ECLI:NL:RBGRO:2009:BK0661

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
19 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
18/670308-09
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging, mishandeling, vernieling en diefstal met oplegging van ISD maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 19 oktober 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging, mishandeling, vernieling en diefstal. De verdachte, geboren in 1974 en thans preventief gedetineerd, werd beschuldigd van het bedreigen van een persoon met een mes, het mishandelen van een ander, het vernielen van een deur en het stelen van wasmiddel uit een supermarkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 augustus 2009 in Groningen een mes heeft getoond aan het slachtoffer, wat leidde tot een bedreigende situatie. Op 18 april 2009 heeft hij een persoon mishandeld en op dezelfde dag een deur vernield die toebehoorde aan een stichting voor daklozen. Daarnaast heeft hij op 28 juli 2009 wasmiddel gestolen uit een supermarkt. De rechtbank heeft de verweren van de verdachte, waaronder een beroep op noodweer, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zelf de confrontatie had opgezocht en dat zijn reactie disproportioneel was. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een onrechtmatige inverzekeringstelling, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in zijn rechten was geschaad. Gezien de recidive van de verdachte en de ernst van de feiten, heeft de rechtbank besloten om de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders op te leggen, zodat de verdachte onder begeleiding kan werken aan zijn problemen. De vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van een eerder vonnis werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670308-09 (PROMIS)
datum uitspraak: 19 oktober 2009
op tegenspraak
raadsvrouw: mr. E.M. van der Burg
V O N N I S
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren in 1974,
wonende te [woonplaats],
thans preventief gedetineerd in P.I. Noord - De Grittenborgh te [slachtoffer1].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
5 oktober 2009.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd: dat
1.
hij op of omstreeks 01 augustus 2009 in de gemeente Groningen
[slachtoffer1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans
met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die
[slachtoffer1] een mes getoond en/of dat mes in de richting van die [slachtoffer1]
gehouden en/of gezwaaid en/of gestoken, althans woorden van gelijke dreigende
aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
(gevoegd parketnr. 652351-09)
hij op of omstreeks 18 april 2009 te Groningen
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer2]), heeft gestompt
en/of geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft
ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
(gevoegd parketnr. 652351-09)
hij op of omstreeks 18 april 2009 te Groningen
opzettelijk en wederrechtelijk een (klap)deur (in het Eemshuis), in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Stichting Huis voor thuis en
daklozen, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft
vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
(gevoegd parketnr. 652862-09)
hij op of omstreeks 28 juli 2009 te Groningen
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een
fles/verpakking Ariel/wasmiddel, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan supermarkt De Spar, in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht
Bewijsvraag
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, mishandeling, vernieling en diefstal.
Standpunt van de verdediging
Met betrekking tot feit 1 heeft de verdediging aangevoerd dat dit feit bewezen kan worden met uitzondering van het zwaaien en/of steken met het mes. Voor wat betreft de feiten tenlastegelegd onder 2 en 3 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Het onder 4 tenlastegelegde feit kan, aldus de verdediging, eveneens bewezen worden verklaard.
Beoordeling
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Feit 1
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 2 augustus 2009, opgenomen op pag. 22 e.v. van dossier nr. PL01KN, 2009076078 d.d. 24 augustus 2009, inhoudende de verklaring van [slachtoffer1], zakelijk weergegeven:
Op 1 augustus 2009 om 02.00 uur was ik bij de pinautomaat van de Rabobank aan de Guldenstraat te Groningen. Ik werd aangesproken door een man: donkere man, normaal postuur, kaal of kort haar, 170 à 175 cm lang, donkere kleding. Hij vroeg of ik de fiets die hij had wilde kopen. Ik zei dat ik geen belangstelling had. Er ontstond een woordenwisseling. [betrokkene1] bemoeide zich er ook mee. De man liep op mij toe en gaf me een duw. Ik duwde tot twee keer toe terug. Ik zag dat de man op een gegeven moment iets uit zijn zak pakte. In een flits dacht ik een mes te zien.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 3 augustus 2009, opgenomen op pag. 25 e.v. van dossier nr. PL01KN, 2009076078 d.d. 24 augustus 2009, inhoudende de verklaring van [slachtoffer1], zakelijk weergegeven:
Toen [betrokkene1] zich met het gesprek bemoeide voelde de man zich kennelijk hierdoor bedreigd, want hij duwde mij naar achteren. Ik duwde terug. Ik ben iets kleiner dan de man. Ik zag dat hij hierdoor half om half viel. Hij stond snel weer op. Hij greep vervolgens iets uit zijn jas, het was iets glimmends. Ik duwde de man naar achteren en deed zelf een stap achteruit.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 1 augustus 2009, opgenomen op pag. 28 e.v. van dossier nr. PL01KN, 2009076078 d.d. 24 augustus 2009, inhoudende de verklaring van [betrokkene1], zakelijk weergegeven:
De man vroeg of wij zijn fiets wilden kopen. Ik zei dat ik geen belang had bij de fiets. Ik zag dat de man agressief reageerde. [slachtoffer1] en [betrokkene2] zeiden dat hij mij met rust moest laten. Er ontstond een discussie tussen [slachtoffer1] en de man. Ik zag dat de man [slachtoffer1] een paar keer duwde en probeerde te slaan en dat [slachtoffer1] hem tot twee keer toe op de grond duwde. Er ontstond een worsteling. Ik zag dat de man een mes uit zijn broeksband haalde.
