ECLI:NL:RBGRO:2010:BO1403

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
21 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
18/670259-10
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door bestuurder van non-profitorganisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 21 oktober 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als voorzitter van de Stichting Kat in Nood fungeerde. De verdachte werd beschuldigd van verduistering van geldbedragen die toebehoorden aan de stichting, welke zij had gebruikt voor privédoeleinden. De feiten vonden plaats tussen 1 januari 2001 en 30 juli 2009, waarbij de verdachte onder andere privé-uitgaven deed met stichtingsgeld, zoals het betalen van gas-, water- en elektriciteitsnota's, brandstof voor haar privéauto, en aankopen bij supermarkten en bouwmarkten. De officier van justitie stelde dat de verdachte opzettelijk handelde en dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kon worden bewezen.

De verdediging voerde aan dat er afspraken waren gemaakt over de besteding van de gelden en dat de verdachte geen opzet had om zich stichtingsgeld wederrechtelijk toe te eigenen. De rechtbank oordeelde dat er in de beginperiode van het voorzitterschap van de verdachte afspraken waren gemaakt, maar dat deze in de loop der jaren niet goed waren nageleefd. De rechtbank concludeerde dat de verdachte in de periode van 1 januari 2008 tot 30 juli 2009 wel degelijk opzettelijk stichtingsgeld had verduisterd, maar dat er geen bewijs was voor verduistering in de eerdere periode.

De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan verduistering in dienstbetrekking, maar besloot geen straf of maatregel op te leggen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar inzet voor de stichting en de negatieve impact van de zaak op haar leven. De benadeelde partij, de Stichting Kat in Nood, werd in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat de vordering niet eenvoudig van aard was. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 9a, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670259-10 (promis)
datum uitspraak: 21 oktober 2010
op tegenspraak
raadsman: mr. H.H. Gerdes
V O N N I S
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [ geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 oktober 2010.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2001 tot en met 30 juli 2009 te
Lauwerzijl, gemeente Zuidhorn, meermalen, telkens opzettelijk, een geldbedrag,
geheel of ten dele toebehorende aan de Stichting Kat in Nood, welke
geldbedragen verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking
althans haar beroep, namelijk het voorzitterschap van die stichting, in elk
geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft
toegeëigend, immers heeft verdachte
-(privé)nota's voor gas, water en electriciteit voldaan van de (giro)rekening
van de Stichting Kat in Nood, althans met geld van deze stichting, terwijl het
gas-, water- en electriciteitverbruik daarbij niet telkens (volledig) was
gerelateerd aan de doeleinden van de stichting maar (deels) ten gunste van
verdachte kwam, en/of
-ten laste van de (giro)rekening van de stichting, althans op kosten van de
stichting, brandstof/benzine getankt in haar privéauto, terwijl het gebruik
van deze auto niet telkens (volledig) was gerelateerd aan de doeleinden van de
stichting maar (deels) ten gunste van verdachte kwam, en/of
-ten laste van de (giro)rekening van de stichting, althans op kosten van de
stichting, aankopen gedaan bij bouwmarkten en supermarkten, terwijl deze
aankopen niet telkens (volledig) waren gerelateerd aan de doeleinden van de
stichting maar (deels) ten gunste kwamen van verdachte, en/of
-op kosten van de stichting schoonmaakwerkzaamheden laten verrichten door
haar dochter, [naam dochter verdachte], terwijl deze schoonmaakwerkzaamheden niet telkens
waren gerelateerd aan de doeleinden van de stichting maar (deels) ten gunste
kwamen van verdachte, en/of
-de huursom van verdachtes (tijdelijke) woning te Ulrum ten laste van de
stichting gebracht, althans deze huur voldaan van de (giro)rekening van de
stichting, althans met geld van de stichting, terwijl (de huur van) deze
woning niet was gerelateerd aan de doeleinden van de stichting maar ten gunste
kwam van verdachte.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het ten laste gelegde op grond van de stukken in het dossier wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte was als voorzitter in dienst van de Stichting Kat in Nood (hierna Stichting). Verdachte heeft geld van de Stichting verduisterd en wel door met geld van de Stichting diverse goederen en nota’s te betalen die bestemd waren voor privédoeleinden. Verdachte heeft privénota’s voor gas, water en elektriciteit met geld van de Stichting betaald. Er is door de verdediging aangevoerd dat hier in het verleden afspraken over waren gemaakt, maar dit wordt op geen enkele manier onderbouwd.
