ECLI:NL:RBGRO:2010:BN0361

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
1 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
18/997505-09
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het niet afvoeren van afgekeurde runderen en vrijspraak voor overtredingen van de regelgeving omtrent dierenwelzijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 1 juli 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het niet afvoeren van afgekeurde runderen en het niet voorzien van een adequate drinkwatervoorziening voor dieren die nog niet geslacht waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in de periode van 1 oktober 2009 tot en met 1 november 2009, in de gemeente [plaats], samen met anderen, opzettelijk in strijd heeft gehandeld met de Europese regelgeving omtrent de afvoer van categorie 1-materiaal. Dit materiaal bestond uit delen van negen afgekeurde runderen die niet tijdig waren afgevoerd naar een erkend destructiebedrijf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van de afkeuring van de runderen, aangezien deze informatie aan hem was doorgegeven door de dierenarts van de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA). De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte niet zorgde voor een adequate drinkwatervoorziening voor de dieren die nog niet geslacht waren, wat in strijd is met de geldende wetgeving.

De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf en een geldboete, maar de rechtbank besloot om geen stillegging van de onderneming op te leggen, gezien de reeds genomen bestuursrechtelijke maatregelen. De rechtbank legde de verdachte een werkstraf op van 240 uren, een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, en een geldboete van € 550,-. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet had gehouden aan de wettelijke normen ter bescherming van de volksgezondheid en het welzijn van dieren, en dat zijn houding tijdens de zitting zorgwekkend was, aangezien hij zijn werkwijze niet wilde aanpassen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele andere tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldigingen.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/997505-09
datum uitspraak: 1 juli 2010
op tegenspraak
raadsman: mr. W.J.T. Bustin
V O N N I S
van de rechtbank Groningen, meervoudige economische kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum],
wonende te [plaats], [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
17 juni 2010.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd: dat
1.
hij op één of meer tijdstippen in de periode 1 oktober 2009 tot en met 1
november 2009,in de gemeente [plaats], althans in Nederland, tezamen en in
vereniging met één of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk in
strijd heeft gehandeld met artikel 4 tweede en/of derde lid van verordening
(EG) 1774/2002, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
- er niet voor gezorgd dat categorie 1-materiaal, te weten (een) de(e)l(en)
van één of meer van de negen afgekeurde runderen met de nummers NL28745127
en/of NL486213697 en/of NL485714788 en/of NL378285627 en/of NL337486304
en/of NL415882008 en/of NL371319152 en/of NL339672448 en/of NL386822324 zo
spoedig mogelijk overeenkomstig artikel 7 van genoemde verordening werd(en)
verzameld en/of vervoerd en/of geidentificeerd en rechtstreeks als afval
werd(en) verwijderd door verbranding in een verbrandingsinstallatie die is
erkend overeenkomstig artikel 12 van genoemde verordening; en/of
- er niet voor gezorgd dat het tussentijds hanteren of tijdelijk opslaan van
categorie 1-materiaal te weten (een) de(e)l(en) van één of meer van
de negen afgekeurde runderen met de nummers NL28745127 en/of NL486213697
en/of NL485714788 en/of NL378285627 en/of NL337486304 en/of NL415882008
en/of NL371319152 en/of NL339672448 en/of NL386822324 uitsluitend geschiedde
in intermediaire categorie 1-bedrijven die overeenkomstig artikel 10 zijn
erkend;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op één of meer tijdstippen in de periode 1 oktober 2009 tot en met 1
november 2009,in de gemeente [plaats], althans in Nederland, tezamen en in
vereniging met één of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk in
strijd heeft gehandeld met artikel 4 tweede en/of derde lid van verordening
(EG) 1774/2002, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
- er niet voor gezorgd dat categorie 2-materiaal, te weten (een) de(e)l(en)
van één of meer van de negen afgekeurde runderen met de nummers NL28745127
en/of NL486213697 en/of NL485714788 en/of NL378285627 en/of NL337486304
en/of NL415882008 en/of NL371319152 en/of NL339672448 en/of NL386822324 zo
spoedig mogelijk overeenkomstig artikel 7 van genoemde verordening werd(en)
verzameld en/of vervoerd en/of geidentificeerd en rechtstreeks als afval
werd(en) verwijderd door verbranding in een verbrandingsinstallatie die is
erkend overeenkomstig artikel 12 van genoemde verordening; en/of
- er niet voor gezorgd dat het tussentijds hanteren of tijdelijk opslaan van
categorie 2-materiaal te weten (een) de(e)l(en) van één of meer van
de negen afgekeurde runderen met de nummers NL28745127 en/of NL486213697
en/of NL485714788 en/of NL378285627 en/of NL337486304 en/of NL415882008
en/of NL371319152 en/of NL339672448 en/of NL386822324 uitsluitend geschiedde
in intermediaire categorie 2-bedrijven die overeenkomstig artikel 10 zijn
erkend;
2.
