reg. nr: Awb 04/1525 WAO
uitspraakdatum: 21 maart 2005
RECHTBANK HAARLEM, sector bestuursrecht
meervoudige kamer
Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V.,
gevestigd te Schiphol,
eiseres,
gemachtigde: mr. A.J.G. Tazelaar, advocaat te Amsterdam,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 11 februari 2004 heeft verweerder ten aanzien van eiseres de loondoorbetalingsverplichting jegens [werknemer] (hierna te noemen: de werknemer) verlengd met vier maanden, te weten vanaf 19 april 2004 tot en met 19 augustus 2004, vanwege het feit dat eiseres naar het oordeel van verweerder zonder deugdelijke grond onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 19 maart 2004 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van eveneens 11 februari 2004 heeft verweerder de aanvraag van de werknemer voor een uitkering ingevolge de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 19 maart 2004 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 4 augustus 2004 heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen bovengenoemde besluiten ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 6 september 2004, aangevuld bij brief van 6 oktober 2004, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 18 januari 2005, alwaar eiseres is verschenen bij haar gemachtigde, mr. Tazelaar, voornoemd, en [medewerker bij eiseres], werkzaam op de afdeling Personeel & organisatie van eiseres, en alwaar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. I. Damaska, en mevrouw J.G. Grothe, beiden werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
2. Overwegingen
2.1. De werknemer is sinds 19 januari 1995 bij eiseres in dienst, laatstelijk werkzaam als verkeersvlieger, tweede officier B747-400 voor 32 uur per week. Op 22 april 2003 is de werknemer voor zijn werk uitgevallen wegens rugklachten veroorzaakt door een neurologische aandoening. Op 12 januari 2004 heeft de werknemer een WAO-uitkering aangevraagd, vergezeld van een reïntegratieverslag.
2.2. Op grond van de gegevens in het reïntegratieverslag en overleg met eiseres en KLM Arbo Services heeft verweerder geoordeeld dat eiseres ten onrechte de werknemer niet heeft laten hervatten in passend werk. Verweerder heeft deze tekortkoming aangemerkt als grove nalatigheid, hetgeen volgens de beleidsregels van verweerder een verlenging van de loondoorbetalingsverplichting met 9 maanden rechtvaardigt. Aangezien echter bij verweerder de verwachting bestond dat eiseres binnen 4 maanden alsnog zijn reïntegratieverplichtingen volledig zal kunnen nakomen en voldoende reïntegratie-inspanningen zal kunnen verrichten, is de loondoorbetalingsverplichting bij besluit van 11 februari 2004 vastgesteld op 4 maanden. Verweerder heeft de besluiten van 11 februari 2004 bij het bestreden besluit van 4 augustus 2004 gehandhaafd.
2.3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Eiseres is van mening dat reïntegratie vanwege de arbeidsongeschiktheid van de werknemer niet mogelijk is gebleken in het eerste ziektejaar. De rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit zijn op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen. Ten aanzien van de medische rapportage van de bezwaarverzekeringsarts heeft eiseres opgemerkt dat de vraagstelling in deze rapportage, te weten of door de bedrijfsarts terecht is gesteld dat de werknemer geen duurzaam benutbare mogelijkheden had, onjuist is. Eiseres heeft aangevoerd dat ingevolge artikel 71a, vijfde lid, WAO de werkgever bij de uitvoering van het bepaalde in het vierde lid verplicht is zich te laten bijstaan door een gecertificeerde Arbodienst en derhalve heeft mogen afgaan op het deskundig oordeel van deze arbodienst. Voorts heeft, zo stelt eiseres, de bezwaararbeidsdeskundige het verkeerde begrip 'passende arbeid' gehanteerd. Eiseres is van mening dat onder passende arbeid wordt verstaan arbeid die in redelijkheid aan de werkgever gelet op zijn arbeidsverleden, opleiding, gezondheidstoestand, afstand tot het werk en beperking nog in staat is, waarbij tevens hetgeen is bepaald in de CAO voor KLM vliegers op vleugelvliegtuigen in aanmerking dient te worden genomen. Tot slot heeft eiseres aangevoerd dat zij niet in verzuim is, omdat er geen sprake is van een nalaten als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Beleidsregels Verlenging Loondoorbetaling Poortwachter. Mocht eiseres wel in verzuim zijn, dan heeft zij daarvoor een deugdelijke grond. Blijkens de Beleidsregels Beoordelingkader Poortwachter dient het immers te gaan om reïntegratie-inspanningen die de werkgever en de werknemer in redelijkheid van elkaar mogen verwachten. Eiseres is van mening dat zij van de werknemer in redelijkheid niet heeft kunnen verwachten dat hij, gelet op zijn klachten, in zijn eigen werkzaamheden dan wel andere werkzaamheden in Amsterdam zou hervatten, nu de klachten hem hebben belet om meermalen per week naar Amsterdam te reizen.
