RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummers: 18/670037-10 en 18/670229-07 (tul) (promis)
datum uitspraak: 24 juni 2010
raadsman: mr. E.J. de Mare
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag],
wonende te Groningen, [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
10 juni 2010.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de
periode van 31 december 2009 tot en met 1 januari 2010, te Groningen,
meermalen,
(telkens) [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht, althans met zware mishandeling,
immers heeft verdachte toen aldaar (telkens) opzettelijk dreigend met die
[aangever] oogcontact gezocht en/of heeft verdachte een (bier)fles kapot geslagen
en (daarna) die (bier) fles achter zijn rug verstopt, waarbij hij, verdachte
die [aangever] boos en/of intimiderend aankeek en/of (daarbij) deze [aangever]
dreigend de woorden toegevoegd : "ik ga je vanavond opzoeken", althans woorden
van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij in of omstreeks de nacht van 31 december 2009 op 1 januari 2010, omstreeks
4.00 uur, te Groningen, meermalen, opzettelijk bij brand op enige wijze de
blussing van brand heeft verhinderd of belemmerd,
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk met de bevelvoerder van de
brandweermannen oogcontact gezocht en/of heeft verdachte een (bier)fles kapot
geslagen en (daarna) die (bier) fles achter zijn rug verstopt, waarbij hij,
verdachte die bevelvoerder boos en/of intimiderend aankeek;
art 159 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de nacht van 31 december 2009 op 1 januari 2010, te
Groningen, omstreeks 4.00 uur, ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om met opzettelijk bij brand op enige wijze de blussing
van brand te verhinderen of belemmeren, opzettelijk met de bevelvoerder van de
brandweermannen oogcontact gezocht en/of heeft verdachte een (bier)fles kapot
geslagen en (daarna) die (bier) fles achter zijn rug verstopt, waarbij hij,
verdachte die bevelvoerder boos en/of intimiderend aankeek,
terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid;
art 159 Wetboek van Strafrecht
hij, op of omstreeks 26 januari 2010, te Groningen,
[aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans
met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- tegen de buurtagent gezegd dat hij (verdachte) nu niets meer te verliezen
had (nu er aangifte tegen hem was gedaan) en hij de brandweerman (daarbij
doelende op [aangever]) direct na zijn invrijheidstelling zou opzoeken en
- tegen de inspecteur van Politie [naam] gezegd, toen die hem vertelde dat
hij in vrijheid gesteld zou worden: "dat is mooi, dan ga ik direct naar die
man toe en reken ik met die man af. Ik ga rechtstreeks van hier naar hem toe
en weet hem te vinden. Ik heb alles nu toch verloren en zal dus de bedreiging
uitvoeren.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, daarbij
opnieuw doelend op brandweerman [aangever];
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde, (poging tot) belemmeren van blussen brand, omdat verdachte niet de bedoeling had te voorkomen dat de brand geblust werd.
Het onder 1 en 3 ten laste gelegde, meermalen bedreiging van een brandweerman met zware mishandeling, kan wettig en overtuigend bewezen worden. Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie gesteld dat meerdere personen hebben gezien dat verdachte een bierflesje kapot heeft geslagen en achter zijn rug heeft verstopt. In samenhang gezien met het zoeken naar oogcontact en het uiten van de woorden “ik ga je vanavond opzoeken”, was sprake van een bedreigende situatie voor aangever.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de rechtbank op basis van het dossier tot een veroordeling ten aanzien van feit 1 kan komen, nu de verklaring van aangever wordt ondersteund door meerdere verklaringen van collega’s. De raadsman twijfelt echter of datgene dat is ten laste gelegd ook werkelijk is gebeurd. Aangever heeft pas op 19 januari 2010 aangifte gedaan, waarschijnlijk na aandringen van collega’s of politie. Daarnaast zijn de desbetreffende collega’s niet persoonlijk op het politiebureau verschenen om hun verhaal te doen, maar zijn zij telefonisch gehoord en hoefden zij slechts de verklaring van aangever te beamen. De raadsman acht deze manier van horen onzorgvuldig.
