reg. nr: Awb 04 - 1178
uitspraakdatum: 16 juni 2005
RECHTBANK HAARLEM, sector bestuursrecht
meervoudige kamer
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 4 maart 2003 heeft verweerder een aanvraag tot verklaring van vakbekwaamheid als tandarts afgewezen. Hierdoor is inschrijving van eiseres in het Big-register en daardoor de beroepsuitoefening als zelfstandig tandarts, niet mogelijk.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 7 april 2003 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 26 mei 2004 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van 24 mei 2004, van de VWS-commissie bezwaarschriften Awb.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 24 juni 2004, aangevuld bij brief van 24 juli 2004, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 25 april 2005, alwaar partijen zijn verschenen. Eiseres is bijgestaan door haar echtgenoot, [naam echtgenoot]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.J. Luiten en D.P. de Waal. Ter zitting is P. Beversluis van het Sibio gehoord als getuige-deskundige nadat zij de belofte had afgelegd.
2.1. Eiseres, geboren [in 1973], heeft de Peruaanse nationaliteit en is in 2002 naar Nederland gekomen. Zij heeft in Peru van 1979 tot en met 1984 6 jaar primair onderwijs gevolgd. Van 1985 tot en met 1989 heeft zij secundair onderwijs gevolgd en van juli 1991 tot en met februari 1992 heeft zij een pre-universitaire opleiding gevolgd om toegelaten te worden tot het universitaire onderwijs. Van 1992 tot en met 1997 heeft zij aan de Universidad de San Martin de Porres in Peru onderwijs gevolgd in de richting tandheelkunde. De totale opleiding duurde 5,5 jaar en in oktober 1997 heeft eiseres haar opleiding tandheelkunde afgerond. Op 18 maart 1998 heeft zij de titel bachelor in de tandheelkunde gekregen en na een onderzoeksperiode van 8 maanden heeft zij in 1999 haar diploma als professional verkregen.
2.2. Eiseres heeft verweerder op 23 september 2002 verzocht om een verklaring van vakbekwaamheid als tandarts te krijgen. Deze verklaring is voor eiseres noodzakelijk om zich te kunnen inschrijven in het Big-register en zich als zelfstandig tandarts te vestigen. Verweerder heeft in het bestreden besluit geweigerd deze verklaring af te geven, omdat de opleiding van eiseres volgens verweerder niet gelijkwaardig is aan de Nederlandse opleiding tandheelkunde.
Wettelijke bepalingen en beleidsregels
2.3. In artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG) is bepaald dat registers worden ingesteld, waarin degenen die aan de daarvoor bij en krachtens deze wet gestelde voorwaarden voldoen, op hun aanvrage worden ingeschreven als tandarts. In artikel 5 in samenhang met artikel 2 Wet BIG is bepaald dat de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bevoegd is op de aanvrage tot inschrijving in een register te beslissen. Uit artikel 6 Wet BIG volgt dat de inschrijving wordt geweigerd indien de aanvrager niet voldoet aan de in hoofdstuk III van de Wet bedoelde opleidingseisen. In artikel 20 is bepaald dat om in het desbetreffende register als tandarts te kunnen worden ingeschreven, het bezit van een getuigschrift is vereist waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de daartoe bij algemene maatregel van bestuur gestelde opleidingseisen.
2.4. Voor buitenlandse gediplomeerden die niet de nationaliteit van een EER-land hebben, is in artikel in 41, eerste lid, onder b, Wet BIG bepaald dat aan een persoon, die niet voldoet aan de ter zake van de genoten opleiding bij of krachtens hoofdstuk III voor inschrijving in een register gestelde eisen, inschrijving in het register deswege niet wordt geweigerd:
(...)
b. indien Onze Minister, gelet op een door de betrokkene in het buitenland verkregen getuigschrift en op de daarnaast opgedane beroepservaring en gevolgde opleiding, hem op aanvrage een verklaring heeft afgegeven, inhoudende dat tegen zijn inschrijving in het register voor wat zijn vakbekwaamheid betreft geen bedenkingen bestaan.
