uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 mei 2012 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
(verzoeker), geboren op (...),
alias: (...), geboren (...),
wonende te Hoogezand-Sappemeer,
verzoeker,
(gemachtigde: mw. mr. M.H.J. Geffen, advocate te Amsterdam)
het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Groningen, verweerder
(gemachtigde: H. van den Klinkenberg).
Bij besluit van 27 maart 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd verzoeker in aanmerking te brengen voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO).
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft gedingstukken en een verweerschrift ingediend. Deze stukken zijn in afschrift aan de gemachtigde van verzoeker verzonden.
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter gaat uit van de navolgende vaststaande feiten en omstandigheden.
3. Verzoeker heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland. Verzoeker heeft in een woning in de gemeente Hoogezand-Sappemeer gewoond. In verband met een huurachterstand heeft hij deze woning moeten verlaten. Verzoeker verblijft nu bij een vriend in Assen. Verzoeker komt als vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijft niet in aanmerking voor een uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand (WWB). Het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogezand-Sappemeer, in welke gemeente hij woonde, heeft dit bij besluit van 3 februari 2012 geweigerd. Tegen dat besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Verzoeker heeft voorts op 24 februari 2012 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, hangende dat bezwaarschrift.
Verzoeker heeft in zijn verzoek van 24 februari 2012 aangevoerd dat hij gezondheidsproblemen heeft. Verzoeker lijdt aan de ziekte colitis ulcerosa. Hiervoor staat hij onder controle van de polikliniek voor maag-, darm- en leverziekten van het Universitair medisch Centrum Groningen (UMCG). Voor het welslagen van de behandeling is een stabiele leefomgeving van groot belang. Als verzoeker geen woning meer heeft, is de kans groot dat zijn ziekte verergert en er wellicht een operatie plaats zal moeten vinden. Verzoeker heeft in het verleden een aanvraag om verstrekkingen ingediend bij het Centraal orgaan opvang asielzoekers (COA), maar bij besluit van 12 januari 2012 heeft het COA beslist deze aanvraag niet in behandeling te nemen. Het COA is van mening dat bij verzoeker geen sprake is van een acute medische noodsituatie. Verzoeker meent echter als kwetsbare persoon op grond van het bepaalde in artikel 8 van het Verdrag voor de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM) een rechtstreeks aan deze verdragsbepaling ontleende aanspraak op een WWB-uitkering of de WMO te hebben.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening in verband met een aanvraag op grond van de WWB bij uitspraak van 20 maart 2012 afgewezen.
4. Het onderhavige verzoek inzake de WMO is door verzoeker gebaseerd op dezelfde feiten, te weten zijn gezondheidssituatie, zij het dat verzoeker, blijkens de gronden van bezwaar, inmiddels de woning in Hoogezand-Sappemeer heeft moeten verlaten. De voorzieningenrechter neemt dan ook op die grond aan dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij een te treffen voorlopige voorziening.
5. Met betrekking tot de kans van slagen van verzoekers bezwaarschrift overweegt de voorzieningenrechter evenwel dat dit bezwaarschrift geen redelijke kans van slagen heeft.
Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
5. Blijkens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) kan maatschappelijke opvang als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wmo niet worden aangemerkt als een individuele voorziening als bedoeld in de artikelen 5 en 8 van de Wmo (CRvB 15 april 2010, LJN: BM3583 en LJN: BM0956). Dit betekent dat verzoeker een aanvraag heeft ingediend om een andere dan een individuele voorziening, zodat artikel 8 van de Wmo, dat slechts op het verlenen van individuele voorzieningen ziet, daarop niet van toepassing is. Nu ook overigens in de Wmo geen aan artikel 8 van de Wmo gelijke bepaling met betrekking tot de verlening van andere dan individuele voorzieningen is opgenomen, vormen voor de vraag of verzoeker aanspraak heeft op maatschappelijke opvang, de artikelen 10 en 11 van de Vw 2000 het in aanmerking te nemen beoordelingskader.
6. Vaststaat dat verzoeker ten tijde in geding geen rechtmatig verblijf had in Nederland en dat hij ingevolge de artikelen 10 en 11 van de Vw 2000 dan ook geen aanspraak kon maken op toelating tot de maatschappelijke opvang in de gemeente Groningen.
7. Ten aanzien van de stelling dat verzoeker op grond van artikel 8 van het EVRM aanspraak heeft op maatschappelijke opvang ingevolge de WMO verwijst de voorzieningenrechter allereerst naar hetgeen in de uitspraak van 20 maart 2012 dienaangaande is overwogen. Deze overwegingen, die bij verzoeker en zijn gemachtigde bekend zijn, waren de volgende.
Uit het arrest van 3 mei 2001, van het EHRM in de zaak van Domenech Pardo versus Spanje, nr. 5596/00, volgt dat kinderen en andere kwetsbare personen recht op bescherming ingevolge artikel 8 van het EVRM hebben, indien sprake is van omstandigheden die tot gevolg hebben dat de normale ontwikkeling van het privé- en gezinsleven onmogelijk wordt gemaakt. In dat gevolg is er een positieve verplichting voor de verdragsstaat om de situatie in overeenstemming te brengen met de in artikel 8 EVRM opgenomen waarborg.
Buiten de gevallen die onder de reikwijdte van de Regeling verstrekkingen asielzoekers (Rva 2005) vallen, is het aan het COA om invulling te geven aan een eventuele positieve verplichting van de Staat. Niet in geschil is dat het COA verzoeker geen opvang verleent.
Evenmin is in geschil dat de gemeente Hoogezand-Sappemeer verzoeker bijstand verleent op grond van de WWB.
8. De vraag of verweerder derhalve onder toepassing van de WMO aan verzoeker maatschappelijke opvang zou dienen te verlenen, ondanks het feit dat hij geen rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling is, zou, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, dan ook slechts bevestigend kunnen worden beantwoord, indien bij verzoeker sprake zou zijn van kwetsbaarheid in de zin van het arrest Domenech Pardo. In die gevallen zou verzoeker een aan artikel 8 EVRM ontleende bescherming hebben.
9. Zoals de voorzieningenrechter evenwel in zijn uitspraak van 20 maart 2012 reeds heeft overwogen, kan verzoeker niet tot de categorie kwetsbare personen worden gerekend.
Verzoekers medische klachten maken dat niet anders. Uit de door verzoeker overgelegde medische gegevens is geen andere informatie naar voren gekomen dan reeds bekend was bij de voorzieningenrechter ten tijde van het geschil inzake de WWB.
Niet aannemelijk is geworden dat zich een acute medische noodsituatie voordoet die tot het verlenen van maatschappelijke opvang door verweerder zou nopen. De door verweerder ingeschakelde medisch deskundige (naam arts), werkzaam als arts-adviseur bij de GGD Groningen, heeft voorts geoordeeld dat de klachten van verzoeker goed zijn behandeld en ook in Servië kunnen worden behandeld.
10. Aan het vorenstaande voegt de voorzieningenrechter nog toe dat verzoeker Nederland dient te verlaten, nu hij in het kader van het vreemdelingenrecht is uitgeprocedeerd. Indien hij niet vrijwillig vertrekt en in een traject van gedwongen terugkeer terecht komt, zal hij onder omstandigheden kunnen worden opgevangen in een vrijheidsbeperkende locatie van een vertrekcentrum. Er is dan ook geen reden om op grond van de WMO een voorziening te treffen.
11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is, doet de voorzieningenrechter dit met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.W. Wind, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2012.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.