hij op één of meer tijdstippen in de periode 1 augustus 2009 tot en met 30
augustus 2009 in de gemeente [plaats] en/of [plaats], althans elders in
Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen
(telkens) opzettelijk vers vlees, te weten rund geleverd op 19 augustus 2009
aan [onderneming], op de factuur en/of afleverbon voorzien van het (de)
registratienummer(s) 426655783 en/of 437908333 en/of 475389259 en/of 342546396
en/of 423542576 en/of 366219962, dat op grond van artikel 5 derde lid
onderdeel e van de verordening (EG) 854/2004 ongeschikt is verklaard voor
menselijke consumptie, in de handel heeft gebracht;
3.
dat hij op of omstreeks 12 augustus 2008 in [plaats], althans in de gemeente
[plaats], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer
anderen, althans alleen, in strijd heeft gehandeld met de artikelen 3 tot en
met 9 en artikel 12 van de Verordening (EG) 1/2005, immers heeft/hebben
verdachte en/of zijn mededader(s) niet in overeenstemming met de technische
voorschriften in bijlage I behorende bij de genoemde verordening een
vrouwelijk rund met het nummer NL420568074 vervoerd, te weten een vrouwelijke
rund met een verdikte rechter achterpoot en/of hierop een zwelling;
4.
dat hij op of omstreeks 26 augustus 2008 in [plaats], althans in de gemeente
[plaats], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer
anderen, althans alleen, in strijd heeft/hebben gehandeld met de artikelen 3
tot en met 9 en artikel 12 van de Verordening (EG) 1/2005, immers heeft/hebben
verdachte en/of zijn mededader(s) niet in overeenstemming met de technische
voorschriften in bijlage I behorende bij de genoemde verordening één of meer
varken(s) vervoerd, te weten een vrouwelijk varken met volgnummer 065898 met
een verdikte rechter achterpoot en/of een roodkleurige wond aan de rechter
onderpoot en/of een vrouwelijk varken met volgnummer 065897 met aan haar
rechter zijkant enkele open wonden en/of een mannelijk varken met volgnummer
065923 met een roodkleurige wond op zijn rechterpoot en/of een roodkleurige
wond aan de achterzijde;
5.
hij op of omstreeks 26 augustus 2008 in de gemeente [plaats], althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,
in een slachthuis binnengebrachte productiedieren die worden geslacht niet
overeenkomstig bijlage A paragraaf II onder 9 van de Richtlijn 93/119/EG heeft
verplaatst en/of heeft ondergebracht, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn
mededaders een vrouwelijk varken met het volgnummer 065898 en/of een
vrouwelijk varken met het volgnummer 065897 en/of een mannelijk varken met het
volgnummer 065923 -dieren die niet onmiddellijk na hun aankomst naar de
slachtplaats werden gebracht- niet via adequate voorzieningen de beschikking
over drinkwater heeft gegeven;
6.