Artikel 41, derde lid Wet BIG luidt voor zover van belang, als volgt: 'Bij afgifte van een verklaring als bedoeld in het eerste lid, onder b, kan Onze Minister daarin bepalen:
(...)
b. dat de betrokkene, in het register ingeschreven staande, zijn beroep slechts zal mogen uitoefenen met inachtneming van in de verklaring omschreven beperkingen'.
2.5. Op basis van artikel 3 van het Besluit buitenslands gediplomeerden volksgezondheid heeft de commissie buitenlands gediplomeerden volksgezondheid tot taak Onze Minister met betrekking tot een in het buitenland genoten opleiding tot een in artikel 3 van de wet genoemd beroep of een krachtens artikel 34 artikel van de wet aangewezen beroep van advies te dienen over de vraag (...)
b. of aan een buitenslands gediplomeerde op aanvraag een verklaring als bedoeld in artikel 41, eerste lid, onder b, van de wet behoort te worden afgegeven; (..)
d. of aan de onder b bedoelde verklaring beperkingen als bedoeld in artikel 41, derde lid, van de wet moeten worden verbonden.
2.6. Bij afgifte van een verklaring als bedoeld in artikel 41, eerste lid, sub b Wet BIG kan de Minister op grond van artikel 41, derde lid, sub b, Wet BIG beperkingen stellen. Van deze bevoegdheid kan slechts gebruik worden gemaakt, indien de eisen voor het verkrijgen van de bevoegdheid de tandheelkunde uit te oefenen in het land waarin het examen is afgelegd, gelijkwaardig dan wel nagenoeg gelijkwaardig zijn aan de eisen die voor de inschrijving in het register in Nederland worden gesteld. Indien het diploma of het getuigschrift niet gelijkwaardig wordt geacht wordt het verzoek afgewezen.
2.7. In de circulaire Verklaring Vakbekwaamheid van 16 januari 2003, die is ingegaan per 1 januari 2003, en is gepubliceerd in de Staatscourant 2003, nr. 13, pagina 181, is in paragraaf 3 bepaald: 'Ten aanzien van het al dan niet afgeven van een verklaring omtrent de vakbekwaamheid, kan de minister zich laten adviseren door de Commissie buitenslands gediplomeerden volksgezondheid.(...) De commissie baseert haar advies primair op aan haar overgelegde documenten en, in aanvulling daarop, desgewenst op de diplomawaardering door de Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het Hoger Onderwijs (NUFFIC) of van de Vereniging Landelijke Organen Beroepsonderwijs (COLO) over de door de aanvrager genoten opleiding. De commissie zal, indien nodig, referenties over hem/haar inwinnen en/of hem/haar uitnodigen voor een gesprek. (...) De commissie beoordeelt de vakbekwaamheid op basis van het getuigschrift van de buitenslands gediplomeerde, mede in het licht van opgedane beroepservaring, aanvullende opleiding, en bij- en nascholing en eventuele medische specialisatie, of - zo nodig - in het licht van een eventuele kennis- en/of vaardighedentoets. De buitenslands gediplomeerde kan worden uitgenodigd deze toets af te leggen indien de overgelegde stukken voor de beoordeling inzake niet gelijkwaardigheid dan wel nagenoeg gelijkwaardigheid onvoldoende aanknopingspunten geven.'
2.8. Ten aanzien van de taakverdeling van de Nuffic en de Commissie buitenslands gediplomeerden volksgezondheid (CBGV) geeft verweerder aan dat de Nuffic waarderingen maakt op basis van onderwijskundige vergelijkingen tussen hoger onderwijsopleidingen in het betreffende buitenland en Nederland. De CBGV toetst de inhoud van de in het buitenland gevolgde opleiding aan de in Nederland gestelde eisen.
