RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/1625
Uitspraakdatum: 2 augustus 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, gedagtekend 18 november 2005, opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.537 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.703.
Eiser heeft bij brief van 28 november 2005, door verweerder ontvangen op 30 november 2005, tegen de aanslag een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 januari 2006 het bezwaar van eiser afgewezen en de aanslag gehandhaafd. Daartegen is door eiser een beroepschrift ingediend dat door de rechtbank op 19 januari 2006 is ontvangen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2006 te Haarlem. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder zijn verschenen A en B.
2.1. Eiser, geboren op 26 maart 1947, is werkzaam bij C B.V.
2.2. Op 18 mei 1987 is door de toenmalige werkgever van eiser, D B.V., een pensioenverzekering afgesloten bij E N.V., als bedoeld in artikel 3, vierde lid, letter B van de Pensioen- en spaarfondsenwet (hierna: PSW). Op 1 januari 1991 is D B.V. overgenomen door een nieuwe eigenaar. Deze nieuwe eigenaar van eisers werkgever heeft eveneens de pensioenpolis overgenomen. Hierbij is eiser met zijn werkgever overeengekomen dat de premie voor de pensionverzekering voor 2/3 voor rekening van zijn werkgever en voor 1/3 voor rekening van eiser zal komen. De totale jaarlijkse premie voor voornoemde pensioenverzekering bedraagt € 6.806,70. Met ingang van 1 januari 2002 is de naam van de werkgever van eiser gewijzigd in C B.V.
2.3. In de polis van de pensioenverzekering is ten aanzien van de uitkering onder andere bepaald dat bij het in leven zijn van eiser op 1 april 2012 een bedrag van ƒ 483.848 wordt uitbetaald op 1 april 2012 in de vorm van een dadelijk ingaand ouderdomspensioen, in combinatie met een nabestaandenpensioen ter grootte van 70% van het ouderdomspensioen.
2.4. Over het jaar 2003 heeft eiser, naast de pensioenpremie die door zijn werkgever is ingehouden van zijn brutoloon een bedrag van € 2.269 aan premie betaald door middel van inhouding door zijn werkgever op zijn nettoloon.
2.5. Eiser heeft voor het jaar 2003 aangifte inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.795 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.703. Eiser heeft hierbij de door middel van inhouding op zijn nettoloon door hem betaalde pensioenpremies voor een bedrag van € 742 als lijfrentepremie in aftrek gebracht. Bij de aanslagregeling heeft verweerder de als betaalde lijfrentepremie in aftrek gebrachte pensioenpremies niet geaccepteerd en met dagtekening 18 november 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen voor het jaar 2003 opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.537 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.703.
In geschil is of de pensioenpremies als negatief loon of als lijfrentepremie in aftrek kunnen worden gebracht op eisers inkomen uit werk en woning.
Eiser beantwoordt deze vragen bevestigend en verweerder ontkennend.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.268. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge artikel 3.81 van de Wet IB 2001 wordt onder loon verstaan: loon overeenkomstig de wettelijke bepalingen van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964).
4.2. Artikel 10, eerste lid, van de Wet LB 1964 definieert loon als al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten. Op grond van artikel 11, lid 1, aanhef en onderdeel j, ten eerste, van de Wet LB 1964 behoren bedragen die worden ingehouden op het loon als bijdrage ingevolge een pensioenregeling, niet tot het loon.
4.3. Niet in geschil is dat de pensioenverzekering van eiser een pensioenregeling is als bedoeld in artikel 11, lid 1, aanhef en onderdeel j, ten eerste, van de Wet LB 1964. Voorts staat vast dat de ten behoeve van de pensioenregeling te betalen premie voor een bedrag van € 2.269 door de werkgever van eiser is ingehouden op zijn loon. De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat de door de werkgever ingehouden pensioenpremie derhalve niet aangemerkt kan worden als loon uit dienstbetrekking. Dat eisers werkgever deze inhouding niet op de juiste wijze heeft uitgevoerd en de premie in plaats van op het brutoloon heeft ingehouden op het nettoloon doet hier niet aan af. Dientengevolge is er voor een bedrag van € 2.269 sprake van negatief loon dat in mindering kan worden gebracht op eisers inkomen uit werk en woning. Gelet hierop behoeft het standpunt van eiser dat de door hem betaalde premie aangemerkt dient te worden als premie voor een lijfrente geen bespreking.
4.4. Gezien het vorenoverwogene is het gelijk aan eiser.
De rechtbank vindt aan-lei-ding verweerder te veroordelen in de kos-ten die eiser in verband met de behande-ling van het beroep redelij-kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 7, zijnde de (geschatte) reiskosten per openbaar vervoer 2e klasse van eiser om de zitting van 28 juni 2006 bij te wonen. De rechtbank wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2003 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.268 en een inkomen uit sparen en beleggen van € 1.703;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 7, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) die deze kosten aan eiseres dient te vergoeden;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 2 augustus 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J. van de Merwe, in tegenwoordigheid van mr. M. Mulder, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.