Ook heeft verdachte ten laste van de Stichting brandstof getankt voor haar privéauto. Verdachte heeft weliswaar aangevoerd dat zij geen privékilometers reed met haar privéauto en deze auto enkel gebruikte voor de Stichting, maar dit wordt niet onderbouwd met bijvoorbeeld rittenstaten. Daarnaast stond de auto ook niet op naam van de Stichting.
Er zijn door verdachte voorts bij zowel supermarkten als bouwmarkten diverse goederen gekocht met geld van de Stichting, welke goederen aantoonbaar niet waren bestemd voor de Stichting, maar louter voor privédoeleinden.
Daarnaast heeft verdachte de kosten van schoonmaakwerkzaamheden van haar eigen woning
betaald met stichtingsgeld. Ook heeft verdachte de huursom van haar tijdelijke woning in Ulrum betaald met geld van de Stichting. Verdachte heeft verklaard dat ze deze huursom al heeft terugbetaald aan de Stichting. Dit blijkt echter niet uit het dossier of andere bescheiden.
De officier van justitie is van mening dat verdachte door op deze wijze te handelen in ieder geval voorwaardelijk opzet heeft gehad dat er geld door haar werd gebruikt, dat niet voor haar bestemd was. Het ten laste gelegde kan dan ook worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het onderzoek is gebaseerd op los zand. Het gaat van een aantal feiten uit die op generlei wijze worden onderbouwd.
Ten aanzien van de ten laste gelegde verduistering door privé nota’s voor gas, water en elektriciteit te laten betalen door de Stichting, heeft de raadsman opgemerkt dat uit een verklaring die door de oprichtster van de Stichting, mevrouw [naam oprichtster], is opgesteld blijkt dat aangever[naam aangever] ten onrechte heeft gesteld dat er een splitsing van de energienota’s moest plaatsvinden tussen privé-verbruik en stichtingsverbruik. Uit de verklaring van mevrouw [naam oprichtster] blijkt dat de energielasten en de onderhoudskosten van het hele pand voor rekening van de Stichting waren. Er is derhalve geen sprake van verduistering.
De raadsman is voorts van mening dat er een afspraak was dat de brandstofkosten en de kosten van de motorrijtuigenbelasting door de Stichting moesten worden betaald indien de auto’s grotendeels gebruikt werden ten behoeve van de Stichting. Uit niets blijkt dat er een andere afspraak is gemaakt, terwijl geen van de overige bestuursleden de afspraken heeft betwist.
Ook hier is geen sprake van verduistering.
Ten aanzien van het aandachtstreepje in de tenlastelegging betreffende het ten laste van de Stichting doen van aankopen bij supermarkten en bouwmarkten is de raadsman van mening dat uit de eerdergenoemde verklaring van de oprichtster [naam oprichtster] blijkt dat de onderhoudskosten van het gehele pand voor rekening van de Stichting komen. Dat er privé- aankopen bij bouwmarkten zijn gedaan is dan ook onjuist. Daarnaast is gesteld dat er sprake is van privé-aankopen bij supermarkten. Een aantal op het eerste oog niet alledaagse producten werd wel degelijk gebruikt ten behoeve van de katten. De sherry en sigaretten werden aangeschaft voor consumptie door vrijwilligers als vorm van betaling in natura.
Daarnaast zouden de schoonmaakwerkzaamheden die door de dochter van verdachte werden verricht, worden betaald met stichtingsgeld. De woning van verdachte werd ook grotendeels ten behoeve van de Stichting gebruikt. Er was echter geen scheiding tussen privé- en stichtingsgebruik. Daarmee is ook te verklaren dat de kosten van de schoonmaakwerkzaamheden door de Stichting werden voldaan. Daarnaast stelde de dochter van verdachte, verdachte in staat om tegelijkertijd haar werkzaamheden als beheerder, een dagtaak, uit te voeren. Als verdachte zelf moest schoonmaken kon ze die tijd niet aan de katten besteden.
