Parketnummer: 18/996520-05 (promis)
datum uitspraak: 11 april 2008
raadsman: mr. E. Lassche, advocaat te Enschede
van de rechtbank te Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, Noordelijke Fraudekamer, in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren op [datum en plaats],
wonende te [woonplaats en adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 november 2007 en 26, 27 en 28 maart 2008.
Aan verdachte is ten laste gelegd: dat
United P&O Adviesgroep B.V. op of omstreeks 21 juni 2004, althans in of omstreeks het tijdvak omvattende de maand(en) mei 2004 en/of juni 2004 te Haren en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meerdere natuurlijke pers(o)n(en) en/of (rechtsperso(o)n(en, althans alleen, opzettelijk een bij de Belastingwet voorzien aangifte, te weten een aangiftevoor de vennootschapsbelasting over het (boek)jaar 2002 onjuist en/of
onvolledig heeft gedaan, immers heeft/hebben voornoemde rechtspersoon en/of de mededader(s) van die rechtspersoon opzettelijk op het bij de Inspecteur der Belastingen of
Belastingdienst te Haren ingeleverde aangiftebiljet vennootschapsbelasting over genoemd jaar een bedrag ad euro 2.857.541,- zogenoemde deelnemingsvrijstelling vermeld of laten vermelden, althans een te hoog bedrag aan deelnemingsvrijstelling vermeld of laten vermelden, in elk geval een te laag belastbaar bedrag vermeld of laten vermelden, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk bovenomschreven strafbaar feit verdachte, tezamen en in vereniging met een of meerdere natuurlijke pers(o)n(en) en/of (rechtsperso(o)n(en, althans alleen, opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte, tezamen en in vereniging met een of meerdere natuurlijke pers(o)n(en) en/of (rechtsperso(o)n(en, althans alleen
leiding heeft gegeven;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is
gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 68 lid 2 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 51 lid 2 ahf/ond 2° Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 21 juni 2004, althans in of omstreeks het tijdvak omvattende de maand(en) mei 2004 en/of juni 2004 te Haren en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meerdere natuurlijke pers(o)n(en) en/of (rechtsperso(o)n(en, althans alleen, opzettelijk een bij de Belastingwet voorzien aangifte, te weten een aangifte voor de vennootschapsbelasting over het (boek)jaar 2002 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft/hebben verdachte en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk op het bij de Inspecteur der Belastingen of Belastingdienst te Haren ingeleverde aangiftebiljet vennootschapsbelasting over genoemd jaar een bedrag ad euro 2.857.541,- zogenoemde deelnemingsvrijstelling vermeld of laten vermelden, althans een te hoog bedrag aan deelnemingsvrijstelling vermeld of laten vermelden, in elk geval een te laag belastbaar bedrag vermeld of laten vermelden, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is
gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde feit: het leiding geven aan opzettelijk doen van onjuiste aangifte voor de vennootschapsbelasting over het jaar 2002 wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken omdat de aangifte voor de vennootschapsbelasting niet opzettelijk onjuist is gedaan en, mocht dat wel zo zijn, dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat hij geen leiding heeft gegeven aan die verboden handeling.
Namens United P&O Adviesgroep B.V. is een aangiftebiljet vennootschapsbelasting voor het jaar 2002 bij de belastingdienst ingediend. Dit aangiftebiljet is bij de belastingdienst binnengekomen op 21 juni 2004. Op dit aangiftebiljet is onder de punten 10 a (voordelen uit deelneming) en 10 l (saldo
deelnemingsvrijstelling) een bedrag van € 2.857.541 opgevoerd. Dit bedrag is het resultaat van handel in aandelen van Omnia Plaatvloeren B.V. (€ 1.134.451) en Betoncentrale Helmond B.V. (€ 1.723.090). Het aangiftebiljet is opgemaakt door het kantoor Nijsing en Nieborg Accountants onder verantwoordelijkheid van de heer [naam]. Het aangiftebiljet is ondertekend door de heer [naam], de controller van onder meer United P&O Adviesgroep B.V. Door Price Waterhouse Coopers Belastingadviseurs B.V. zijn opinies opgesteld, met als conclusie dat het verdedigbaar is de deelnemingsvrijstelling te claimen met betrekking tot de winsten die zijn behaald bij de verkoop van de aandelen Omnia en Helmondse. De verdachte is mededirecteur van United P&O Adviesgroep B.V.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank dient thans te beoordelen of de aangifte opzettelijk onjuist is gedaan en, indien dat het geval is, of de verdachte leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging.