De verklaring van verdachte ter zitting, zakelijk weergegeven:
Ik heb die man mijn mes getoond. Ik wilde hem en de anderen die erbij waren bang maken.
Feiten 2 en 3
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 18 april 2009, opgenomen op pag. 31 e.v. van dossier nr. PL01KE, 2009054713 d.d. 4 juni 2009, inhoudende de verklaring van [slachtoffer2], zakelijk weergegeven:
Vanavond was ik bezig de bedden te verschonen in mijn kamer aan de Schoolstraat 9. Ik zag een onbekende man naast de kamer van Kees staan. Deze man stond tegen een deur van een andere kamer te schoppen. Ik zag dat de man zich in mijn richting omdraaide. Ik kreeg van hem opeens een klap in het gezicht met zijn vuist. Hij raakte mij rechts in het gezicht. Ik voelde pijn.
De verklaring van verdachte ter zitting, zakelijk weergegeven:
Ik heb de jongen in het Eemshuis geslagen.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 18 april 2009, opgenomen op pag. 17 e.v. van dossier nr. PL01KE, 2009054713 d.d. 4 juni 2009, inhoudende de verklaring van [aangeefster], zakelijk weergegeven:
Ik ben medwerkster van de Stichting Huis voor thuis- en daklozen. Dit wordt ook het Eemshuis genoemd. We zijn gevestigd aan de Schoolstraat 9 te Groningen.
Ik was aan het werk op 18 april 2009 omstreeks 17.15 uur. Er kwam een bekende van ons aan de deur: ex bewoner [verdachte].
Hij ging nu met een andere bewoner mee naar binnen. Hij stond toen in de tweede hal waar hij niet mocht komen. Om verder te komen moet je door een tweede deur die alleen van binnenuit te openen is. Wij hebben de deur niet voor [verdachte] geopend. Ik zag dat hij erg kwaad werd en dat hij het raam van de deur inschopte. Het raam viel eruit. Het raam viel kapot op de grond. Het betrof een raam met draadglas.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 21 april 2009, opgenomen op pag. 21 e.v. van dossier nr. PL01KE, 2009054713 d.d. 4 juni 2009, inhoudende de verklaring van [getuige], zakelijk weergegeven:
Ik hoorde en zag dat de man naar binnen wilde. Ik zag dat de man enkele keren tegen de tussendeur schopte. Tevens zag ik dat de man zo hard aan de deur trok dat de ruit uit de deur knapte.
De verklaring van verdachte ter zitting, zakelijk weergegeven:
Ik wilde naar binnen, maar dat mocht niet. Ik heb toen heel hard aan de deur getrokken, waardoor deze kapot ging.
Feit 4
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 28 juli 2009, opgenomen op pag. 15 e.v. van dossier nr. PL01KN, 2009074890 d.d. 24 augustus 2009, inhoudende de verklaring van [aangever], zakelijk weergegeven:
Op 28 juli 2009 omstreeks 13.25 uur zag ik een man de winkel (Spar, Zonnelaan 80, Groningen) in lopen. Donkere huidskleur, droeg een blauw vest en spijkerbroek. Hij gedroeg zich zenuwachtig. Ik ben naar het magazijn gegaan en heb de man met de camera gevolgd. Ter hoogte van de wasmiddelen ging de man door de knieën. Hij pakte een wit pak uit de stelling en stopte dat onder zijn jas. Hij verliet de zaak zonder te betalen bij de kassa.