Ten aanzien van de huursom van de woning in Ulrum heeft de raadsman opgemerkt dat in de eerste plaats dient te worden opgemerkt dat verdachte de huursom van € 315,00 die zij maandelijks van de Stichting zou moeten ontvangen als gebruiksvergoeding/huursom vanaf
1 januari 2001 tot 1 januari 2006 niet heeft ontvangen. Vanaf juni 2006 tot december 2007 heeft verdachte in verband met onderhoud van haar woning, tijdelijk in een woning in Ulrum gewoond. De totale huur over deze periode bedroeg € 4.497,00, welke huur door middel van verrekening met de Stichting over deze periode verschuldigde huur ad € 5.985,00 is verrekend. Van het ten laste van de Stichting privé-huur laten voldoen is dan ook geen sprake. Verdachte heeft in dit verband zelfs nog een vordering op de Stichting.
Uit niets blijkt dat verdachte zich gelden van de Stichting wederrechtelijk wilde toe-eigenen. Er waren veel dwarsverbanden tussen verdachte en de Stichting, veel betalingen over en weer. Verdachte heeft naar de mening van de raadsman een grote vordering op de Stichting terzake van privé-betalingen. Dit kan echter niet worden onderbouwd nu de Stichting de administratie ter zake heeft weggegooid. De raadsman heeft tevens naar voren gebracht dat de mede- bestuursleden volgens de statuten van de Stichting ook de verplichting van financiële verantwoording hadden. Deze overige bestuursleden van de Stichting hebben nimmer een kanttekening geplaatst bij de gang van zaken. Gelet op vorenstaande is de raadsman van mening dat er geen sprake is van verduistering, hooguit van een civielrechtelijk geschil met betrekking tot de gemaakte afspraken aangaande de besteding van gelden van de Stichting. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken. Mocht de rechtbank toch tot een bewezenverklaring komen dan is de raadsman van mening dat kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke straf.
Beoordeling
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Een proces-verbaal d.d. 29 oktober 2009, opgenomen op pagina 56 e.v. van dossier nummer 2010016996-1 d.d. 23 februari 2010, inhoudende de verklaring van [aangever], (zakelijk weergegeven):
De stichting Kat in Nood is gevestigd aan de Teenstraweg 15 te Lauwerszijl. Dit is tevens het woonadres van [verdachte]. Dit pand is eigendom van haar. De Stichting huurt een deel van het gebouw van haar. In dit gehuurde deel worden de katten opgevangen.
De secretaris kwam er achter dat er uitgaven waren gedaan die niet voor de Stichting waren. Dit waren privé-uitgaven. Het bleek dat [verdachte] het stichtingsgeld had gebruikt voor privé-uitgaven en dat vervolgens niet weer terug hadden gestort.
In 2008 bleek uit de afschrijvingen dat er onbegrijpelijke afschrijvingen waren, die niet voor de Stichting waren. Als voorbeeld noem ik de benzinekosten voor de privé-auto van [verdachte]. Verder dagelijkse boodschappen, alsmede alcoholische dranken en sigaretten kwamen op rekening van de Stichting. Er werden hiervan kassabonnen aangetroffen, die geen enkele relatie hadden met de Stichting.
Een proces-verbaal d.d. 29 oktober 2009, opgenomen op pagina 62 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van getuige [naam getuige 1] (zakelijk weergegeven):
Ik ben vanaf 2005 secretaris van de Stichting. Vanaf 2008 begon mij langzaam te dagen dat er onbegrijpelijke afschrijvingen waren die niet voor de Stichting waren.
Als afschriften waarvan ik vond dat ze absoluut niet konden wil ik als voorbeeld noemen dagelijkse boodschappen, alsmede alcoholische dranken en sigaretten. Deze goederen kwamen op rekening van de Stichting. Er werden hiervan kassabonnen aangetroffen die geen enkele relatie hadden met de Stichting.
