ECLI:NL:RBGRO:2009:BJ1329

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
2 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
110114/HA RK 09-154
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek op grond van vermeende partijdigheid van de rechter

In deze zaak heeft verzoeker op 20 mei 2009 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. T.F. Bruinenberg, lid van de wrakingskamer in een andere zaak. Verzoeker stelt dat mr. Bruinenberg niet onpartijdig is en dat zijn belangen ernstig zijn geschaad. Dit zou onder andere blijken uit de behandeling van een WAO-zaak door mr. Bruinenberg en zijn houding tegenover verzoeker. Op 18 juni 2009 is het verzoek ter zitting behandeld, waarbij mr. Bruinenberg niet aanwezig was. Verzoeker heeft zijn standpunt mondeling toegelicht en verwees naar aanbeveling 8 van de leidraad onpartijdigheid van de rechter. De rechtbank heeft de argumenten van verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde feiten en omstandigheden onvoldoende zijn om aan te nemen dat er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die de onpartijdigheid van mr. Bruinenberg in twijfel trekken. De rechtbank benadrukt dat de subjectieve beleving van verzoeker niet voldoende is om tot een wraking te besluiten. De rechtbank heeft het wrakingsverzoek afgewezen en bepaald dat de hoofdzaak voortgezet wordt in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken op 2 juli 2009 door de meervoudige kamer, bestaande uit de rechters E.J. Oostdijk, E.M.J. Brink en F. de Jong, in aanwezigheid van griffier mr. E.A. Ruiter.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN,
MEERVOUDIGE KAMER
Registratienummer: 110114 / HA RK 09-154
Datum beslissing: 2 juli 2009
Beslissing op het schriftelijke verzoek van [verzoeker] (hierna: verzoeker), wonende te [woonplaats] aan de [adres], tot wraking ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Het procesverloop
Bij brief van 20 mei 2009 heeft verzoeker het verzoek ingediend tot wraking van
mr. T.F. Bruinenberg als lid van de wrakingskamer in zaak met registratienummer 109517/HA RK 09-136.
Mr. T.F. Bruinenberg heeft op 10 juni 2009 schriftelijk verklaard niet te berusten in het wrakingsverzoek.
Het Openbaar Ministerie heeft bij brief van 15 juni 2009 te kennen gegeven dat geen gebruik zal worden gemaakt van de gelegenheid aanwezig te zijn bij de zitting.
Op 18 juni 2009 is het verzoek ter zitting behandeld door de wrakingskamer.
Mr. Bruinenberg is niet verschenen. Verzoeker heeft zijn standpunt mondeling nader toegelicht.
Rechtsoverwegingen
1. Het standpunt van verzoeker
Verzoeker voert -kort samengevat- het volgende aan:
Mr. Bruinenberg behandelt de zaken niet onpartijdig en er is geen sprake meer van een eerlijk proces in overeenstemming met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). De belangen van verzoeker worden en zijn zeer ernstig door mr. Bruinenberg geschaad, waarbij hij refereert aan de door mr. Bruinenberg behandelde WAO-zaak. Voorts neemt mr. Bruinenberg verzoeker in het geheel niet serieus. Verder houdt mr. Bruinenberg op geen enkele wijze rekening met aanbeveling 8 van de leidraad onpartijdigheid van de rechter (hierna: leidraad). Volgens verzoeker is er sprake van bijkomende omstandigheden. De uitzonderlijke omstandigheden betreffen de opmerkingen gemaakt in zaak 08/579 van het bedrijf van verzoeker en de persoonlijke opstelling jegens hem door mr. Bruinenberg. Voorts heeft mr. Bruinenberg ten onrechte personen van het IMK destijds aangemerkt als deskundigen op het gebied van accountancy en heeft hij uitlatingen van verweerder goedgekeurd dat de kwaliteit van zijn werkzaamheden kunnen worden beoordeeld in een half uurtje koffiedrinken. Dit is naar de mening van verzoeker volstrekt onaanvaardbaar. Daarnaast kiest mr. Bruinenberg naar de opvatting van verzoeker steeds de zijde van verweerder waardoor verzoeker schade heeft geleden.
2. Het standpunt van mr. T.F. Bruinenberg
Mr. Bruinenberg verklaart dat een (deugdelijke) grond voor wraking uit het verzoekschrift niet is gebleken.
3. Beoordeling
Ingevolge artikel 8:15 Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke partijdigheid schade zou kunnen lijden.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend. Aan de hand van deze maatstaf zal de rechtbank het verzoek beoordelen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden onvoldoende om aan te nemen dat er zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat mr. Bruinenberg jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert of waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De door verzoeker aangevoerde gronden betreffen voornamelijk de subjectieve beleving van verzoeker ten aanzien van het optreden van mr. Bruinenberg. De door verzoeker omschreven beleving is evenwel onvoldoende geobjectiveerd. Het enkele door verzoeker gestelde feit dat mr. Bruinenberg steeds de zijde van het bestuursorgaan kiest, brengt naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat de door verzoeker gestelde vrees van partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Niet het gevoel van verzoeker is beslissend, doch de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt moet, zoals hiervoor al overwogen, objectief gerechtvaardigd zijn. Daar komt bij dat verzoeker zijn vrees voor subjectieve partijdigheid niet nader heeft geconcretiseerd en niet, althans onvoldoende heeft geobjectiveerd.
Voor zover verzoeker een beroep heeft gedaan op aanbeveling 8 van de leidraad, gaat de rechtbank op gronden zoals hiervoor overwogen daaraan voorbij.
Nu feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden zijn gesteld noch gebleken, dient het wrakingsverzoek ongegrond te worden verklaard.
4. Beslissing
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking van mr. Bruinenberg af,
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak (met zaaknummer 109517/ HA RK 09-136) wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het schriftelijke verzoek tot wraking,
- beveelt de onmiddellijke mededeling van deze beslissing aan verzoeker,
mr. Bruinenberg en het Openbaar Ministerie.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E.J. Oostdijk, voorzitter, E.M.J. Brink en F. de Jong, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Ruiter als griffier en in het openbaar uitgesproken op
2 juli 2009.
Mr. F. de Jong is buiten staat deze beslissing te tekenen.