Bij de beantwoording van de vraag of de aangifte opzettelijk onjuist is gedaan is zal de rechtbank beoordelen of het door verdachte ingenomen standpunt in die mate verdedigbaar was dat hij redelijkerwijs kon menen juist te handelen.
In het dossier bevindt zich een "Memo Toepassing Deelnemingsvrijstelling door AG Groep" (bijlage D-4326). United P&O Adviesgroep B.V. maakt deel uit van de AG Groep. Dit memo is opgemaakt door mr. [naam1]en mr. [naam]. Uit dit memo blijkt dat het standpunt van de belastingdienst is dat er geen sprake is van een pleitbaar standpunt. In dit memo stellen de samenstellers: "De AG Groep heeft dat kennelijk ook zelf beseft want zij heeft in haar adviesaanvragen aan haar belastingadviseur PwC meermaals wezenlijke feiten aangaande de transacties achterwege gelaten, waardoor PwC op het verkeerde been is gezet. Dit is een aanwijzing te meer dat de AG Groep arglistig bezig is geweest. Immers met het advies van PwC, luidende dat de deelnemingsvrijstelling van toepassing is, heeft men zich verzekerd van een objectieve deskundigenopinie waar men zich achter kan verschuilen in het kader van de discussie over het pleitbare standpunt." Tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris heeft mr. [naam1] verklaard dat hij bij die opvatting blijft.
Bij de rechter-commissaris is voorts gehoord mr. [naam]. Mr. [naam] is als belastingadviseur werkzaam bij PwC. Hij is (mede) ondertekenaar van de door PwC uitgebrachte opinies. Hij heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de FIOD hem ter zake van de toepasselijkheid van deelnemingsvrijstelling documenten en verklaringen heeft getoond die hij nog niet kende, dat die informatie relevant was en dat hij die dus had moeten hebben. Hij heeft ook verklaard dat hij, alles overwegende, van oordeel is dat het toepassen van de deelnemingsvrijstelling met betrekking tot de aandelentransacties Omnia en Helmondse verdedigbaar is. Uit deze verklaring begrijpt de rechtbank dat mr. [naam], indien hij bij het uitbrengen van zijn advies kennis had gehad van de hem door de FIOD getoonde documenten en verklaringen, ook tot de conclusie zou zijn gekomen dat de deelnemingsvrijstelling verdedigbaar was.
De rechtbank stelt vast dat de informatie die verdachte bij zijn adviesaanvragen aan haar belastingadviseur PwC achterwege heeft gelaten kennelijk niet van doorslaggevende betekenis is geweest voor het uitgebrachte advies m.b.t. de deelnemingsvrijstelling.
De rechtbank is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat het door verdachte ingenomen standpunt in die mate verdedigbaar was dat hij redelijkerwijs kon menen juist te handelen.
Het opzettelijk onjuist doen van aangifte vennootschapsbelasting 2002 kan derhalve niet worden bewezen.
Nu de rechtbank de opzet niet bewezen acht, kan het antwoord op de vraag of verdachte leiding heeft gegeven aan de verboden handeling onbeantwoord blijven.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is tenlastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mrs. F. Sijens, voorzitter, J.Y.B. Jansen en P.L.M.J. Rooijakkers, rechters, in tegenwoordigheid van A.E. Tuinstra, griffier en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 april 2008
Mr. J.Y.B. Jansen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.