2.9. In de Richtlijn compensatie buitenlands gediplomeerde tandartsen van 14 juli 1998 is opgenomen in welke gevallen compensatie door werkervaring mogelijk is indien een aanvrager een opleiding in het buitenland heeft gevolgd. Van deze richtlijn bestaan twee verschillende versies.
In de eerste versie (kenmerk: GBGV/HJS/TA/007) staat:
a. Een aanvrager heeft een opleiding gevolgd waarvan het niveau volgens de Nuffic vergelijkbaar is met minder van vier jaar wetenschappelijk onderwijs tandheelkunde in Nederland en het CBGV stemt in met deze waardering. Compensatie is niet mogelijk
b. Een aanvrager heeft een opleiding gevolg waarvan het niveau volgens de Nuffic vergelijkbaar is met tenminste vier jaar wetenschappelijk onderwijs tandheelkunde in Nederland en de CBGV stemt in met deze waardering.
In de tweede versie (kenmerk: GBGV/HJS/TN007) staat:
A. Een aanvrager heeft een opleiding gevolgd waarvan het niveau volgens de Nuffic vergelijkbaar is met minder dan vier jaar wetenschappelijk onderwijs tandheelkunde in Nederland en het CBGV stemt in met deze waardering.
Compensatie is niet mogelijk
B. Een aanvrager heeft een opleiding gevolgd waarvan het niveau volgens de Nuffic vergelijkbaar is met tenminste vier jaar wetenschappelijk onderwijs tandheelkunde in Nederland en de CBGV stemt in met deze waardering.
Waardering van het diploma van eiseres
2.10. In het besluit van 4 maart 2003 heeft verweerder aangegeven dat uit eerdere studievergelijkingen van tandartsopleidingen in Peru, is gebleken dat het in Peru behaalde niveau overeenkomt met drie jaar wetenschappelijk onderwijs tandheelkunde in Nederland. De opleiding in Peru is daarom niet gelijkwaardig aan de Nederlandse tandartsopleiding. Volgens verweerder was er voldoende expertise voorhanden zodat de besluitvorming in het onderhavige geval kon plaatsvinden zonder gebruikmaking van de Nuffic en de CBGV. Ten aanzien van het aanvangsniveau is vermeld dat de opleiding van eiseres vergelijkbaar is met een Havo-diploma en dus lager ligt dan het Nederlandse VWO-diploma.
2.11. Na het besluit van 4 maart 2003 heeft verweerder, na verzoek daartoe door eiseres, in een brief van 25 augustus 2003 alsnog aan de Nuffic gevraagd om een diplomawaardering op naam voor eiseres af te geven. In een brief van 23 september 2003 schrijft de Nuffic onder meer: 'In Peru heeft [naam eiseres] in 1999 het getuigschrift met de titel van Cirujano Dentista behaald. In Nederlandse termen vertegenwoordigt dit getuigschrift op basis van overwegend niet-inhoudelijke vergelijkingscriteria het prestatieniveau van ongeveer 31/2 jaar universitaire studie. Het kennis- en vaardigheden niveau in de tandheelkunde wordt door vakdeskundigen vastgesteld. Op basis van hetgeen hierboven in de opmerkingen is gesteld, is het mogelijk dat het kennis- en vaardighedenniveau anders (lager) uitvalt dan het prestatieniveau.'
2.12. Op 20 november 2003 heeft eiseres een nieuwe diplomawaardering op naam ontvangen waarin is vermeld dat de nominaal 51/2 jarige universitaire opleiding van eiseres het meest overeenkomt met 31/2 jaar van een nominaal 5 jarige universitaire opleiding tot tandarts. Op 1 november 2004 is wederom een nieuwe Diplomawaardering op Naam afgegeven waarin is vermeld dat de opleiding van eiseres, inclusief het schrijven van een 'tesis de pregrado' het meest overeenkomt met 4 jaar wetenschappelijk onderwijs, waarvan 31/2 jaar in de tandheelkunde.
