelijk desgevraagd niet aangegeven waar deze beroepszaak over gaat en wat hij met zijn beroep wil bereiken. Eiser doet zoveel verzoeken en procedeert zoveel dat hij de reden van deze beroepszaak niet kon herinneren. Onder die omstandigheden kan moeilijk worden volgehouden dat eiser immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie over de langere duur van deze procedure en dat hij daarvoor moet worden gecompenseerd. Het verzoek om schadevergoeding wordt dan ook afgewezen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond, omdat de minister niet alle informatie heeft verstrekt waarop eiser recht heeft op grond van de AVG en de Wjsg. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat het aan de minister is om de informatie op grond van artikel 15, eerste lid, van de AVG en artikel 18 van de Wjsg aan eiser te verstrekken. De minister moet daarom binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van eiser nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de minister de door eiser gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van artikel 1, onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de reiskosten van eiser vast op € 68,36 (overeenkomstig de door eiser overgelegde reiskosten van [plaats] naar Arnhem). Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken. Verder dient de minister aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 184 te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de minister op om binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 68,36;
  • bepaalt dat de minister het griffierecht van € 184 aan eiser moet vergoeden;
  • wijst het verzoek tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van
mr.L. Janssen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op:
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 7:2, eerste lid, van de Awb.
2.ABRvS van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:704, r.o. 3.1.