Een proces-verbaal d.d. 23 februari 2010, opgenomen op pagina 27a. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant [naam verbalisant] (zakelijk weergegeven):
Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte de volgende nummers van de pasjes op naam van de Stichting gebruikte:
2008: nr 193.
Een schriftelijk stuk, te weten een overzicht van afschrijving in het jaar 2008 opgenomen in ordner: Financiële bescheiden: giroafschriften, bonnen 2007-2008, achter het tabblad 2008; gebruikt in verband met de inhoud van de hierboven opgenomen bewijsmiddelen voorzover inhoudende (zakelijk weergegeven)
Datum 2-5-2008; pasnummer 193; winkel Aldi Drachten; bedrag 15 euro
Gekocht: rode wijn en croissants
Datum: 3-7-2008 pasnummer; 19; winkel Spar Schaap Ulrum; bedrag: 27 euro
gekocht: sigaretten, bier en privé boodschappen
datum: 4-9-2008 pasnummer 193 winkel C1000 bedrag; 27 euro
gekocht: wijn en privé boodschappen.
Een proces-verbaal d.d. 3 november 2009, opgenomen op pagina 66 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van getuige [ naam getuige 2] (zakelijk weergegeven):
Ik ben sinds 16 juli 2007 penningmeester van de Stichting. De boekhouding zou midden 2008 klaar zijn. In die tijd heb ik meerdere malen aan [verdachte]gevraagd of ik een blik mocht werpen in de boeken. Steeds kwam er iets tussen en mocht ik de boeken niet zien omdat ze de boel niet in orde had.
Een proces-verbaal d.d. 22 januari 2010, opgenomen op pagina 74 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van getuige [naam getuige 3] (zakelijk weergegeven):
Ik kan u vertellen dat ik een paar keer samen met [verdachte] boodschappen heb gedaan bij de supermarkt of de winkel “Aktion”. Ik heb gezien dat [verdachte] toen naast de boodschappen bedoeld voor de Stichting, ook meerdere keren boodschappen voor zichzelf kocht.
Processen-verbaal d.d. 11 januari 2010, 12, januari 2010 en 13 januari 2010 opgenomen op pagina 102 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte (zakelijk weergegeven):
In 1995 werd er via het clubblad van de Stichting een nieuwe beheerder gevraagd en ik ben daar vanuit IJsselstein heengegaan om dit van het echtpaar Vogel over te nemen. Ik heb het hele huis en terrein gekocht. In 1996 werd ik officieel voorzitster van de Stichting. Al snel was ik 7 dagen per week fulltime aan het werk voor de Stichting. Mijn zus [naam zus] werd later penningmeester. In de praktijk moest ik echter ook de boekhouding erbij doen. Ik heb vanaf ongeveer 2000 al geprobeerd een goede penningmeester te vinden, hetgeen niet lukte. Met de boekhouding ging het vervolgens helemaal mis. Ook was het erg moeilijk voldoende vrijwilligers te vinden voor de verzorging van de katten. Ik probeerde vrijwilligers te binden door goed voor ze te zorgen, ook door bijvoorbeeld giften in natura als eten, drinken, sigaretten en brandstof voor hun auto’s.
De Jeep stond op mijn naam en was mijn eigendom. De Jeep liep op gas en benzine. De ritten die werden gemaakt werden niet bijgehouden. Ik ben te gemakkelijk geweest met het tanken van de auto.
Alles liep door elkaar heen. Ik probeerde om met 2 portemonnees te werken maar dat werkte niet. Ik besloot om gewoon privé en Stichting uit 1 portemonnee te betalen en dan later af te rekenen.
De kas had ik beter gescheiden moeten houden. Ik had geen privé boodschappen moeten halen op het pasje van de Stichting. Dit is toch wel heel vaak voorgevallen.