De raadsman acht geloofwaardig dat verdachte boos heeft gekeken, maar verdachte heeft ontkend dreigende woorden te hebben geuit. Hij heeft slechts gezegd: “Ik zie je wel weer”. Dit omdat het oud en nieuw was en er dan de gehele nacht door brandjes worden gesticht. Bovendien ontkent verdachte een bierflesje kapot te hebben geslagen. Verdachte drinkt altijd bier uit blik en heeft inderdaad met een bierblikje in zijn handen gestaan en wellicht ook achter zijn rug gehouden. De verklaring van verdachte hieromtrent wordt bevestigd door verbalisant [naam]. Opvallend bij de verklaring van verbalisant [naam] is voorts dat verdachte rustig te benaderen is en er verder niets aan de hand blijkt te zijn.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman gepleit voor vrijspraak, omdat verdachte geen fysieke handelingen heeft verricht die de brandweer moesten belemmeren de brand te blussen. Verdachte heeft ook niet de illusie gehad dat hij het blussen kon voorkomen.
Feit 3 kan, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, worden bewezen.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde, omdat uit het dossier niet is gebleken dat verdachte opzet had te verhinderen of te belemmeren dat de brand werd geblust. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van (de poging tot) het belemmeren van blussen brand.
Op basis van de aangifte en de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] acht de rechtbank ten aanzien van feit 1 wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de dreigende woorden zoals omschreven in de tenlastelegging heeft geuit en dat hij een bierflesje kapot heeft geslagen en achter zijn rug heeft gehouden. De getuigenverklaringen zijn op verschillende data door verschillende verbalisanten afgenomen, waarbij niets erop wijst dat deze getuigen slechts de verklaring van aangever beamen. De getuigenverklaringen geven de rechtbank dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de geloofwaardigheid ervan. In samenhang gezien met de dreigende blik acht de rechtbank bewezen dat er voor aangever meermalen een bedreigende situatie is ontstaan.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
(met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde)
Een proces-verbaal aangifte d.d. 21 januari 2010, opgenomen op pagina 20 e.v. van dossier nr. PL01KD/2010006398 d.d. 27 januari 2010, inhoudende de verklaring van [aangever] (zakelijk weergegeven):
(p 21) Op 31 december 2009 te 11.00 uur zijn wij naar de [adres] te Groningen gegaan om een buitenbrand te blussen. Na het blussen kwam een man naar ons toe die aangaf dat hij het een grote onzin vond dat wij de brand hadden geblust. Hij was het er niet mee eens en was hier boos om. Vervolgens keek de man mij aan en zei “Ik ga je vanavond opzoeken”. Bij de tweede melding ging de man ongeveer vijf meter van mij af staan en keek de hele tijd naar mij. Hij zocht telkens oogcontact en maakte een bedreigende indruk. Ik voelde me geïntimideerd.
Bij de derde melding, omstreeks 4.00 uur, zag ik de man ter plaatse weer voor me staan. Hij stond weer naar mij te kijken. De man stond drie meter bij mij vandaan. Ik zag dat de man een bierflesje in zijn hand had en op de grond kapot sloeg. De rest van het flesje verstopte hij achter zijn rug. Vervolgens bleef hij mij aankijken. Ik voelde me heel erg bedreigd.
Ik had het gevoel dat hij mij daadwerkelijk met het kapotte bierflesje zou slaan of steken.
Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 25 januari 2010, opgenomen op pagina 24 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van M.K. [getuige 1] (zakelijk weergegeven):
Ik zag dat de man helemaal door het lint ging. Ik hoorde dat hij aan het schreeuwen was. Ik hoorde dat hij tegen mijn bevelvoerder riep: “Commandantje, commandantje, ik krijg je nog wel, althans woorden met die strekking. In de nacht waren wij weer op de locatie. Ik zag dat dezelfde man op de stoep stond en dat hij de hele tijd naar mijn commandant stond te kijken. Ik zag dat hij een hele dreigende, intimiderende blik in zijn ogen had. Verder zag ik dat hij een (p 25) flesje bier in zijn hand had. Ik zag dat die man het bierflesje kapotsloeg op de grond en dat hij het restant van het flesje met een gestrekte arm achter zijn rug hield. Ik had echt het idee dat hij iets met het kapotgeslagen flesje wilde gaan doen. Het gedrag van de man was heel bedreigend en intimiderend, vooral in de richting van onze bevelvoerder.
Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 26 januari 2010, opgenomen op pagina 26 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 2] (zakelijk weergegeven):
Ik hoorde dat de man tegen [aangever] riep dat hij boos was omdat we het vuur geblust hadden. Daarbij hoorde ik dat de man tegen [aangever] riep: “Ik zie jou wel weer vanavond en dan krijg ik je wel!” of althans woorden van gelijke strekking. Het waren in ieder geval zeer intimiderende woorden. We hebben het er later over gehad en toen vertelde [aangever] dat hij zich op dat moment wel bedreigd voelde.