2.13. In de brief van 26 februari 2004 van verweerder aan het secretariaat van de VWS-commissie schrijft verweerder: 'ten opzichte van eerdere waarderingen van de Peruaanse tandheelkundige opleiding valt overigens op dat de NUFFIC nu waardeert op 3,5 jaar WO in tegenstelling tot de eerdere 3 jaar WO. Het lijkt er op dat de Nuffic ten onrechte rekening heeft gehouden met het toevoegen van een semester aan de betreffende opleiding, hoewel dit de opleiding inhoudelijk niet gewijzigd heeft. Ik voeg daar nog aan toe dat gevolgde opleiding veel 'kaakchirurgie' bevat. Het aandeel daarvan is veel groter dan in de Nederlandse opleiding het geval is. Dit is ten koste van andere vakken gegaan. Ook om deze reden acht (lees in: ik) de eerder gegeven waardering van 3 jaar WO in de tandheelkunde in mijn afwijzende beschikking nog onverkort juist.'
2.14. Eiseres stelt dat het besluit van 4 maart 2003 niet is gebaseerd op de juiste feiten en onzorgvuldig tot stand is gekomen. Dit besluit is genomen op basis van de kennis die bij het adviesorgaan van verweerder, de Nuffic, reeds aanwezig was over de opleiding in Peru. Ook is het advies van de Nuffic, dat na het primaire besluit is gevraagd, onjuist en onzorgvuldig tot stand gekomen. Verweerder had aan het CBGV een vakinhoudelijke beoordeling moeten vragen.
2.15. Volgens eiseres is bij het primaire besluit ten onrechte aangenomen dat de opleidingsduur voor tandarts in Peru vijf jaar in plaats van vijf en een half jaar bedraagt. Onjuist is het door verweerder gebezigde criterium dat tijdens de opleiding in Peru, in vergelijking met Nederland te veel aandacht zou zijn besteed aan mondchirurgie, waardoor minder aandacht zou zijn besteed aan preventieve en curatieve tandheelkunde en de technische tandheelkundige vaardigheden. Onjuist is ook dat gedurende het eerste jaar en een deel van het tweede jaar van de universitaire opleiding alleen aandacht zou zijn besteed aan algemene basisvakken en niet aan tandheelkundige vakken. Dit geldt slechts voor de eerste zes maanden van de universitaire opleiding. Ten onrechte zijn de acht maanden onderzoek die eiseres na haar opleiding voor tandarts heeft gedaan, niet meegeteld als wetenschappelijk onderwijs in de tandheelkunde. Er heeft geen inhoudelijke vergelijking plaatsgevonden tussen de Peruaanse en de Nederlandse opleiding op basis van het door eiseres overgelegde Spaanstalige studiemateriaal. Daardoor is onvoldoende ingegaan op de individuele omstandigheden van haar geval.
2.16. Verder is volgens eiseres ten onrechte verondersteld, dat het niveau van de middelbare school in Peru zonder meer voldoende is om toegelaten te worden tot de universiteit. Eiseres stelt dat zij na haar middelbare schoolopleiding een voorbereidend traject heeft gevolgd om toegelaten te worden tot de universiteit. De normale duur van dit traject is één jaar, maar door haar goede resultaten tijdens deze pre-universitaire opleiding kon eiseres een kort intensief traject doorlopen van een half jaar en is zij vanwege haar goede studieresultaten vrijgesteld van een toelatingsexamen voor de universiteit. Door voorbij te gaan aan dit toelatingstraject heeft verweerder de middelbare school periode ten onrechte gelijkgesteld met een havo-opleiding in Nederland en op de universitaire opleiding twee jaar in mindering gebracht.
2.17. Eiseres bestrijdt dat verweerder zijn besluit kon baseren op vier verzoeken van andere tandartsen die hun opleiding in Peru hebben gevolgd. Bij twee van deze artsen zijn wel mogelijkheden gevonden om hen een verklaring van vakbekwaamheid te verlenen. Eén van deze artsen (B) heeft op basis van het Peruaanse diploma twee jaar in een ander EU land gewerkt onder supervisie en dit afgesloten met een examen. Een andere tandarts heeft in Brazilië een postdoctorale universitaire opleiding gevolgd in de richting prothese. Deze tandarts heeft 2,5 jaar in Brazilië gewerkt als zelfstandig tandarts (20 uur per week) en daarna als gast bij ACTA in Amsterdam. Na een aanbevelingsbrief van ACTA heeft deze persoon een kennis en vaardighedentoets afgelegd.