Ik was 7 dagen in de week bezig met de Stichting en kon dus niet het huis schoonmaken. Dit deed mijn dochter en ik betaalde haar daarvoor met geld van de Stichting.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting 7 oktober 2010 afgelegd (zakelijk weergegeven):
De Jeep werd ook gebruikt door de Stichting. Er werden geen rittenstaten bijgehouden.
De rechtbank overweegt het navolgende.
Uit het dossier kan het volgende worden afgeleid. Verdachte is van 1 februari 1996 tot 30 juli 2009 voorzitster geweest van de Stichting Kat in Nood in Lauwerzijl. De zus van verdachte is penningmeester van de Stichting geweest. Het adres van de Stichting was tevens het woonadres van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat er in de onderhavige zaak sprake is geweest van een onvolledig onderzoek nu er weinig onderzoek is gedaan naar hetgeen door verdachte in antwoord op de in de aangifte geuite beschuldigingen is aangevoerd zoals bijvoorbeeld de beweerdelijk gemaakte afspraken over de besteding van gelden van de Stichting met de voormalige stichtingsbestuurders. De rechtbank acht het gelet op de stukken in het dossier aannemelijk dat er, toen verdachte met haar werkzaamheden voor de Stichting begon, ten aanzien van bepaalde zaken afspraken waren gemaakt. Dit is door de verdediging aangevoerd en wordt ondersteund door het schriftelijke stuk dat door de raadsman ter zitting aan de rechtbank is overgelegd en onder productie 1 is opgenomen in zijn pleitaantekeningen. Dit schriftelijke stuk betreft een verklaring van de oprichtster van de Stichting, [naam oprichtster], inhoudende (zakelijk weergeven) dat op het moment dat het voorzitterschap van de Stichting door [naam oprichtster] werd overgedragen aan verdachte, de energiekosten en de onderhoudskosten van het hele pand voor rekening van de Stichting waren.
Voorts blijkt uit het dossier dat verdachte van de Stichting een vergoeding kreeg voor het gebruik van het perceel door de Stichting, en wel een bedrag van € 315,00 per maand (huurpenningen).
Uit het dossier kan anderzijds niet blijken van de onaannemelijkheid dat in stichtingsverband afspraken bestonden over de besteding van stichtingsgelden aan betalingen (van producten) voor de vrijwilligers.
Uit het dossier komt naar voren dat in de beginperiode van het voorzitterschap van verdachte de afspraken ook goed werden nageleefd en dat er door verdachte handmatig een kasboek werd bijgehouden. Privégeld en stichtingsgeld werden gescheiden.
Begin 2000 kreeg verdachte last van oogproblemen en was daardoor niet meer goed in staat om de boekhouding bij te houden. Tevens was verdachte 7 dagen per week bezig met de Stichting als (vrijwillig) beheerder. Hierdoor groeide de administratie haar boven het hoofd. Stichtingsgeld en privégeld werden niet meer goed gescheiden. In 2006 heeft verdachte, na een ruzie met haar zus, het penningmeesterschap overgenomen van haar zus en vanaf toen bekleedde verdachte zowel de functie van voorzitter als penningmeester.
Uit het dossier blijkt dat verdachte op een bepaald moment voor diverse doeleinden geld van de Stichting heeft gebruikt om privézaken te betalen.
Tevens komt uit het dossier naar voren dat verdachte van 1 januari 2001 tot 1 januari 2006 de huurpenningen niet heeft ontvangen.
Verdachte verkeerde in de veronderstelling dat de door de Stichting betaalde privé-uitgaven weg zouden vallen tegen de huurpenningen die zij nog van de Stichting te goed had. Er zou worden verrekend.
De rechtbank is van oordeel dat, door dit wilsbesluit van verdachte om op deze manier te handelen, zij gedurende deze periode niet het opzet heeft gehad op de wederrechtelijke toe- eigening van stichtingsgeld. Doordat verdachte er van uitging dat aldus door compensatie haar vorderingen op de Stichting werden voldaan kan niet gezegd worden dat zij bewust de kans op de koop toe heeft genomen dat zij, door privé-uitgaven te doen met stichtingsgeld, in strijd met het recht dit geld besteedde.