(p 27) Later op de avond zag ik weer diezelfde man staan. Ik zag dat hij [aangever] erg stond aan te kijken. Ik zag dat de man een bierfles kapot sloeg tegen de stoeprand en de kapotte fles achter zijn rug hield.
(met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde)
Een proces-verbaal bevindingen d.d. 26 januari 2010, opgenomen op pagina 29 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de relatering van verbalisant [naam].
Een proces-verbaal verhoor d.d. 26 januari 2010, opgenomen op pagina 31 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van [aangever].
De bekennende verklaring ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde door verdachte op de terechtzitting afgelegd.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 31 december 2009 tot en met 1 januari 2010 te Groningen, meermalen, telkens [aangever] heeft bedreigd met zware mishandeling,
immers heeft verdachte toen aldaar telkens opzettelijk dreigend met die [aangever] oogcontact gezocht en heeft verdachte een bierfles kapot geslagen en daarna die bier fles achter zijn rug verstopt, waarbij hij, verdachte die [aangever] boos en intimiderend aankeek en deze [aangever]
dreigend de woorden toegevoegd : "ik ga je vanavond opzoeken";
hij op 26 januari 2010 te Groningen [aangever] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- tegen de buurtagent gezegd dat hij (verdachte) nu niets meer te verliezen had (nu er aangifte tegen hem was gedaan) en hij de brandweerman (daarbij doelende op [aangever]) direct na zijn invrijheidstelling zou opzoeken en
- tegen de inspecteur van Politie [naam] gezegd, toen die hem vertelde dat hij in vrijheid gesteld zou worden: "dat is mooi, dan ga ik direct naar die man toe en reken ik met die man af. Ik ga rechtstreeks van hier naar hem toe en weet hem te vinden. Ik heb alles nu toch verloren en zal dus de bedreiging uitvoeren", daarbij opnieuw doelend op brandweerman [aangever].
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 en 3 meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert de volgende strafbare feiten op:
1. Bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd.
3. Bedreiging met zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitings-gronden aanwezig worden geacht.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot:
- een werkstraf van 120 uren;
- een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren met als
bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht, ook als dat alcoholcontrole inhoudt, en
elektronisch toezicht gedurende 12 maanden.
De officier van justitie heeft bij het formuleren van zijn eis gelet op de ernst van de feiten, te weten bedreiging met geweld tegen overheidsdienaren en de uitgebreide documentatie van verdachte. Hoewel volgens de richtlijnen van het openbaar ministerie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats zou zijn, acht de officier van justitie het opleggen van een dergelijke straf in het geval van verdachte niet verstandig. Verdachte verricht momenteel, in het kader van een eerder opgelegde werkstraf, werkzaamheden in een bejaardentehuis, waar hij een goede indruk maakt. Hij laat daar respect zien tegenover anderen. Ook gelet op de houding van verdachte ter zitting ligt een werkstraf meer in de rede. Op grond van het reclasseringsrapport d.d. 8 juni 2010 vordert de officier van justitie de bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht en alcoholcontrole. Daarnaast heeft verdachte ter zitting aangegeven dat hij veel steun ondervindt van het momenteel door hem ondergane elektronisch toezicht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman acht de door de officier van justitie gevorderde straf buitenproportioneel en niet passend bij de ernst van de feiten. De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank de feiten 1 en 3 bewezen mocht achten, verzocht het advies van de reclassering op te volgen en een voorwaardelijke werkstraf op te leggen met de bijzondere voorwaarden zoals omschreven in het rapport. Hoewel elektronisch toezicht een zeer vrijheidsbeperkende maatregel is en bij zeer zware feiten past, heeft verdachte hier geen bezwaar tegen omdat hij graag een duidelijke structuur wil hebben.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de aangaande zijn persoon opgemaakte rapportage, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling van een brandweerman. De eerste bedreigingen vonden plaats tijdens oud en nieuw, toen de brandweer meermalen ter plekke een brand moest blussen. Verdachte meende dat dit onzin was, werd boos en bedreigde één van de aanwezige brandweerlieden. Een aantal weken later heeft verdachte dezelfde brandweerman nogmaals bedreigd.
De rechtbank stelt voorop dat het aan het bevoegde gezag – en niet aan verdachte – is om te beslissen of een vuur dient te worden geblust. Aangever deed zijn werk ter uitvoering van deze beslissing en was daar met zijn collega’s om omwonenden en hun huizen te beschermen tegen brand. Gedrag zoals verdachte heeft vertoond heeft tot gevolg dat hulpverleners worden belemmerd in hun taakuitoefening en zich in toenemende mate onveilig voelen in hun werk.