De verklaring van verdachte ter zitting, zakelijk weergegeven:
Ik heb een pak wasmiddel van het merk Ariel gestolen voor mijzelf.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is, dat
1.
hij op 01 augustus 2009 in de gemeente Groningen [slachtoffer1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [slachtoffer1] een mes getoond;
2.
(gevoegd parketnr. 652351-09)
hij op 18 april 2009 te Groningen opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer2]), heeft gestompt of geslagen, waardoor deze pijn heeft ondervonden;
3.
(gevoegd parketnr. 652351-09)
hij op 18 april 2009 te Groningen opzettelijk en wederrechtelijk een klapdeur in het Eemshuis, toebehorende aan Stichting Huis voor thuis en daklozen, heeft vernield;
4.
(gevoegd parketnr. 652862-09)
hij op 28 juli 2009 te Groningen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een verpakking Ariel/wasmiddel, toebehorende aan supermarkt De Spar;
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van de feiten
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert het/de volgende strafbare feit(en) op:
1. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
2. Mishandeling.
3. Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen.
4. Diefstal.
Strafbaarheid van verdachte
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er met betrekking tot feit 1 sprake is geweest van een noodweersituatie omdat verdachte door drie mannen werd belaagd. Hij voelde zich bedreigd toen hij door één van hen op de grond werd geduwd. Om zich tegen deze ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding te verdedigen heeft hij zijn mes getrokken om aangever en de twee andere mannen bang te maken. Het trekken van een mes was in de gegeven situatie een actie die voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Op grond daarvan moet verdachte worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte ten onrechte een beroep doet op noodweer nu hij degene is geweest die de confrontatie met aangever en de twee andere personen is aangegaan en als eerste zich agressief heeft opgesteld door aangever te duwen.
Beoordeling
Verdachte heeft aangever benaderd met de vraag of deze de fiets die hij, verdachte, bij zich had, wilde kopen. Toen aangever daarop reageerde met een afwijzend antwoord ontstond een woordenwisseling, waarna verdachte aangever duwde. De daarop volgende schermutseling was een rechtstreeks gevolg van verdachtes agressieve benadering. Verdachte kan zich niet met vrucht beroepen op noodweer omdat hijzelf deze situatie in het leven heeft geroepen. De rechtbank verwerpt het verweer.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat, ook al zou wel sprake zijn geweest van een noodweersituatie, het trekken van een mes in deze omstandigheden disproportioneel moet worden geacht. Bovendien had verdachte zich op andere wijze aan deze situatie kunnen onttrekken.
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu ten aanzien van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafoplegging
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en aangaande zijn persoon opgemaakte rapportage, alsmede de vordering van de officier van justitie.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot oplegging van de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar.
Standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft de verdediging gesteld dat er sprake is geweest van een onrechtmatige inverzekeringstelling, omdat verdachte is aangehouden op grond van verdenking van huisvredebreuk, waarna hij inverzekering is gesteld. Voor dit feit is echter geen voorlopige hechtenis toegelaten. De raadsvrouw heeft gesteld dat dit vormverzuim strafvermindering als consequentie moet hebben.
Voor wat betreft het onder 4 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte voor dit feit onrechtmatig is aangehouden, nu er geen sprake was van een heterdaadsituatie en er voor aanhouding buiten heterdaad geen toestemming is verleend.
De verdediging stelt dat ten onrechte als startpunt het tijdstip van uitgifte van de melding bij de meldkamer om 14.51 uur is genomen, terwijl moet worden uitgegaan van het tijdstip van ontdekking op heterdaad om 13.52 uur. Gedurende het eerste uur na de ontdekking op heterdaad hebben geen opsporingsactiviteiten plaatsgevonden, zodat om 15.15 uur, het tijdstip van de aanhouding, geen sprake meer was van heterdaad. De raadsvrouw heeft gesteld dat met dit vormverzuim rekening moet worden gehouden bij het opleggen van de straf.