2.18. Eiseres is van mening dat verweerder een verklaring van vakbekwaamheid dient af te geven, eventueel met beperkingen als bedoeld in artikel 41, derde lid, wet BIG. Haar situatie is niet vergelijkbaar met die van de tandartsen waarvoor eerdere besluiten zijn genomen omdat eiseres is afgestudeerd nadat de duur van de opleiding met een half jaar is verlengd. Verder heeft zij na haar opleiding universitair onderzoek gedaan en werkervaring opgedaan. Van maart 1996 tot juli 1997 heeft zij gewerkt als tandartsassistente. Van augustus 1997 tot juli 1998 heeft zij gewerkt als tandarts onder supervisie van een gepromoveerde tandarts. Van november 1999 tot november 2000 heeft zij gewerkt als zelfstandig tandarts op non-profitbasis in een Peruaans staatsziekenhuis (20 uur per week). In juni 1999 tot april 2001 heeft zij gewerkt als zelfstandig tandarts in een eigen praktijk (tot november 2000 op basis van 20 uur per week en daarna tot april 2001 op basis van 40 uur per week). Gelet op de Richtlijn compensatie buitenlandse tandartsen van 14 juli 1998, zoals deze aanvankelijk is gepubliceerd en door verweerder is toegepast, dient deze werkervaring mee te wegen voor afgifte van een verklaring van vakbekwaamheid.
2.19. Eiseres stelt dat zij wordt gediscrimineerd ten opzichte van tandartsen met een nationaliteit binnen de EER ruimte. Hoog opgeleide vreemdelingen zijn niet welkom op de Nederlandse arbeidsmarkt omdat de Nederlandse overheid Nederlandse gediplomeerden beschermt.
2.20. Tot slot stelt eiseres dat de wetgeving die ten grondslag ligt aan de afgifte van een verklaring van vakbekwaamheid niet juist is. Dit blijkt uit een rapport van de Universiteit van Maastricht en uit het feit dat voor artsen inmiddels een andere procedure wordt gevolgd. Eiseres is van mening dat zij ook voor een examen, eventueel in aanvulling met het werken onder supervisie gedurende een half jaar, in aanmerking zou moeten kunnen komen.
2.21. Verweerder heeft zich voor het besluit van 4 maart 2003 gebaseerd op vergelijkbare verzoeken van tandartsen uit Peru, waarvoor de tandartsopleiding in Peru is gewaardeerd op drie jaar tandheelkunde in Nederland. Terecht heeft eiseres hiertegen aangevoerd dat onvoldoende is onderzocht of haar opleiding en werkervaring gelijk is aan die van deze vier tandartsen. In de eerste plaats heeft eiseres gemotiveerd aangevoerd dat haar opleiding, door wijziging van het curriculum, een half jaar langer heeft geduurd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het curriculum niet is veranderd en dat slechts sprake is van een verlenging van de opleidingsduur, waardoor uitgegaan moet worden van een opleiding van vijf jaar. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hierdoor ten onrechte voorbijgaat aan de mogelijkheid dat verlenging van de opleidingsduur, ondanks een gelijkblijvend curriculum, kan leiden tot een andere diplomawaardering. Niet is nagegaan of voor een of meer vakken verdiepingsstof is aangeboden waarmee het niveau van de opleiding stijgt. Ook is niet nagegaan of de verlenging van de opleidingsduur invloed heeft op de aftrek, die door verweerder is toegepast ten aanzien van het niveau bij aanvang van de universitaire opleiding. In de tweede plaats heeft eiseres, nadat zij door een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur inzage heeft gekregen in de dossiers van de andere tandartsen, aangetoond dat twee van deze artsen wel een verklaring tot vakbekwaamheid, al dan niet voorzien van beperkingen, hebben gekregen. Verweerder heeft niet voldoende duidelijk gemaakt waarom zich bij eiseres geen feiten en omstandigheden hebben voorgedaan die er toe konden leiden dat zij eveneens voor een verklaring van vakbekwaamheid, eventueel voorzien van beperkingen, in aanmerking komt.