2.4. Tot slot heeft eiseres verwezen naar het nieuwe besluit van 27 augustus 2004, waarbij aan de werknemer alsnog een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100% is toegekend. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat de werknemer zijn eigen werk niet meer kan verrichten en dat aan hem niet voldoende passende functies kunnen worden geduid.
2.5. De rechtbank overweegt als volgt.
2.6. Ingevolge artikel 34a, eerste lid, WAO dient bij de aanvraag voor de toekenning van een WAO-uitkering een reïntegratieverslag als bedoelt in artikel 71a WAO te worden gevoegd. Vervolgens dient ingevolge artikel 34a, eerste lid, WAO het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) te beoordelen of de werkgever en de werknemer in redelijkheid hebben kunnen komen tot de reïntegratie-inspanningen die zijn verricht.
2.7. Ingevolge artikel 34a, tweede lid, WAO, wijst het Uwv, indien het Uwv toepassing heeft gegeven aan artikel 71a, negende lid, de aanvraag, als bedoeld in artikel 34 WAO, af.
2.8. Ingevolge artikel 71a, negende lid, WAO stelt het Uwv, indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 34, derde lid, en de beoordeling als bedoeld in artikel 34a blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van het eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid dan wel de krachtens het zevende lid gestelde regels niet of niet volledig nakomt of onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht, een tijdvak vast, gedurende welke de werknemer jegens die werkgever recht op loon heeft op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dan wel aanspraak op bezoldiging op grond van artikel XV, tweede lid, van de Wet terugdringing ziekteverzuim. Dit tijdvak is ten hoogste 52 weken en wordt afgestemd op de aard en ernst van het verzuim, alsmede op de periode die nodig wordt geacht om alsnog voldoende reïntegratie-inspanningen te leveren.
2.9. Bij ministeriële regeling, te weten de Regeling procesgang eerste ziektejaar (Stcrt. 2002, 60), welke op 1 april 2002 in werking is getreden, is aangegeven welke procesmatige stappen werkgever en werknemer in het kader van de reïntegratie tijdens het eerste ziektejaar moeten ondernemen.
2.10. Eiseres heeft op grond van de wettelijke verplichting van artikel 71a, vijfde lid, WAO ter zake van de uitvoering van de verplichtingen ex artikel 71a, eerste tot en met vierde lid, een arbodienst ingeschakeld, te weten KLM Arbo Services B.V. Bij de eerste probleemanalyse op 3 juni 2003 heeft de bedrijfsarts van deze arbodienst ten aanzien van de werknemer op dat moment geen benutbare mogelijkheden aanwezig geacht en in de toekomst wel met als prognose dat de werknemer te zijner tijd belastbaar zal zijn in eigen functie. In de bijstelling van 4 september 2003 heeft de bedrijfsarts gesteld dat er voorlopig geen sprake is van hervatting van eigen of vervangende werkzaamheden gezien de prognose van de behandelaars. In het actueel oordeel van 5 januari 2004 en de bijstelling van 7 januari 2004 heeft de bedrijfsarts vermeld dat de beperkingen van de werknemer in de afgelopen maanden alleen maar zijn toegenomen, dat de werknemer nu en in de naaste toekomst zijn eigen functie niet kan vervullen en dat passend werk bij de eigen werkgever niet aan de orde is, omdat de werknemer niet in staat is regelmatig tussen zijn woonplaats in Drenthe en Schiphol te reizen.