hij op of omstreeks 26 augustus 2008 in de gemeente [plaats], althans
elders in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans
alleen, licht zieke of licht gewonde productiedieren zoals bedoeld in
paragraaf I onder 6 van Bijlage A van de Richtlijn 93/119(EG), te weten een
vrouwelijke varken met het volgnummer 065898 en/of een vrouwelijk varken met
het volgnummer 065897 en/of een mannelijk varken met het volgnummer 065923,
waarvan het slachten binnen twee uur na aankomst bij het slachthuis om
enigerlei reden onmogelijks was er niet voor heeft gezorgd dat een
keuringsdierenarts van de Voedsel en Waren Autoriteit, zoals deze is
ingesteld bij besluit van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
van 8 juli 2002, dat (die) dier(en) terstond nadat hem die onmogelijkheid was
gebleken en ter plaatse waar dat (die) dier(en) zich bevond(en) werd(en)
gedood door toediening van een letale dosis van een centraal depressief
middel, dan wel dat (die) dier(en) niet onder toezicht van deze
keuringsdierenarts zijn gedood;
Bewijsvraag
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van inhoud van het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting van 17 juni 2010 gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder
1 primair, 2, 4, 5 en 6 tenlastegelegde. Met betrekking tot feit 3 heeft de officier van justitie gerekwireerd tot vrijspraak op grond van het feit dat het dossier daarvan niet aanwezig was bij de rechtbank en de verdediging.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat geen bewijs is aangedragen voor de feiten 2 tot en met 6 en verdachte van die feiten moet worden vrijgesproken. De raadsman komt met betrekking tot feit 1 tot een schuldigverklaring zonder oplegging van straf.
De raadsman heeft ten aanzien van de feiten afzonderlijk het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat er een bekennende verklaring ligt, maar dat verdachte niet wist dat de afgekeurde runderen niet naar het destructiebedrijf waren afgevoerd. Verdacht is weliswaar eigenaar van het slachthuis maar hij bemoeit zich voornamelijk met de aanvoer van het vee en komt bijna nooit in de slachterij. Ook diens zoon, heeft verklaard dat zijn vader er helemaal niets van af wist. Verdachte heeft wel enige bemoeienis met de administratie van de Verzamelstaten Onderzoek Slachtdieren (hierna te noemen: VOS-lijsten). Op deze staten stond dat de dieren waren afgevoerd.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat niet vast is komen te staan dat aan de dierentuin afgekeurd vlees is geleverd. De verdediging heeft daartoe gesteld dat het enkele feit dat een afkeurstempel op het vlees is aangetroffen niet wil zeggen dat het vlees ook is afgekeurd. Hij heeft daartoe voorbeelden gegeven waaruit blijkt dat het heel goed mogelijk is dat vlees bij een eerste keuring wordt afgekeurd en na een door de slachterij verzochte herkeuring alsnog wordt goedgekeurd. Ter ondersteuning daarvan zijn foto’s getoond aan de rechtbank waarop te zien is dat het mogelijk is dat op vlees zowel een afkeurstempel als een goedkeur- of uitbeenstempel te zien is.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken aangezien door afwezigheid van het dossier voor dit feit geen bewijs aanwezig is.
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman aangevoerd dat uit de Regeling dierenvervoer 2007 en de Verordening (EG) 1/2005 volgt dat het niet is toegestaan om dieren tijdens het vervoer extra leed toe te brengen en dat het lijkt dat het standpunt van de officier van justitie is dat geen gewonde dieren mogen worden vervoerd. Uit het dossier is niet gebleken dat aan de betreffende varkens tijdens het vervoer extra leed is toegebracht.
Ten aanzien van feit 5 heeft de raadsman aangevoerd dat op het bedrijf een, volgens de geldende regelgeving, erkende en adequate watervoorziening aanwezig was. Verdachte had er wellicht voor moeten zorgen dat het water verschoond werd, maar aan de voorwaarde van de aanwezigheid van een watervoorziening heeft hij voldaan.
Ten aanzien van feit 6 heeft de raadsman aangevoerd dat de tenlastelegging ziet op “licht zieke” of “licht gewonde” dieren en dat dit volgens artikel 8, tweede lid, van het Besluit doden van dieren niet strafbaar is. De varkens waren bij aankomst op het bedrijf niet “meer dan licht gewond” en niet “meer dan licht ziek” zoals in het Besluit doden van dieren als voorwaarde is gesteld.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt met betrekking tot de ten laste gelegde feiten afzonderlijk als volgt.
Ten aanzien van feit 1
Op grond van het uittreksel van de Kamer van Koophandel stelt de rechtbank vast dat verdachte eigenaar is van de eenmanszaak “[naam bedrijf]” . Bij het slachthuis zijn zijn zoon en dochter in loondienst. Verdachte is, volgens zijn eigen verklaring, eigenaar en eindverantwoordelijk voor wat er gebeurt in het slachthuis .
