ECLI:NL:RBHAA:2006:AY0144

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
18 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/6371
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van uitnodiging tot betaling en uitspraak op bezwaar inzake douanerechten

Op 18 mei 2006 heeft de Rechtbank Haarlem uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen X B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst P. De zaak betreft een beroep tegen een uitnodiging tot betaling (UTB) van € 1.657,32, die op 28 juli 2005 aan eiseres was uitgereikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur op 5 oktober 2005 een uitspraak op bezwaar heeft gedaan, waartegen eiseres in beroep is gegaan. Tijdens de zitting op 4 mei 2006 heeft eiseres aanvullende stukken ingediend, die de inspecteur tijdig heeft ontvangen en waarover hij zich heeft kunnen uitlaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur niet in zijn procesbelang is geschaad door de indiening van deze stukken, en heeft daarom besloten deze stukken toe te laten tot de procedure.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de uitnodiging tot betaling vernietigd. Tevens is de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 20, en is de Staat opgedragen het door eiseres betaalde griffierecht van € 276 te vergoeden. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar uitgesproken en partijen geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Amsterdam of beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden. De rechtbank heeft benadrukt dat bij het instellen van hoger beroep of cassatie bepaalde procedurele vereisten in acht moeten worden genomen, zoals het indienen van een afschrift van de uitspraak en het ondertekenen van het beroepschrift.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige douanekamer
Procedurenummer: AWB 05/6371
Uitspraakdatum: 18 mei 2006
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X B.V., gevestigd te Z, eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 5 oktober 2005 op het bezwaar tegen de aan eiseres met dagtekening 28 juli 2005 uitgereikte uitnodiging tot betaling (UTB) ten bedrage van € 1.657,32.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2006. Namens eiseres is daar verschenen A. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door B.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de uitnodiging tot betaling;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 20 en wijst de Staat aan dit bedrag aan eiseres te voldoen; en
- gelast de Staat het door eiseres betaalde griffierecht van € 276 aan haar te vergoeden.
2. Gronden
2.1. Op 28 juli 2005 heeft eiseres aangifte ten invoer in het vrije verkeer gedaan voor een zending goederen. Daarbij is als goederencode van het gemeenschappelijk douanetarief (GDT) vermeld 8708 9998; de goederen zijn in de aangifte omschreven als ‘delen en toebehoren voor computers’. De omschrijving van de goederen komt niet overeen met de aangegeven goederencode. Aan de hand van de aangegeven goederencode is de UTB vastgesteld.
2.2. De aangifte vermeldt onder meer de volgende gegevens, welke overeenkomen met een in bezwaar overgelegd certificaat van oorsprong en/of een factuur, gedagtekend 7 juli 2005:
Koper: C SA
Verkoper: D INC
Factuurprijs: $ 54.450,00
Land van oorsprong: China
Land van bestemming: Portugal
Vervoermiddel: E
Vervoerwijze: vervoer over zee
2.3. Voormelde factuur vermeldt als omschrijving van de goederen ‘computer case & power supply’. Voorts vermeldt de factuur als datum van vertrek van het schip 12 juli 2005.
2.4. Op 2 mei 2006 heeft eiseres een brief met twee bijlagen bij de rechtbank ingediend. De bijlagen betreffen twee afschriften van de zogenoemde ‘bill of lading’.
2.5. Ter zitting heeft verweerder geconcludeerd dat - gelet op de bill of lading - de onderhavige douanerechten wettelijk niet verschuldigd waren. Verweerder is echter van mening dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard omdat de onder 2.4. genoemde stukken te laat zijn ingediend en aan de hand van de eerder bij hem bekende gegevens niet kon worden overgegaan tot herziening van de aangifte. Met name kon onvoldoende verband worden gelegd tussen de eerder bekende gegevens en de invoeraangifte.
2.6. Op grond van artikel 8:58, lid 1, Awb, kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken in dienen. Deze bepaling staat er niet aan in de weg dat stukken die op een later tijdstip worden ingediend door de rechtbank worden toegelaten tot de procedure, mits de wederpartij hierdoor niet in zijn procesbelang is geschaad.
2.7. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij vóór de zitting van de brief van 2 mei 2006 kennis heeft kunnen nemen, en hij heeft zich daarover in zijn pleitnotitie ook uitgelaten. Nu verweerder niet in zijn procesbelang is geschaad, rekent de rechtbank bedoelde stukken tot de gedingstukken.
2.8. Op grond van het overwogene onder 2.6 en 2.7 en gelet op de conclusie van verweerder dat de douanerechten wettelijk niet verschuldigd waren, dienen de bestreden uitspraak en de UTB vernietigd te worden.
2.9. Nu het beroep gegrond is, zal de rechtbank op grond van artikel 8:75, Awb, verweerder veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 20, zijnde de geschatte reiskosten (openbaar vervoer 2e klasse) van A om de zitting bij te wonen.
Gelet op artikel 8:74, lid 1, Awb, dient de Staat het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden. Aangezien de wet daartoe de mogelijkheid niet biedt kan niet worden ingegaan op het verzoek van verweerder om niet in het vergoeden van de griffierechten te worden veroordeeld.
Deze uitspraak is gedaan op 18 mei 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.J. Roke, mr. E. Jochem en mr. L.G. Jobse in tegenwoordigheid van mr. O. Nijhuis, griffier.
Afschrift
verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;
2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.