In juli 2007 heeft de Stichting een nieuwe penningmeester gekregen. Vanaf toen was het bestuur compleet. Verdachte wist al geruime tijd dat de administratie een chaos was. Het nieuwe bestuur heeft haar hier ook meerdere malen op gewezen en heeft haar gevraagd om inzicht te geven in de administratie. Verdachte heeft dit steeds nagelaten en een half jaar na het aantreden van de nieuwe penningmeester (1 januari 2008) had verdachte nog steeds geen aktie ondernomen om de administratie weer op orde te krijgen. Voorts heeft zij ook geen pogingen ondernomen om tot verrekening over te gaan. Als beheerder/voorzitter van de Stichting en na jaren de beschreven onduidelijke situatie te hebben laten voortbestaan was dit wel haar verantwoordelijkheid.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat er daarmee vanaf 1 januari 2008 wel sprake was van (voorwaardelijk) opzet op het zich wederrechtelijk toe-eigenen van stichtingsgeld bij de besteding van stichtingsgeld voor privé-uitgaven. Bij deze uitgaven werden nu kanttekeningen gezet door de medebestuursleden en door in die situatie door te gaan als heer en meester te beschikken over dit geld en op generlei wijze tot verrekening te komen c.q. inzicht te verschaffen in de door haar beoogde compensatie heeft verdachte bewust de kans op de koop toegenomen zich aldus wederrechtelijk stichtingsgeld toe te eigenen.
Gelet op de bewijsmiddelen en het gegeven dat de pleegperiode naar het oordeel van de rechtbank op 1 januari 2008 is aangevangen, alsmede op grond van de verklaring van [naam oprichtster stichting], inhoudende dat de energiekosten en de onderhoudskosten van het hele pand voor rekening van de Stichting waren, acht de rechtbank het eerste en vijfde gedachtestreepje in de tenlastelegging niet wettig en overtuigend bewezen.
Het tweede, derde en vierde gedachtestreepje in het ten laste gelegde kunnen op grond van voormelde bewijsmiddelen wel wettig en overtuigend worden bewezen met dien verstande dat de rechtbank ten aanzien van het derde gedachtestreepje van oordeel is dat aankopen bij de bouwmarkten, gelet op de overeenkomst die verdachte, blijkens de verklaring van [naam oprichtster stichting], met de Stichting had met betrekking tot het onderhoud van het pand, niet kunnen worden bewezen.
Ten aanzien van de strafverzwarende omstandigheid van een persoonlijke dienstbetrekking danwel beroep (artikel 322 Wetboek van Strafrecht) overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte was voorzitter van de Stichting. Uit de wetsgeschiedenis en jurisprudentie kan worden afgeleid dat wanneer er sprake is van een onbezoldigd bestuurslid van een Stichting of vereniging er in het algemeen niet gezegd kan worden dat er sprake is van een dienstbetrekking. Echter, in het onderhavige geval was er, gelet op de verklaring van [naam oprichtster stichting] voornoemd, tussen verdachte - in haar hoedanigheid van (vrijwillig) beheerder voor de stichting en als voorzitter daarvan en als eigenaar van het pand - en de Stichting een (dienst)overeenkomst op grond waarvan verdachte recht had op een vergoeding voor het gebruik van het pand en eveneens recht had op een vergoeding voor de energiekosten en de onderhoudskosten van het hele pand. De rechtbank is derhalve van oordeel dat er sprake is geweest van verduistering in dienstbetrekking.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 1 januari 2008 tot en met 30 juli 2009 te
Lauwerzijl, gemeente Zuidhorn, meermalen, telkens opzettelijk, een geldbedrag,
toebehorende aan de Stichting Kat in Nood, welke
geldbedragen verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking
namelijk het voorzitterschap van die stichting onder zich had, wederrechtelijk zich heeft
toegeëigend, immers heeft verdachte
-ten laste van de (giro)rekening van de stichting, brandstof/benzine getankt in haar privéauto, terwijl het gebruik van deze auto niet telkens (volledig) was gerelateerd aan de doeleinden van de stichting maar (deels) ten gunste van verdachte kwam, en
-ten laste van de (giro)rekening van de stichting, aankopen gedaan bij supermarkten, terwijl deze aankopen niet telkens (volledig) waren gerelateerd aan de doeleinden van de
stichting maar (deels) ten gunste kwamen van verdachte, en
-op kosten van de stichting schoonmaakwerkzaamheden laten verrichten door
haar dochter, [naam dochter], terwijl deze schoonmaakwerkzaamheden niet telkens
waren gerelateerd aan de doeleinden van de stichting maar (deels) ten gunste
kwamen van verdachte.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert het strafbare feit op:
Verduistering gepleegd door haar die een goed uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitings-gronden aanwezig worden geacht.
