ECLI:NL:RBHAA:2004:AO6025

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
9 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-1556 WW
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsurenverlies bij werkloosheid en toepassing van de Regeling gelijkstelling niet-gewerkte uren met gewerkte uren

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 9 maart 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. W. Heeg, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (verweerder). Eiseres had op 24 februari 2003 verzocht om een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) na het intreden van haar werkloosheid op 1 februari 2003. Verweerder had dit verzoek afgewezen, stellende dat eiseres geen arbeidsuren had verloren. Eiseres maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het arbeidsurenverlies van eiseres beoordeeld moest worden aan de hand van artikel 4b van de Regeling gelijkstelling niet-gewerkte uren met gewerkte uren. De rechtbank oordeelde dat verweerder had nagelaten de voorgeschreven vergelijking te maken, waardoor het bestreden besluit in strijd was met de Regeling. De rechtbank concludeerde dat er wel degelijk sprake was van een wisselend arbeidspatroon met een cyclus, en dat de afwijzing van de uitkering niet op deugdelijke gronden was gebaseerd.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaarschrift. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,- en is het griffierecht van € 31,- aan eiseres vergoed. Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, in aanwezigheid van griffier A.G.J. Deckers.

Uitspraak

reg. nr: Awb 03 - 1556 WW
uitspraakdatum: 9 maart 2004
RECHTBANK HAARLEM, sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. W. Heeg, werkzaam bij het Bureau Rechtshulp te Haarlem,
-- tegen --
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 3 maart 2003 heeft verweerder eiseres bericht dat haar verzoek om een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) wordt afgewezen omdat zij geen arbeidsuren heeft verloren.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 10 maart 2003 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 12 augustus 2003 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres per fax van 23 september 2003 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 10 februari 2004, alwaar namens eiseres mr. Heeg, voornoemd, is verschenen en verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. C. Vork, medewerkster van verweerders afdeling Bezwaar en Beroep te Alkmaar.
2. Overwegingen
2.1. Eiseres is op 4 februari 2002 bij Transavia als cabin-attendant in dienst getreden op basis van een dienstverband voor bepaalde tijd tot en met 3 november 2002. Het contract is van rechtswege geëindigd. Van 4 november 2002 tot en met 31 januari 2003 heeft eiseres via uitzendbureau Unique gewerkt. In december 2002 is eiseres op vakantie geweest.
Op 24 februari 2003 heeft eiseres verzocht per 1 februari 2003 in aanmerking te worden gebracht voor een uitkering ingevolge de WW. Op haar aanvraag heeft eiseres aangegeven dat zij (in 2002) op basis van een seizoencontract werkzaam was geweest bij Transavia en eind april daar weer zou kunnen gaan werken. Per 23 april 2003 is eiseres weer een dienstverband met Transavia aangegaan en wel tot en met 9 november 2003.
2.2. Verweerder is van mening dat wat betreft het dienstverband van eiseres bij Transavia geen sprake is van seizoenarbeid. Het werk van eiseres is volgens verweerder gedurende het gehele jaar beschikbaar, zij het gedurende sommige perioden minder. Wel is er naar de mening van verweerder sprake van een cyclisch arbeidspatroon en was het op het ook zeker dat eiseres in dat patroon werkzaam zou blijven. Of eiseres bij het aangaan van het dienstverband wist dat er sprake is van een cyclisch arbeidspatroon is volgens verweerder niet relevant.
2.3. Ter zitting is namens eiseres aangegeven dat niet langer wordt gesteld dat het werk bij Transavia seizoenwerk betreft. Eiseres blijft wel van mening dat er sprake is van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, omdat zij niet wist en niet kon weten dat zij zich in een cyclus bevond. Eiseres had van Transavia wel de toezegging dat zij in april 2003 weer zou kunnen komen werken, maar dit was nog niet helemaal zeker. Zij is dan ook van mening dat als zij zich al in een cyclus bevond, dit op het moment van de aanvraag om uitkering niet zeker was. Eerst wanneer het tweede contract met Transavia was gesloten zou sprake zijn van een cyclus. Tot slot stelt eiseres dat verweerder haar ten onrechte geen voorschot heeft verleend op een WW-uitkering.
2.4. Art. 4b van de Regeling gelijkstelling niet-gewerkte uren met gewerkte uren (verder: de Regeling) luidt als volgt.
1. Voor de beoordeling van het arbeidsurenverlies van de werknemer die in een wisselend arbeidspatroon met een cyclus werkzaam is of is geweest dan wel aansluitend aan het intreden van de werkloosheid in een wisselend arbeidspatroon gaat werken worden de kalenderweken waarover de cyclus van dat arbeidspatroon zich uitstrekt in aanmerking genomen.
2. Onder cyclus wordt verstaan de periode van maximaal 65 kalenderweken die wordt doorlopen tot het wisselende arbeidspatroon zich herhaalt.
3. Bij de beoordeling of de werknemer aansluitend aan het intreden van de werkloosheid in een wisselend arbeidspatroon gaat werken, wordt uitsluitend werkhervatting bij de werkgever tot wie de werknemer voorafgaand aan het intreden van de werkloosheid in dienstbetrekking stond, in aanmerking genomen.