2.22. Verweerder heeft zich laten adviseren door de Nuffic. Deze organisatie stelt dat het Peruaanse middelbare schooldiploma direct toelating geeft tot het toelatingsexamen dat sommige universiteiten afnemen en dat voor toelating voor dit examen geen verdere opleiding is vereist. Het niveau van de middelbare school in Peru is volgens de Nuffic daarom gelijk aan het beginniveau van de universiteit. Door eiseres is hiertegen aangevoerd dat zij een pre-universitaire opleiding heeft gevolgd om toegelaten te worden tot de Universidad de San Martin de Porres. Deze privé-universiteit stelt volgens eiseres hogere eisen aan de vooropleiding dan gewone universiteiten. Nu door verweerder aan deze stelling is voorbijgegaan, heeft verweerder geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat het eindniveau van de middelbare school niet in alle gevallen gelijk is aan het beginniveau van de universiteit.
2.23. Nadat eiseres had aangegeven dat haar opleiding niet juist door de Nuffic is gewaardeerd, heeft de Nuffic in de laatste diplomawaardering van 1 november 2004 de opleiding gesteld op vier jaar wetenschappelijk onderwijs, waarvan 31/2 jaar tandheelkundige opleiding. Verweerder wijkt af van het advies van de Nuffic door vast te houden aan de eerder door de Nuffic afgegeven waardering op drie jaar wetenschappelijk onderwijs. Verweerder heeft echter niet weersproken dat eiseres in Peru feitelijk een tandartsopleiding heeft gevolgd van vijf en een half jaar en dat zij acht maanden onderzoek heeft gedaan op een gebied dat verband houdt met tandheelkunde. Haar totale opleidingsduur komt daardoor uit op zes jaar en drie maanden. Op het standpunt van verweerder dat de opleiding van eiseres desondanks gelijk te stellen is met een Nederlandse opleiding van drie jaar, is naar het oordeel van de rechtbank het nodige af te dingen. De Nuffic geeft aan dat gedurende het eerste en een deel van het tweede jaar in Peru aandacht wordt besteed aan natuurwetenschappelijke vakken, zoals scheikunde, biologie en organische scheikunde om het niveau van de opleiding op dat van VWO niveau te brengen. Mede doordat de nadruk in Peru te veel zou liggen op mondchirurgie- of kaakchirurgie en te weinig op praktische ervaring, is een aftrek toegepast van twee jaar. Ten aanzien van deze praktijkervaring heeft eiseres er op gewezen dat zij zowel onder begeleiding als zelfstandig als tandarts heeft gewerkt. Over de inhoud van het vak mondchirurgie- of kaakchirurgie heeft eiseres gemotiveerd aangegeven dat dit vak inhoudelijk niet afwijkt van hetgeen tijdens de Nederlandse opleiding wordt aangeboden en dat niet zonder meer kan worden staande gehouden dat hierdoor een aftrek is gerechtvaardigd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan deze stellingen van eiseres ten onrechte is voorbijgegaan. Zulks klemt te meer, nu de Nuffic hierover aangeeft dat haar onderzoek 'een globale indruk' van de samenstelling van het curriculum oplevert dat deze in vergelijking met een Nederlandse opleiding vooral gericht is op chirurgie en veel minder op preventie.
