in de zaak 121400 / HA ZA 06-184 van
A.P. O.,
wonende te [woonplaats],
reclamant,
verschenen in persoon,
DE LANDINRICHTINGSCOMMISSIE VOOR DE
HERINRICHTING VAN WESTZAAN,
zetelende te Haarlem.
en in de zaak 121401 / HA ZA 06-185 van
H.P. O.,
wonende te [woonplaats],
reclamant,
verschenen in persoon,
DE LANDINRICHTINGSCOMMISSIE VOOR DE
HERINRICHTING VAN WESTZAAN,
zetelende te Haarlem.
Partijen zullen hierna A.P. O., H.P. O. en de Landinrichtingscommissie genoemd worden.
1. De procedure in de zaak 121400 / HA ZA 06-184
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 8 maart 2006 gewezen tussenvonnis
- het proces-verbaal van deskundigenonderzoek ter plaatse van 6 april 2006.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De procedure in de zaak 121401 / HA ZA 06-185
2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 8 maart 2006 gewezen tussenvonnis
- de ter griffie ingekomen brief van Mts.J. B. en Mcc B.-D. van 28 maart 2006
- de ter griffie ingekomen brief van J. G. en G. G.-K. van 29 maart 2006
- het proces-verbaal van deskundigenonderzoek ter plaatse van 6 april 2006.
2.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
3. De verdere beoordeling
3.1. Bij het hiervoor genoemde tussenvonnis is de rechtbank overgegaan tot het gelasten van een deskundigenonderzoek ter plaatse, teneinde zich een oordeel te kunnen vormen over de kritiek die Mts. J. B. tegen het door reclamanten voorgestelde “alternatieve plan” heeft aangevoerd. Dit deskundigenonderzoek heeft plaatsgevonden op 6 april 2006. A.P. O. en B. hebben bij die gelegenheid afspraken gemaakt, naar aanleiding waarvan reclamanten hun bezwaren tegen een toedeling aan B. conform het plan van toedeling niet langer handhaven. Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat de bezwaren die de toedeling aan B. raken, niet langer ter beslissing voorliggen en dat een oordeel over het alternatieve plan in zoverre dus evenmin aan de orde is.
3.2. Voor wat betreft de toedeling van kavel 012.066 aan M.C. S. heeft H.P. O. ter zitting van de rechter-commissaris aangevoerd dat de waarde van deze kavel vele malen hoger is dan de waarde van de kavel die M.C. S. heeft ingebracht. Tijdens de behandeling door de rechtbank heeft H.P. O. medegedeeld dat hij alle ter zitting van de rechter-commissaris naar voren gebrachte bezwaren handhaaft. Bij gelegenheid van het deskundigenonderzoek ter plaatse heeft H.P. O., bij monde van zijn woordvoerder, echter medegedeeld dat hij geen bezwaar maakt tegen de toedeling aan M.C. S.. Van de zijde van A.P. O. is tijdens de behandeling door de rechtbank medegedeeld dat hij niet langer bezwaar maakt tegen de toedeling van kavel 012.066. De rechtbank concludeert daarom dat ook ten aanzien van de toedeling aan M.C. S. geen bezwaar ter beslissing voorligt.
