reg. nr: Awb 04 - 1348 WAJONG
uitspraakdatum: 3 maart 2005
RECHTBANK HAARLEM, sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: W.J. Nieuwkoop, belastingadviseur te Haarlem,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 30 maart 2004 heeft verweerder de volledige uitkering, die eiser ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) over de periode van 15 april 2000 tot en met 30 november 2000 is verstrekt, zijnde een bedrag van € 3.173,82 bruto, van hem teruggevorderd.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 1 april 2004 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 1 juli 2004 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard, met dien verstande dat het bedrag dat wordt teruggevorderd € 3.114,31 bedraagt.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 4 augustus 2004 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 4 februari 2005, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, Nieuwkoop, voornoemd en verweerder zich niet heeft doen vertegenwoordigen.
2.1. Eiser ontvangt sinds 3 oktober 1994 een AAW-uitkering, die met ingang van 1 januari 1998 is omgezet in een Wajong-uitkering. In verband met zijn inkomsten wordt zijn uitkering uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
2.2. Eiser heeft in 1995 verweerder gemachtigd de hem toekomende uitkering aan zijn werkgever, [naam werkgever], over te maken.
2.3. Op 15 april 2000 is eiser in dienst getreden bij een nieuwe werkgever. Dit is namens hem gemeld aan verweerder bij brief van 19 april 2000. In deze brief wordt verweerder ook verzocht de uitkering stop te zetten, omdat eiser een fulltime betrekking heeft. Bij brief van 21 november 2000 heeft eiser de machtiging - om zijn uitkering aan [naam werkgever] te betalen - ingetrokken.
2.4. Bij besluit van 3 december 2002 heeft verweerder de uitkering van eiser met ingang van 15 april 2001 ingetrokken. Bij besluit van 30 maart 2004 heeft verweerder dit besluit ingetrokken en tevens een nieuw besluit genomen, inhoudende dat de Wajong-uitkering van eiser per 15 april 2000 wordt ingetrokken.
2.5. Bij besluit van eveneens 30 maart 2004, dat in bezwaar is gehandhaafd, heeft verweerder de volledige Wajong-uitkering over de periode van 15 april 2000 tot en met 30 november 2000 van hem teruggevorderd. Verweerder heeft dit besluit gebaseerd op het standpunt dat verweerder verplicht is al hetgeen onverschuldigd is betaald terug te vorderen.
2.6. Eiser heeft gesteld dat hij reeds vanaf 1999 heeft aangegeven dat zijn uitkering stopgezet diende te worden. Voorts heeft eiser gesteld dat hij er niet van op de hoogte was dat de uitkering na april 2000 ook nog werd betaald aan [naam werkgever]. Bovendien heeft eiser niet meer de mogelijkheid de aan [naam werkgever] betaalde uitkering terug te vorderen, nu [naam werkgever] inmiddels failliet is verklaard.
2.7. Eiser heeft het ter zitting bevestigd dat zijn bezwaarschrift niet gericht was tegen het besluit tot intrekking van zijn Wajong-uitkering per 15 april 2000, maar uitsluitend gericht was tegen het besluit tot terugvordering.
2.8. De vraag die de rechtbank in dit geding dient te beantwoorden is derhalve of verweerder op goede gronden heeft besloten een bedrag van € 3.114,31 van eiser terug te vorderen.
2.9. Nu tegen het besluit tot intrekking van de Wajong-uitkering geen rechtsmiddel is aangewend staat rechtens vast dat de Wajong-uitkering van eiser met ingang van 15 april 2000 is ingetrokken. Daarmee staat eveneens vast dat de Wajong-uitkering over de periode vanaf 15 april 2000 ten onrechte was toegekend.
2.10. Ingevolge artikel 55, lid 1, Wajong wordt de uitkering die onverschuldigd is verstrekt, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van de belanghebbende teruggevorderd.
2.11. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat onverschuldigd is betaald. Eiser heeft zich van het begin af aan op het standpunt gesteld dat zijn Wajong-uitkering door [naam werkgever] niet kenbaar aan hem werd doorbetaald. Na zijn uitdiensttreding per 15 april 2000 bij [naam werkgever] was het voor eiser niet zichtbaar of de Wajong-uitkering na de melding in april 2000 door verweerder aan [naam werkgever] werd doorbetaald. Eiser heeft met deze stellingname, zo heeft hij ter zitting bevestigd, bestreden dat de Wajong-uitkering door verweerder na 15 april 2000 is uitbetaald. Verweerder heeft wel gesteld dat over de periode van 15 april 2000 tot en met 30 november 2000 de Wajong-uitkering van eiser aan [naam werkgever] is doorbetaald, maar heeft dit niet door (bijvoorbeeld) overlegging van stukken aannemelijk gemaakt. Dit leidt tot de conclusie dat niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 55 Wajong, dat onverschuldigd uitkering is betaald. Naar het oordeel van de rechtbank bestond er derhalve geen grond om tot terugvordering over te gaan. Het besluit komt dan ook reeds om deze reden voor vernietiging in aanmerking.
2.12. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het besluit ook op andere gronden geen stand kan houden. Hiertoe is het volgende overwogen.
2.13. Artikel 55, lid 4, Wajong bepaalt dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Blijkens de wetsgeschiedenis kunnen genoemde dringende redenen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van sociale en/of financiële consequenties voor de betrokkene. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van dergelijke onaanvaardbare gevolgen en heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen. Eiser heeft onweersproken gesteld dat hij zijn Wajong-uitkering, die via de werkgever werd betaald, niet in handen heeft gekregen. Eiser heeft voorts onweersproken gesteld dat [naam werkgever] inmiddels failliet is. Het is derhalve niet mogelijk dat eiser alsnog bij deze werkgever betaling van zijn Wajong-uitkering kan verkrijgen. Hoewel onduidelijk is gebleven wanneer [naam werkgever] failliet is verklaard, valt niet uit te sluiten dat eiser [naam werkgever] nog wel had kunnen aanspreken indien verweerder niet pas na bijna vier jaar (na de melding door eiser) had laten weten dat de uitkering alsnog per 15 april 2000 werd ingetrokken. Het is niet aanvaardbaar dat eiser gehouden zou zijn tot terugbetaling van een uitkering die hem nooit heeft bereikt, terwijl hij, doordat verweerder pas na vier jaar tot terugvordering overgaat, zelf niet meer in staat is zijn schuldenaar aan te spreken.
2.14. Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 55 Wajong. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding nu uit hetgeen gemachtigde van eiser ter zitting heeft verklaard kan worden opgemaakt dat deze zich niet beroepsmatig bezighoudt met het verlenen van rechtshulp.
3.1. verklaart het beroep gegrond;
3.2. vernietigt het besluit van 1 juli 2004;
3.3. gelast dat de het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiser betaalde griffierecht van € 37,-- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van A.G.J. Deckers, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.