De raadsman heeft gesteld dat verdachte niet op de hoogte was van het feit dat zijn zoon de afgekeurde runderen (deels) niet had laten afvoeren door het destructiebedrijf. De rechtbank is echter van oordeel dat verdachte, op grond van het feit dat hij de eigenaar is van een eenmanszaak en zijn zoon bij hem in loondienst is, verantwoordelijk gehouden kan worden voor wat er binnen zijn bedrijf gebeurt.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode 1 oktober 2009 tot en met 1 november 2009 in de gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met anderen er niet voor heeft gezorgd dat categorie 1-materiaal van 9 afgekeurde runderen niet zo spoedig mogelijk verzameld en afgevoerd zijn naar een daartoe erkend bedrijf en er niet voor heeft gezorgd dat het tussentijds opslaan ervan op een erkend bedrijf gebeurde.
De rechtbank heeft haar oordeel gegrond op het feit dat in de periode van 2 oktober 2009 tot en met 9 oktober 2009 in totaal negen runderen afgekeurd zijn door de Voedsel en Waren Autoriteit (hierna te noemen: VWA). Deze afkeuringen blijken uit de VOS-lijsten met de nummers 1142970 3, 1142971 2, 1142972 1, 1142973 0 en 1142974 9. Door de Algemene Inspectiedienst (hierna te noemen: AID) heeft van 28 september 2009 tot en met 26 oktober 2009 monitoring plaatsgevonden van de afvoer van alle categorie-1 en categorie-2 materiaal van [naam bedrijf] naar het destructiebedrijf, de Rendac. Op vrijdag 9 oktober 2009 werden diverse delen van karkassen van runderen in de Rendac container aangetroffen waarvan twee complete en twee bijna complete (op de schouders en hazen na) runderen uit samengesteld konden worden. Voor en na 9 oktober 2009 zijn geen karkassen van de negen afgekeurde runderen meer aangetroffen in de monitoring. Op aangeven van [zoon] zijn op 29 oktober 2009 56 kratten rundvlees uit een zeecontainer, die als vriezer werd gebruikt, in beslag genomen. Volgens [zoon] zat in de 56 kratten vlees van vijf van de negen afgekeurde runderen. [zoon] had op de ochtend van 9 oktober 2009, voor negen uur ‘s morgens, al van zijn vader opdracht gekregen om de koeien te wegen. De AID heeft een onderzoek ingesteld naar de inhoud van de aangetroffen 56 kratten vlees. Uit de aangetroffen delen zouden drie volledige runderen kunnen worden samengesteld. Opvallend daarbij is dat van negen runderen, dus 18 maal, een schouder inclusief boegpijp aanwezig was en tevens zeven hazen zijn aangetroffen. [dochter] heeft verklaard dat zij op vakantie was in de week van 2 tot en met 9 oktober 2009. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij niet wist van het afkeuren van de runderen.
De rechtbank leidt uit deze bewijsmiddelen af dat verdachte op de hoogte was van het afkeuren van de negen runderen omdat dit aan hem moet zijn overgedragen door de dierenarts van de VWA aangezien zijn dochter die week met vakantie was. Hij is, als zijn dochter afwezig is, voor de dierenarts het eerstvolgende logische aanspreekpunt. Uit het onderzoek is gebleken dat delen van vier van de afgekeurde runderen zijn aangeboden aan het destructiebedrijf op 9 oktober 2009, maar dat deze delen niet tot gehele dieren te reconstrueren waren. Er misten onderdelen van die runderen, namelijk de hazen en de schouders. Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat verdachte ter zake van die runderen in ieder geval niet zo spoedig mogelijk de gehele afgekeurde dieren heeft laten afvoeren.
Van de stukken vlees, die in de 56 kratten in de vriezer zijn aangetroffen, waarvan de zoon heeft verklaard dat deze van de overige vijf runderen afkomstig waren, is uit het onderzoek gebleken dat hieruit niet vijf gehele runderen te reconstrueren waren. De rechtbank laat in het midden of het gaat om stukken vlees die afkomstig zijn van de negen afgekeurde runderen. Op grond hiervan kan geconcludeerd worden dat deze vijf runderen niet ten spoedigste na het afkeuren zijn afgevoerd naar een destructiebedrijf.