Strafoplegging
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat, gelet op de aard en ernst van het feit alsmede de persoonlijke omstandigheden van verdachte, aan verdachte een werkstraf voor de duur van 180 uren (subsidiair 90 dagen) moet worden opgelegd alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadman heeft, voor het geval de rechtbank het feit bewezen mocht achten, gepleit voor een geheel voorwaardelijke straf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het aangaande haar persoon opgemaakte reclasseringsrapport, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking evenwel voor een veel kortere periode dan ten laste gelegd. De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Verdachte was dag en nacht bezig met de Stichting en haar leven stond in het teken van deze Stichting. Hoewel verdachte zich gedurende een periode opzettelijk wederrechtelijk geld heeft toegeëigend van de Stichting, blijkt uit het dossier niet dat verdachte financieel voordeel heeft genoten door haar handelswijze noch de intentie had zich te verrijken. Daarnaast komt uit het dossier naar voren dat de bewezenverklaarde handelswijze van verdachte gedurende een lange periode door de overige bestuursleden is gedoogd.
Uit de verklaringen van een aantal bij de Stichting betrokken vrijwilligers in het dossier blijkt dat verdachte zich met hart en ziel inzette voor de benodigde opvang van katten en om de organisatie daarvan op een non-profit basis draaiende te houden. Bij haar vertrek als voorzitter beschikte de Stichting over een behoorlijk batig saldo waar de hedendaagse behuizing van de Stichting uit bekostigd is. Verdachte komt in haar bedoelingen met betrekking tot haar functievervulling bij de Stichting integer op de rechtbank over. Dat zij daarbij niet altijd verstandig en zeker niet diplomatiek heeft gehandeld erkent verdachte nu.
Uit onder meer het reclasseringrapport komt naar voren dat het gebeuren een enorme invloed heeft (gehad) op het leven van verdachte. Zij heeft ongewild afscheid moeten nemen van de Stichting en daarmee van haar levenswerk, hetgeen zij als straf ervaart.
Verdachte heeft onlangs een hartinfarct gehad en beschikt dientengevolge niet meer over een goede gezondheid hetgeen de wijze waarop zij dit gebeurde het hoofd kan bieden beïnvloedt. De onderhavige strafzaak en de negatieve publiciteit omtrent haar functie-uitoefening, ervaart zij ook als bestraffend.
De rechtbank is alles overwegende van oordeel dat kan worden volstaan met een schuldig verklaring zonder oplegging van een straf of maatregel.
Vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd de Stichting Kat in Nood, gevestigd te Drachtstercompagnie.
De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu deze vordering niet eenvoudig van aard is.
Standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank het feit bewezen acht is de raadsman met de officier van justitie van mening dat de vordering niet eenvoudig van aard is en dat de benadeelde partij om die reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de vordering, mede gelet op het gegeven dat de boekhouding nog niet op orde is, niet eenvoudig van aard is en zal daarom bepalen dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk is. Dit houdt in dat de vordering niet in dit strafgeding wordt afgedaan, maar slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9a, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Bepaalt dat aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
Verklaart de benadeelde partij Stichting Kat in Nood, gevestigd te Drachtstercompagnie, in de vordering niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de veroordeelde ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. H. L. Stuiver, voorzitter, F. Sijens en M.J.B. Holsink, in tegenwoordigheid van mr. E.A.B. de Jong, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 oktober 2010.