3.3. De resterende bezwaren van reclamanten betreffen de toedeling van kavels 012.053 en 012.035 aan G.. Met betrekking tot deze kavels heeft G. bij voormelde brief van 29 maart 2006 medegedeeld dat hij vast houdt aan zijn - op een overeenkomst met de Landinrichtingscommissie gebaseerde - aanspraak op toedeling. De rechtbank overweegt als volgt. Dat de kavels 012.053 en 012.035 aan een andere kant van de [straatnaam] zijn gelegen dan de woning en bedrijfslocatie van G., vormt geen grond om deze kavels niet aan hem toe te delen. De inbreng van G. is immers evenmin naast zijn woning en bedrijfslocatie gesitueerd, zodat het plan van toedeling de bestaande verkaveling in dit opzicht niet in negatieve zin wijzigt. Daar komt bij dat de kavels 012.053 en 012.035 in ieder geval in de onmiddellijke nabijheid van de woning en bedrijfslocatie van G. zijn gelegen, namelijk direct aan de overzijde van de [straatnaam]. De argumenten dat kavel 012.053 in de toekomst bebouwd zal mogen worden en dat voor de inbreng van deze kavel onvoldoende compensatie zal worden geboden staan evenmin aan toedeling van deze kavel aan G. in de weg. Hierbij is in de eerste plaats van belang dat de bedoelde kavel ingevolge het vastgestelde bestemmingsplan niet een andere dan agrarische bestemming heeft. Ook is de rechtbank niet gebleken dat deze kavel, op basis van een binnen afzienbare tijd vast te stellen bestemmingsplan, vermoedelijk een zodanige andere bestemming zal krijgen. Van een kavel als bedoeld in paragraaf 2.1, tweede gedachtestreepje van de Richtlijnen is daarom geen sprake, hetgeen meebrengt dat deze kavel ook zonder toestemming van de betrokken eigenaar kan worden uitgeruild. De door A.P. O. benadrukte bouwmogelijkheid op kavel 012.053 heeft geen planologische grondslag maar is louter op zijn toekomstverwachting gebaseerd en kan daarom niet tot een ander oordeel leiden. Of voor de inbreng van kavel 012.053 voldoende compensatie wordt geboden, dient in het kader van de procedure met betrekking tot de lijst der geldelijke regelingen te worden beantwoord en niet in kader van de thans aan de orde zijnde vaststelling van het plan van toedeling. Tegen de achtergrond van het voorgaande is van doorslaggevend belang dat de voorgenomen toedeling aan G. van 012.035 en 012.053 tezamen met 012.052 en 012.009 tot een concentratie van kavels leidt, hetgeen blijkens de Richtlijnen een doelstelling van de onderhavige herinrichting is. Bovendien wordt met de toedeling van 012.053 aan G. voldaan aan het voorschrift van artikel 149, aanhef, en onder a, Liw, dat inhoudt dat elke kavel zo moet worden gevormd dat hij uitweg heeft op een openbare land- of waterweg en zo mogelijk daaraan belendt. Het door reclamanten voorgestelde alternatief waarbij 012.053 wordt toegedeeld aan A.P. O. en over deze kavel een ontsluitingsweg ten behoeve van de achterliggende kavels wordt gerealiseerd, weegt daar niet tegen op. Dit alternatief zou immers een doorkruising van de doelstellingen van kavelconcentratie en eliminatie van erfdienstbaarheden betekenen.
3.4. Op grond van al het voorgaande oordeelt de rechtbank dat er in dit geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden - als bedoeld in overweging 5.1 van het tussenvonnis - die rechtvaardigen dat wordt afgeweken van het uitgangspunt dat met aankopen na de peildatum van 31 maart 2004 geen rekening wordt gehouden. De rechtbank is dan ook, alle omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat de door reclamanten gehandhaafde bezwaren ongegrond moeten worden verklaard.
3.5. Nu omtrent een deel van de bezwaren overeenstemming is bereikt zullen de kosten van de procedure op de hierna vermelde wijze worden gecompenseerd, waarbij het loon en de schadeloosstelling van de deskundige - dat de rechtbank definitief heeft begroot op EUR 2.043,23 - voor rekening van de Landinrichtingscommissie zal blijven.
in de zaak 121400 / HA ZA 06-184
4.1. verklaart het bezwaar ongegrond,
4.2. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de zaak 121401 / HA ZA 06-185
4.3. verklaart het bezwaar ongegrond,
4.4. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.5. veroordeelt de Landinrichtingscommissie in de kosten van de deskundige, zijnde EUR 2.043,23.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Monster, mr. M.P.J. Ruijpers en mr. W.J.A.M. van Brussel en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2006.?