Ten aanzien van feit 2
Vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van
1 augustus 2009 tot en met 30 augustus 2009 opzettelijk vlees heeft geleverd aan [onderneming] dat op grond van artikel 5, derde lid, onder e, van de Verordening (EG) 854/2004 ongeschikt was verklaard voor menselijke consumptie, en zodoende in de handel heeft gebracht.
Verdachte heeft ter zitting gesteld dat het in de praktijk goed mogelijk is gebleken dat zich op een stuk vlees zowel afkeurstempels als goedkeur- of uitbeenstempels bevinden. Om dit standpunt te ondersteunen zijn ter zitting foto’s getoond van voorbeelden uit de praktijk. Ter zitting is door de officier van justitie niet betwist dat afkeurstempels op goedgekeurd vlees kunnen zitten. Er is twijfel gerezen doordat de verdediging op deze mogelijkheid heeft gewezen. Het Openbaar Ministerie had voor het bewijs hiervoor, op het moment dat de AID de volledige administratie van verdachte onder zich had, eenvoudig op de VOS-lijsten kunnen laten controleren of de delen van de runderen die zijn aangetroffen in [onderneming] inderdaad afgekeurd waren op het bedrijf van verdachte. Nu dit niet is gebeurd, blijft twijfel bestaan.
Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3
Vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 12 augustus 2008 in [plaats] een rund heeft vervoerd in strijd met de artikelen 3 tot en met 9 en artikel 112 van de Verordening (EG) 1/2005.
Van dit feit beschikt de rechtbank niet over een dossier. Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 4
Vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 26 augustus 2008 in [plaats] drie varkens heeft vervoerd in strijd met de artikelen 3 tot en met 9 en artikel 112 van de Verordening (EG) 1/2005.
Over de in de tenlastelegging genoemde varkens is op 29 augustus 2008 een diergeneeskundige verklaring opgesteld door dierenartsen [dierenarts 1] en [dierenarts 2] waarin is verklaard dat deze varkens op dat moment (ernstige) verwondingen hadden, maar dat niet met zekerheid is vast te stellen dat de geconstateerde afwijkingen voor het vervoer al waren ontstaan. Op grond van deze diergeneeskundige verklaringen kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld of deze varkens drie dagen eerder, te weten op 26 augustus 2008, dusdanige verwondingen hadden dat ze niet vervoerd mochten worden.
Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 5
De rechtbank heeft bij dit feit de tenlastelegging verbeterd gelezen en leest als de datum dat het feit is gepleegd 29 augustus 2008 in plaats van 26 augustus 2008 aangezien het evident is dat deze datum een kennelijke verschrijving is in de tenlastelegging. De rechtbank is van oordeel dat verdachte daardoor niet in zijn verdediging is geschaad.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 29 augustus 2008 te [plaats] in het slachthuis binnengebrachte productiedieren die niet onmiddellijk na hun aankomst naar de slachtplaats werden gebracht via een adequate voorziening de beschikking over drinkwater heeft gegeven.
De rechtbank grondt dit oordeel op de bevestiging van verdachte ter zitting dat de drie varkens – met de nummers 065898, 065897 en 065923 – die op 29 augustus 2008 door de controleur van de AID en de twee dierenartsen op het [naam bedrijf] werden aangetroffen niet onmiddellijk na hun aankomst naar de slachtplaats zijn gebracht. Verbalisant heeft gezien dat de op het slachthuis aanwezige varkens geen vers drinkwater tot hun beschikking hadden. Hij zag dat er in een trog erg vervuild, groenkleurig water zat. De dierenarts heeft over twee varkens verklaard dat de dieren zich in een hok bevonden waarin zich een trog bevond met zeer vuil water. Over het derde varken (met nummer 065898) heeft de dierenarts verklaard dat deze zich in een klein hok bevond zonder drinkwater.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die verdachte heeft gegeven, en ook ter zitting heeft herhaald, voor het feit dat er geen schoon drinkwater in de trog zat – namelijk dat een dierenarts van het combiteam met een vuile laars, waaraan varkensmest zat, door de trog is gelopen – ongeloofwaardig is.