2.11. De rechtbank is van oordeel dat een werkgever ter zake van haar verplichtingen op grond van het BW en de WAO gedurende het eerste ziektejaar in beginsel mag afgaan op het deskundig en medisch oordeel van de door haar ingeschakelde arbodienst. De rechtbank komt tot dit oordeel, aangezien de werkgever verplicht is een arbodienst in te schakelen, de arbodienst een gecertificeerde arbodienst dient te zijn en de werkgever niet de deskundigheid bezit om het medisch oordeel van de arbodienst te verifiëren. Voorts blijkt noch uit de wet noch uit de ministeriële regeling procesgang eerste ziektejaar dat de werkgever verantwoordelijk is voor het oordeel van de arbodienst. Uit laatstgenoemde regeling, met name uit de artikelen 2 en 4, blijkt eerder dat de werkgever juist wel mag afgaan op het oordeel van de arbodienst. Dit is alleen dan anders, indien de werkgever op grond van concrete aanwijzingen gegronde redenen heeft om te twijfelen aan het oordeel van de arbodienst.
2.12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres op grond van concrete aanwijzingen gegronde redenen had om te twijfelen aan het oordeel van de arbodienst. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de werknemer al sinds 1998 bekend is met klachten ten gevolge van zijn ziekte, hij sinds die periode onder behandeling was van een neuroloog en wegens zijn klachten een vroegere ziekteperiode heeft gekend waarin na 4-6 maanden duidelijk herstel is opgetreden en de werknemer weer in zijn eigen werk heeft kunnen hervatten voor een substantiële periode.
2.13. Nu de arbodienst pas in het actueel oordeel van 5 januari 2004 en de bijstelling van 7 januari 2004 heeft aangegeven dat de werknemer nu en in de naaste toekomst zijn eigen functie niet kan vervullen en dat op termijn is te verwachten dat geleidelijk vervangende werkzaamheden zouden kunnen worden opgestart is de rechtbank van oordeel dat in ieder geval tot die datum onvoldoende grondslag aanwezig is voor het oordeel dat eiseres zonder deugdelijke grond onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de periode van na het actueel oordeel tot het besluit van verweerder op 11 februari te kort is om aan te nemen dat eiseres onvoldoende reïntegratie inspanningen heeft verricht om de werkgever te reïntegreren in passende werkzaamheden.
2.14. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het besluit tot verlenging van de loondoorbetalingsverplichting met vier maanden niet berust op een deugdelijke motivering. Hiermee komt, gelet op artikel 34a, tweede lid, WAO, tevens de grondslag van de afwijzing van de WAO-aanvraag van de werknemer te vervallen.
2.15. De rechtbank zal dan ook het beroep wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
2.16. De rechtbank ziet aanleiding verweerder op grond van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de gemaakte proceskosten.
3.1. verklaart het beroep gegrond;
3.2. vernietigt het bestreden besluit van 4 augustus 2004;
3.3 draagt verweerder op een nieuwe besluit op de bezwaarschriften te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
3.4. veroordeelt verweerder in de gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres;
3.5. bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het betaalde griffierecht van € 232,- aan eiseres vergoed.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.M. Rutten, voorzitter van de meervoudige kamer en mr. W.J.A.M. van Brussel en mr. J.M. Ghrib, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Fortuin, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2005.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.