4. Vastgesteld wordt het aantal uren waarin de werknemer gelet op het arbeidspatroon in een voor hem gebruikelijk te achten omvang gemiddeld per kalenderweek werkzaam is geweest alsmede het aantal uren dat voor de werknemer gelet op het arbeidspatroon aansluitend aan het intreden van de werkloosheid als de voor hem gebruikelijk te achten omvang gemiddeld per kalenderweek kan worden aangemerkt. Het arbeidsurenverlies bedraagt het verschil tussen beide aantallen uren.
5. Indien aan het einde van de cyclus blijkt dat het totale arbeidsurenverlies op een hoger of lager aantal uren vastgesteld had moeten worden, wordt de beslissing terzake de vaststelling van het arbeidsurenverlies herzien.
6. Dit artikel is niet van toepassing op de werknemer die seizoenmatige arbeid heeft verricht. Onder seizoenmatige arbeid wordt verstaan arbeid die naar zijn aard op klimatologische gronden seizoensgebonden is of hieraan direct is gerelateerd en daardoor slechts gedurende één of meer bepaalde jaarlijks terugkerende periodes beschikbaar is of wordt verricht. Er is geen sprake van seizoenmatige arbeid als de werkzaamheden slechts uit bedrijfseconomische motieven of om organisatorische redenen geconcentreerd zijn in één of meer jaarlijks terugkerende periodes.
2.5. Niet meer in geschil is dat eiseres niet een werknemer is die seizoenarbeid heeft verricht, als bedoeld in artikel 4b, zesde lid, van de Regeling.
2.6. Van belang is allereerst het antwoord op de vraag of verweerder op goede gronden heeft aangenomen dat eiseres werkzaam was in een wisselend arbeidspatroon met een cyclus als bedoeld in artikel 4b, eerste en tweede lid, van de Regeling.
2.7. Eiseres is haar eerste dienstverband met Transavia aangevangen op 4 februari 2002. Het tweede dienstverband begon op 23 april 2003, derhalve binnen 65 kalenderweken na aanvang van het eerste dienstverband met Transavia. Gelet op dit arbeidspatroon is sprake van een cyclus als bedoeld in artikel 4b, tweede lid, van de Regeling. Aangezien ten tijde van het nemen van het bestreden besluit bekend was dat eiseres inmiddels op 23 april 2003, en dus binnen 65 weken na aanvang van het eerste dienstverband, een tweede dienstverband met Transavia was aangegaan, heeft verweerder in het bestreden besluit op goede gronden aangenomen dat het arbeidsurenverlies van eiseres dient te worden bepaald met toepassing van artikel 4b van de Regeling. Dat eiseres op het moment van aanvraag van haar werkloosheidsuitkering niet wist of kon weten dat zij werkzaam was in een arbeidspatroon met een cyclus, is gelet op de tekst van artikel 4b van de Regeling niet relevant voor de beoordeling van het arbeidsurenverlies.
2.8. Aangezien het arbeidsurenverlies van eiseres met betrekking tot het intreden van haar werkloosheid op 1 februari 2003 dient te worden beoordeeld met toepassing van artikel 4b van de Regeling, had verweerder het arbeidsurenverlies moeten vaststellen door het maken van de vergelijking die is voorgeschreven in artikel 4b, vierde lid, van de Regeling. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit nagelaten, zodat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 4b, vierde lid, van de Regeling.
2.9. Verweerder neemt het standpunt in dat in geval van een wisselend arbeidspatroon met een cyclus geen sprake is van een arbeidsurenverlies. Op deze grond meent verweerder dat ook in het geval van eiseres zich geen arbeidsurenverlies voordoet. Nu dit standpunt niet wordt gebaseerd op de vergelijking die in artikel 4b, vierde lid, van de Regeling voor de beoordeling van het arbeidsurenverlies in een wisselend arbeidspatroon wordt voorgeschreven, berust het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering en is het genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, Awb. Verweerder gaat er bij zijn standpuntbepaling overigens aan voorbij dat eiseres op 23 april 2003 bij Transavia heeft hervat in een dienstverband over een kortere periode dan het eerste dienstverband. Eveneens gaat verweerder eraan voorbij dat eiseres aansluitend aan haar eerste dienstverband nog bijna drie maanden voor een uitzendbureau heeft gewerkt. Beide omstandigheden zijn gelet op artikel 4b, vierde lid, van de Regeling van belang voor de beoordeling van het arbeidsurenverlies van eiseres terzake van haar op 1 februari 2003 ingetreden werkloosheid.
2.10. Artikel 31, tweede lid, WW bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bevoegd is op verzoek van de werknemer een naar redelijkheid vast te stellen voorschot op een uitkering te betalen, indien onzekerheid bestaat omtrent het recht op uitkering. Aangezien niet vast staat of in het geval van eiseres sprake is van arbeidsurenverlies bestaat er onzekerheid over haar recht op uitkering. Niet gebleken is dat eiseres een verzoek om een voorschot heeft gedaan, zodat de grief van eiseres dat verweerder ten onrechte geen voorschot heeft verstrekt geen doel treft.
2.11. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1. verklaart het beroep gegrond
3.2. vernietigt het bestreden besluit;
3.3. bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing neemt op het bezwaarschrift van 10 maart 2003;
3.4. veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 644,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen aan de griffier;
3.5. bepaalt tevens dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen eiseres het verschuldigde griffierecht ad € 31,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van A.G.J. Deckers, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op:
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.