Ten aanzien van feit 6
Vrijspraak
Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij op 26 augustus 2008 licht zieke of licht gewonde productiedieren waarvan het slachten binnen twee uur na aankomst bij het slachthuis onmogelijk was er niet voor heeft gezorgd dat die dieren terstond nadat die mogelijkheid er wel was die dieren ter plaatse heeft gedood.
Op grond van hetgeen door de rechtbank is overwogen met betrekking tot feit 4 over de varkens waar het hier om gaat, kan niet worden vastgesteld in welke zieke of gewonde toestand deze dieren zich bevonden op 26 augustus 2008. Om deze reden kan dus ook niet bewezen worden dat deze varkens zich op 26 augustus 2008 in een zodanige toestand bevonden dat deze op grond van het bepaalde in artikel 8 van het Besluit doden van dieren binnen twee uur na aankomst bij het slachthuis geslacht moesten worden.
Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt ten overvloede nog dat in geval van bewezenverklaring ontslag van alle rechtsvervolging zou moeten volgen omdat de toepasselijke regeling rept van meer dan licht zieke of licht gewonde dieren, terwijl slechts licht ziek of licht gewond is ten laste gelegd.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat
1.
hij in de periode 1 oktober 2009 tot en met 1 november 2009, in de gemeente [plaats], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk in strijd heeft gehandeld met artikel 4 tweede en derde lid van Verordening (EG) 1774/2002, immers hebben verdachte en zijn mededaders
- er niet voor gezorgd dat categorie 1-materiaal, te weten delen van de negen afgekeurde runderen met de nummers NL287451276 en NL486213697 en NL485714788 en NL378285627 en NL337486304 en NL415882008 en NL371319152 en NL339672448 en NL386822324 zo spoedig mogelijk overeenkomstig artikel 7 van genoemde verordening werden verzameld en rechtstreeks als afval werden verwijderd door verbranding in een verbrandingsinstallatie die is erkend overeenkomstig artikel 12 van genoemde verordening;
en
- er niet voor gezorgd dat het tijdelijk opslaan van categorie 1-materiaal te weten delen van de negen afgekeurde runderen met de nummers NL287451276 en NL486213697 en NL485714788 en NL378285627 en NL337486304 en NL415882008 en NL371319152 en NL339672448 en NL386822324 uitsluitend geschiedde in intermediaire categorie
1-bedrijven die overeenkomstig artikel 10 zijn erkend.
5.
hij op 29 augustus 2008 in de gemeente [plaats], tezamen en in vereniging met anderen, in een slachthuis binnengebrachte productiedieren die worden geslacht niet overeenkomstig bijlage A paragraaf II onder 9 van de Richtlijn 93/119/EG heeft ondergebracht, immers hebben verdachte en zijn mededaders een vrouwelijk varken met het volgnummer 065898 en een
vrouwelijk varken met het volgnummer 065897 en een mannelijk varken met het
volgnummer 065923 - dieren die niet onmiddellijk na hun aankomst naar de slachtplaats werden gebracht - niet via adequate voorzieningen de beschikking over drinkwater gegeven.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert de volgende strafbare feiten op:
1 primair Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 19, eerste lid van de Landbouwwet, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
5. Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 38 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafoplegging
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de onder feit 1 primair en 2 tenlastegelegde misdrijven wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en stillegging van de onderneming voor de duur van 1 jaar.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde overtredingen wordt veroordeeld tot:
- feit 4: een geldboete van € 1750,- subsidiair 35 dagen vervangende hechtenis;
- feit 5: een geldboete van € 1750,- subsidiair 35 dagen vervangende hechtenis;
- feit 6: een geldboete van € 1750,- subsidiair 35 dagen vervangende hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – gelet op zijn standpunt ten aanzien van de bewijsvraag – primair gepleit voor schuldigverklaring zonder oplegging van straf ten aanzien van feit één en vrijspraak ten aanzien de feiten twee tot en met zes.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht om in het voordeel van verdachte rekening te houden met de omstandigheid dat door de schorsing van de erkenning van het slachthuis het bedrijf al twee maanden heeft stilgelegen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, het de verdachte betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het niet zo spoedig mogelijk en op correcte wijze laten afvoeren van negen afgekeurde runderen. Tevens is bewezenverklaring gevolgd voor het niet zorgen voor een adequate drinkwatervoorziening voor dieren die nog niet geslacht waren.
