In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 24 oktober 2025 uitspraak gedaan over de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde, geboren in 1993, die zich aan het toezicht heeft onttrokken. De veroordeelde was eerder op 20 maart 2020 voorwaardelijk in vrijheid gesteld na een gevangenisstraf van 10 jaren en 8 maanden, die was omgezet op basis van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties. De proeftijd van de veroordeelde was vastgesteld op 1.786 dagen, maar deze is herroepen op 26 januari 2022 en opnieuw op 29 november 2022 wegens overtredingen van de bijzondere voorwaarden. De officier van justitie heeft op 22 september 2025 een vordering tot volledige herroeping ingediend, omdat de veroordeelde onvindbaar was en zich niet aan de voorwaarden hield. Tijdens de zitting op 10 oktober 2025 was de veroordeelde niet aanwezig, maar zijn raadsman, mr. E. Düsünceli, was wel aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde meerdere voorwaarden niet heeft nageleefd en heeft de vordering van het openbaar ministerie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 1.166 dagen toegewezen. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.