De rechtbank heeft gelet op een verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie, waaruit blijkt dat verdachte reeds meermalen met politie en justitie in aanraking is geweest. Daar komt bij dat verdachte zich ten tijde van de thans bewezen verklaarde feiten in een proeftijd bevond.
Voorts heeft de rechtbank gelet op het reclasseringsadvies d.d. 8 juni 2010.
In het rapport wordt uiteengezet dat verdachte een sociaal weinig vaardige man is, die door rechtlijnigheid en zwart-wit denken veel in problemen komt met zijn omgeving, zowel privé als maatschappelijk. De factor alcohol compliceert dit verder. Binnen diverse reclasserings-toezichten is gebleken dat verdachte zich in gedrag wel laat bijsturen, maar ook dat de leerbaarheid gering is en de benadering directief moet zijn. Hij moet weten waar hij aan toe is.
Het risico op recidive is groot omdat er ten eerste een gebrek aan zelfbeheersing is en ten tweede verdachtes impulsiviteit een dusdanige invloed op zijn gedrag heeft dat recidive voor de hand ligt. Alcoholgebruik speelt daarbij niet zelden een belangrijke rol.
Gelet op het bovenstaande en het feit dat verdachte geen fysiek geweld heeft toegepast, acht de rechtbank een werkstraf van 60 uren op zijn plaats. Evenals de reclassering is de rechtbank van oordeel dat verdachte is gebaat bij controle en toezicht. Naast een werkstraf zal de rechtbank daarom een geheel voorwaardelijke vrijheidsstraf opleggen, enerzijds teneinde te bewerkstelligen dat verdachte zich in de toekomst zal onthouden van het plegen van strafbare feiten en anderzijds om daaraan een bijzondere voorwaarde van verplicht reclasserings-contact te koppelen die ook kan inhouden dat verdachte meewerkt aan bloed-/alcohol-controles. Gelet op de persoon van verdachte zal de rechtbank daarnaast als bijzondere voorwaarde een vrijheidsbeperkende maatregel opleggen in de vorm van elektronisch toezicht, dat dient aan te sluiten op het toezicht dat in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis werd opgelegd.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
onder parketnummer: 18/670229-07
Veroordeelde is bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in het arrondissement Groningen d.d. 29 februari 2008 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 75 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Blijkens in genoemde vordering vermeld dossier onder parketnummer 18/670037-10 heeft de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig gemaakt aan een of meer strafbare feiten, waarvoor nu een veroordeling volgt.
De officier van justitie heeft op grond van voormeld vonnis gevorderd dat door deze rechtbank een last tot tenuitvoerlegging zal worden gegeven, met dien verstande dat de rechtbank een werkstraf zal gelasten voor de duur van 120 uren, zodat de gunstige ontwikkeling die verdachte momenteel doormaakt niet in gevaar komt.
De raadsman heeft zich niet verzet tegen tenuitvoerlegging, zoals gevorderd door de officier van justitie.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, alsnog tenuitvoerlegging dient te worden gelast van de niet ten uitvoer gelegde straf.
In plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf van 60 dagen zal de rechtbank echter een taakstraf gelasten, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid van 120 uren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 22c, 22d, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het onder 1 en 3 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
- een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 60 uren, met bevel dat vervangende hechtenis voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast als veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
De werkstraf moet zijn voltooid binnen een jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis. De veroordeelde zal zich met betrekking tot de werkstraf gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland.
- een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op 2 jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging ook kan worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd gedragen naar voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland, zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt. Draagt deze instelling op om de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarden.
De hiervoor bedoelde voorschriften en aanwijzingen kunnen ook inhouden dat de veroordeelde mee zal werken aan bloed-/alcoholcontroles.
- de veroordeelde zal zich gedurende 12 maanden onder elektronisch toezicht stellen met inachtneming van hetgeen op basis daarvan tussen de veroordeelde en de Reclassering Nederland daaromtrent zal worden overeengekomen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Gelast de tenuitvoerlegging van het vonnis van de politierechter in het arrondissement Groningen d.d. 29 februari 2008 onder parketnummer 18/670229-07, voor zover betreft de toen voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 60 dagen.
Bepaalt dat in plaats daarvan veroordeelde een werkstraf van 120 uren zal verrichten, met bevel dat vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast als veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
De werkstraf moet zijn voltooid binnen een jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis.
Veroordeelde zal zich met betrekking tot de werkstraf gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. S. Tempel, voorzitter, F. Sijens en H.J. Bastin, in tegenwoordigheid van A.W. ten Have-Imminga als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 juni 2010.