ECLI:NL:RBGRO:2011:BT2391

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
22 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
18/670043-11
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging wegens ontuchtige handelingen met minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 22 september 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging, omdat niet is voldaan aan het vereiste van artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering, dat het hoorrecht van de minderjarige waarborgt. De verdachte werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige, geboren op 31 oktober 1995, in de periode van 23 november 2009 tot 19 februari 2010. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige niet in de gelegenheid is gesteld om haar mening over de vervolging kenbaar te maken, wat in strijd is met de wet. Dit was van bijzonder belang, aangezien uit de verklaringen van de minderjarige bleek dat de seksuele handelingen met de verdachte met wederzijdse instemming hebben plaatsgevonden. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de ouders van de minderjarige aangifte wilden doen, maar dat zij daartegen bezwaar had gemaakt. Hierdoor concludeerde de rechtbank dat de vervolging vanuit het perspectief van de minderjarige niet wenselijk was.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat er onvoldoende onderzoek is verricht naar de omstandigheden waaronder de contacten tussen de verdachte en de minderjarige hebben plaatsgevonden. De officier van justitie heeft niet duidelijk gemaakt welke gronden tot vervolging nopen, ondanks de belangenafweging die gemaakt had moeten worden. Gezien deze tekortkomingen heeft de rechtbank besloten om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de verdachte voor beide ten laste gelegde feiten. De uitspraak benadrukt het belang van het hoorrecht en de bescherming van minderjarigen in strafzaken.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/
datum uitspraak: 22 september 2011
op tegenspraak
raadsman: mr. H.J. Veen
VONNIS
van de rechtbank te Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
8 september 2011.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode 23 november 2009 tot 19 februari 2010, in de
gemeente Groningen, met [betrokkene], geboren op 31 oktober 1995,
die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had
bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd,
die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het
lichaam van die [betrokkene], hebbende verdachte
- zijn (verdachtes) penis in haar mond geduwd/gebracht, en/of
- zijn (verdachtes) penis in haar vagina geduwd/gebracht, en/of
- zijn (verdachtes) vinger(s) in haar vagina geduwd/gebracht;
art 245 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 18 februari 2010, in de gemeente Groningen, althans in
Nederland, door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking
van een communicatiedienst, te weten sms, [betrokkene], geboren op
31 oktober 1995, van wie hij wist of redelijkerwijze moest vermoeden dat zij
de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, een ontmoeting heeft
voorgesteld met het oogmerk ontuchtige handelingen met die [betrokkene]
te plegen, immers heeft verdachte ter verwezelijking van die ontmoeting:
- haar gesmst: "Schatje ik wil wel chillen regel dat we ergens waar we alleen
zijn en waar elkaar kunnen verwennen", en/of
- haar gesmst: "Dushi ik w8 waar ik de vorige keer die wiet rookte xx";
art 248e Wetboek van Strafrecht
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De ten laste gelegde feiten zijn strafbaar gesteld bij de artikelen 245 en 248e van het Wetboek van Strafrecht.
In artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat ter zake van een misdrijf, omschreven in artikel 245, 247, 248a, 248d of 248e van het Wetboek van Strafrecht en gepleegd ten aanzien van een minderjarige die twaalf jaren of ouder is, het openbaar ministerie de minderjarige zo mogelijk in de gelegenheid stelt zijn mening over het gepleegde feit kenbaar te maken.
De rechtbank dient daarom eerst te beoordelen of het openbaar ministerie in de vervolging van beide feiten kan worden ontvangen, in verband met het hoorrecht zoals bedoeld in artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering.
Uit het dossier noch het verhandelde ter terechtzitting is gebleken, dat het openbaar ministerie [betrokkene] ingevolge het bepaalde bij artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering in de gelegenheid heeft gesteld om haar mening over de gepleegde strafbare feiten kenbaar te maken. Zij is niet gevraagd of zij, bezien vanuit haar belangen, vervolging van verdachte wenselijk acht dan wel daartegen bezwaar heeft.
Dit klemt in dit geval temeer nu uit de door [betrokkene] ten overstaan van de politie afgelegde verklaringen kan worden afgeleid dat de beweerdelijke onder feit 1 ten laste gelegde seksuele handelingen met verdachte met beider instemming hebben plaats gevonden en dat [betrokkene] daartoe ook het initiatief heeft genomen (het verhoor van 8 februari 2010, pag. 57). Verder blijkt uit het verslag van het informatief gesprek zeden van
8 december 2009 (pag. 21) dat de ouders van [betrokkene] aangifte willen doen maar dat zij dat niet wil. Zij is het niet met haar ouders eens.
Bij deze stand van zaken mag er redelijkerwijs van worden uitgegaan dat [betrokkene], bezien vanuit haar belangen, vervolging van verdachte niet wenselijk acht.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit is [betrokkene] in het geheel niet gehoord. Nadat de politie de sms-berichten uit de telefoon van [betrokkene] had gehaald is verdachte hier wel mee geconfronteerd. In de verhoren van [betrokkene] die na 18 februari 2010 hebben plaatsgevonden wordt van de sms-berichten geen gewag gemaakt. Ook met betrekking tot dit feit is dus niet aan het in artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering gestelde vereiste voldaan.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting niet duidelijk gemaakt welke gronden, aan het algemeen belang ontleend, niettemin tot vervolging nopen en welke belangenafweging is gemaakt met de belangen van [betrokkene].
De rechtbank heeft overwogen [betrokkene] zelf nog te horen op een nadere terechtzitting.
Het onderzoek in onderhavig zaak heeft echter reeds geruime tijd in beslag genomen. [betrokkene] is op 2 februari 2010, 8 maart 2010, 28 mei 2010 en 1 september 2010 door de politie uitvoerig bevraagd op met name haar contacten met verdachte [naam]. Haar (sexuele) contacten met deze verdachte zijn slechts zijdelings besproken. Er is onvoldoende onderzoek verricht naar de plaats (de woning in Appingedam en de plek op het centraal station in Groningen) waar deze contacten zouden hebben plaatsgevonden, op welk moment en onder welke omstandigheden en wie daarover eventueel een getuigenverklaring zou kunnen afleggen.
Nu naar het oordeel van de rechtbank in dit kader onvoldoende zorgvuldigheid is betracht en [betrokkene], bezien vanuit haar belangen, vervolging van verdachte niet wenselijk acht, ziet de rechtbank af van het oproepen van [betrokkene] op een nadere zitting.
Onder deze omstandigheden moet de officier van justitie niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging van verdachte ter zake van beide feiten.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart de officier van justitie ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet-ontvankelijk.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. H.L. Stuiver, voorzitter, F. Sijens en Th.A. Wiersma, in tegenwoordigheid van W. Brandsma, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 september 2011.