Verdachte heeft zich hiermee niet gehouden aan een aantal strafrechtelijke normen die door de wetgever gesteld zijn ter bescherming van de volkgezondheid en het welzijn van dieren. In het licht bezien van de overige feiten die zijn onderzocht, maar die om technische redenen niet bewezen verklaard kunnen worden, concludeert de rechtbank dat vraagtekens kunnen worden geplaatst bij verdachtes bedrijfsvoering.
Als gevolg van problemen in de bedrijfsvoering van verdachte is de erkenning van de slachterij ook geschorst voor een periode van twee maanden. Deze schorsing is opgeheven nadat een protocol was bijgesteld en goedgekeurd.
De rechtbank is van oordeel dat, mede nu al bestuursrechtelijk is opgetreden, de documentatie van verdachte niet zo recent is dat een stillegging van de onderneming aan de orde is.
Taakstraf en vrijheidsstraf
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte voor het onder 1 primair ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit een aanzienlijke onvoorwaardelijke taakstraf moet worden opgelegd, bestaande uit een werkstraf.
De rechtbank neemt bij het bepalen van de omvang hiervan in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Met het niet naleven van wetgeving heeft verdachte bewust een risico voor de volksgezondheid genomen. Daarnaast heeft verdachte een economisch voordeel genoten ten opzicht van andere ondernemers die hun werkzaamheden in dezelfde bedrijfstak uitoefenen en die in de naleving van de regelgeving wel kosten hebben moeten maken voor de afvoer van afgekeurde dieren.
De rechtbank is van oordeel dat de houding van verdachte ter zitting buitengewoon zorgelijk is, aangezien hij herhaaldelijk heeft verklaard dat hij nog steeds dezelfde werkwijze hanteert. Zelfs in zijn laatste woord heeft verdachte nog naar de VWA als schuldige van het geheel gewezen in plaats van het foutieve van zijn eigen handelen in te zien.
Daarnaast is verdachte zoals blijkt uit het hem betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 16 april 2010 eerder ter zake van economische delicten veroordeeld.
Op feiten als de onderhavige dient - in beginsel – uit oogpunt van normhandhaving een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf te volgen. De rechtbank ziet echter in het feit dat al bestuursrechtelijk is opgetreden aanleiding om hiervan af te zien. De rechtbank zal verdachte daarom - onder meer - veroordelen tot een lange werkstraf.
Omdat dit onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten en omdat voorkomen moet worden dat verdachte zich opnieuw schuldig zal maken aan strafbare feiten, zal de rechtbank verdachte tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden opleggen.
Geldboete
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat voor de overtreding die bewezen is verklaard een geldboete moet worden opgelegd.
Bij de bepaling van de hoogte daarvan heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op
- de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 47, 62 van het Wetboek van Strafrecht;
- artikel 4 van de Verordening (EG) 1774/2002;
- Bijlage A, paragraaf II, punt 9 van Verordening (EG) 119/93;
- de artikelen 38 en 81c van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;
- artikel 2.3 (oud) van de Regeling dierlijke bijproducten;
- artikel 8 van het Besluit doden van dieren;
- de artikelen 1 (oud), 1a (oud), 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het onder feit 2, 3, 4, en 6 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
- verklaart onder feit 1 primair feit 5 het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
- verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
- veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
ten aanzien van feit 1 primair:
een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 240 uren,
met bevel dat vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast als veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
De werkstraf moet zijn voltooid binnen een jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis. De veroordeelde zal zich met betrekking tot de werkstraf gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van de werkstraf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht. De rechtbank waardeert de dagen die veroordeelde in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht op twee uren werkstraf per dag.
een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van feit 5:
een geldboete van € 550,- (zegge: vijfhonderd en vijftig euro) met bevel dat voor geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, vervangende hechtenis voor de duur van 11 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. F. Sijens, voorzitter, E.W. van Weringh en
H.J. Bastin, in tegenwoordigheid van M. Smit-Colnot, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 juli 2010.