Beoordeling
De rechtbank constateert dat de inverzekeringstelling betreffende de feiten 2 en 3 formeel is gebaseerd op overtreding van artikel 138 Wetboek van Strafrecht, zodat de inverzekeringstelling onrechtmatig is geweest. Verdachte is echter tevens aangehouden in verband met mishandeling en vernieling, waarvoor wel voorlopige hechtenis is toegelaten. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet in zijn rechtens relevante belangen is geschaad.
Voor wat betreft de gestelde onrechtmatige aanhouding ter zake van het onder 4 ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank dat de raadsvrouw terecht heeft gesteld dat als uitgangspunt bij de kwalificatie van een heterdaadsituatie het tijdstip van de ontdekking van het strafbare feit, in dit geval de diefstal, dient te worden genomen. De rechtbank zal de raadsvrouw echter niet volgen in haar conclusie met betrekking tot het al dan niet aanwezig zijn van de heterdaadsituatie. De rechtbank betrekt hierbij uitdrukkelijk de door de politie gegeven toelichting op het tijdsverloop tussen ontdekking en aanhouding. De rechtbank is van oordeel dat onder de in die toelichting geschetste omstandigheden sprake is van voortdurende opsporingsactiviteiten die niet worden gestuit door het ‘in de wacht zetten’ van de melding van de diefstal en er daarom ten tijde van de aanhouding van verdachte nog steeds sprake was van heterdaad.
Motivering maatregel
Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders
Op grond van het vorenstaande zal door de rechtbank aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders worden opgelegd, omdat:
- het bewezen en strafbaar verklaarde misdrijven betreft, waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
- verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de door hem begane feiten tenminste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld, de feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er voorts ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan;
- de veiligheid van personen en goederen het opleggen van de maatregel eist.
De rechtbank heeft hierbij de rapporten en adviezen in aanmerking genomen die over de persoonlijkheid van verdachte zijn uitgebracht, alsmede de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde en het feit dat verdachte veelvuldig voor misdrijven is veroordeeld.
De rechtbank overweegt naar aanleiding hiervan nog het volgende.
Uit de delictsgeschiedenis van verdachte, zoals die blijkt uit het uittreksel uit het justitieel documentatieregister en het rapport van de Verslavingszorg Noord Nederland d.d. 5 september 2009, komt naar voren dat de door de verdachte gewenste aanpak (regelen van werk en onderdak) geen - blijvende - keer ten goede heeft teweeggebracht. Ondanks diverse pogingen om verdachte op het rechte pad te krijgen, zijn deze tot nu steeds gestrand op de onwil of onmacht van verdachte.
De rechtbank acht het niet aangewezen thans aan verdachte een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen, omdat zij aan verdachte de mogelijkheid wil bieden om onder strakke begeleiding te werken aan het afkicken van verdovende middelen en het meewerken aan het stellen van een diagnose op grond waarvan verdachte verder begeleid kan worden naar werk en huisvesting en kan worden behandeld met betrekking tot zijn psychische/emotionele problemen. De rechtbank is van oordeel dat het feit dat verdachte thans (nog) niet wil meewerken niet aan oplegging van de maatregel in de weg staat.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
onder parketnummer: 18/670243-08
De officier van justitie heeft op grond van het onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in bovengenoemde rechtbank d.d. 8 september 2008 gevorderd dat door deze rechtbank een last tot tenuitvoerlegging zal worden gegeven.
Veroordeelde is bij voormeld vonnis veroordeeld tot 5 maanden gevangenisstraf, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Blijkens in genoemde vordering vermeld dossier onder parketnummer 18/670308-09 heeft de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig gemaakt aan bedreiging, mishandeling, vernieling en diefstal, waarvoor nu een veroordeling volgt.
De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging zal worden afgewezen.
Nu aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders wordt opgelegd, zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38m, 38n, 57, 285, 300, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
- verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
- verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Gelast dat verdachte wordt geplaatst in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van TWEE JAREN.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van het vonnis van de politierechter in bovengenoemde rechtbank d.d. 8 september 2008 onder parketnummer 18/670243-08.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. F. Sijens, voorzitter, M.J.B. Holsink en S. Tempel, in tegenwoordigheid van D. van der Ploeg, als griffier en in het openbaar uitgesproken op
19 oktober 2009.