2.24. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder de stelling, dat de opleiding door de Nuffic is gewaardeerd op niet gelijkwaardig niveau, zodat geen advies van de CBGV gevraagd hoeft te worden, onvoldoende heeft onderbouwd. De Nuffic heeft aan eiseres medegedeeld dat zij niet het kennis- en vaardighedenniveau in de tandheelkunde bepaalt en dat deze taak is opgedragen aan het CBGV. Alhoewel is bepaald dat de Minister zich kan laten adviseren door het CBGV is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het onderhavige geval, om tot een zorgvuldig besluit te kunnen komen, dit advies had moeten inwinnen. Er zijn diverse vragen gerezen onder meer omtrent de vraag hoeveel tijd tijdens de opleiding in Peru aan algemeen vormende vakken wordt besteed, over de invulling van het vak mond- of kaakchirurgie, over de gevolgen van verlenging van de opleidingsduur met een half jaar voor het niveau van de opleiding, over het onderzoek dat door eiseres na haar opleiding is gedaan en over het niveau van haar werkervaring. Deze vragen hadden, gelet op het grote belang voor eiseres om hier in Nederland haar vak te kunnen uitoefenen, voor verweerder aanleiding moeten zijn om advies bij het CBGV in te winnen.
2.25. Eiseres heeft gesteld dat zij ten minste in de gelegenheid had moeten worden gesteld om een kennis- en vaardighedentoets af te leggen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiseres deze mogelijkheid had moeten bieden. Verweerder kon niet zonder nader onderzoek tot de conclusie komen dat in het geval van eiseres geen twijfel bestaat tussen de kwalificatie niet gelijkwaardig dan wel nagenoeg gelijkwaardig. In geval van twijfel moet eiseres, zo heeft verweerder zelf aangegeven, in de gelegenheid worden gesteld om een kennis- en vaardighedentoets af te leggen.
2.26. Tot slot overweegt de rechtbank dat de aanvankelijke fout in de lay out van de gepubliceerde Richtlijn compensatie buitenlands gediplomeerde tandartsen van 14 juli 1998 eveneens vragen oproept. Bij eiseres kon de indruk ontstaan dat voor andere tandartsen, waarvan de opleidingsduur eveneens op minder dan vier jaar is gesteld, door een verkeerde interpretatie van deze richtlijn wel compensatie door werkervaring mogelijk was. Een duidelijk antwoord heeft verweerder hierop niet gegeven.
2.27. De rechtbank is samenvattend van oordeel dat het besluit van verweerder in strijd met artikel 3:2 AWB onzorgvuldig is voorbereid. Het beroep is gegrond. De overige stellingen van eiseres behoeven daardoor geen bespreking meer. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in het voorgaande is overwogen.
2.28. Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. Verweerder heeft bij het nemen van het primaire besluit nagelaten om zorgvuldig te beoordelen of de opleiding van eiseres gelijk is aan die van tandartsen uit Peru die reeds door verweerder waren beoordeeld. De kosten voor de bezwaarfase worden overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht gesteld op € 966 (2 punten à € 322 x 1,5 voor het gewicht van de zaak). De eigen bijdrage voor door derden verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase kan niet via een kostenveroordeling aan eiseres worden vergoed. Voorts bestaat voor een veroordeling van de kosten in de beroepsfase geen grond omdat geen kosten zijn gemaakt voor door een derde verleende beroepsmatige rechtsbijstand. De kosten voor de getuige-deskundige komen evenmin in aanmerking voor vergoeding omdat de verklaring slechts betrekking had op de werkzaamheden die eiseres thans verricht en niet heeft bijgedragen tot het oordeel dat het beroep gegrond wordt verklaard.
3.1. De rechtbank verklaart het beroep gegrond;
3.2. vernietigt het bestreden besluit van 26 mei 2004;
3.3. bepaalt dat verweerder binnen vier weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen;
3.4. veroordeelt de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 966,00, te betalen door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de griffier;
3.5. wijst het meer of anders gevorderde af;
3.6. gelast dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het door eiseres betaalde griffierecht van € 136,00 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.M. van Rijn, rechter van de meervoudige kamer, en mr. G. Guinau en mr. E. Polak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Hekelaar, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2005.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.