RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
zaak/rolnr.: 258553/CV EXPL 04-12711 en 269492/CV EXPL 05-3561 (vrijwaring)
datum uitspraak: 26 juli 2006
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
de naamloze vennootschap N.V. Maatschappij van Assurantie, Discontering en Beleening der Stad Rotterdam Anno 1720,
gevestigd te Rotterdam,
eisende partij in de hoofdzaak,
gemachtigde H.J. Jansen,
[gedaagde],
wonende te Haarlem,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
gemachtigde mr. R.F. Ronday,
[eiser],
wonende te Haarlem,
eisende partij in de vrijwaring,
gemachtigde mr. R.F. Ronday;
[gedaagde],
wonende te Haarlem,
gedaagde partij in de vrijwaring,
gemachtigde mr. C.M. Sanders.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Stad Rotterdam, [XXX] en [YYY].
In de hoofdzaak wordt verwezen naar het incidentele vonnis van 2 maart 2005 en de daarin genoemde stukken. Partijen in de hoofdzaak hebben nog gerepliceerd (met producties) en gedupliceerd, waarna vonnis (nader) is bepaald op heden.
[XXX] heeft [YYY] op 16 maart 2005 gedagvaard in vrijwaring (met bijgevoegd 2 producties). [YYY] heeft geantwoord, waarna bij vonnis van 25 mei 2005 is een comparitie van partijen is gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden op 24 juni 2005. Bij mondeling tussenvonnis heeft [XXX] een bewijsopdracht gekregen. Vervolgens is een aantal getuigen gehoord, heeft [XXX] geconcludeerd na enquête en heeft [YYY] geantwoord na enquête (met productie). [XXX] krijgt geen gelegenheid om nog nader op deze productie te reageren, nu het een productie betreft die bij één van de getuigenverhoren ter sprake is gekomen en die toen ook al bekend was bij de gemachtigde van [XXX]. [XXX] is derhalve niet in zijn belangen geschaad nu hij geen gelegenheid krijgt om zich uit te laten over deze productie. Vonnis is bepaald op heden.
In de loop van de procedure hebben partijen de schrijfwijze van de naam van gedaagde een aantal malen gewijzigd. De kantonrechter zal de schrijfwijze hanteren zoals is aangegeven in de inleidende dagvaarding.
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist en/of op grond van de onweersproken inhoud van overgelegde producties, staat in deze procedures het volgende vast:
a. [XXX] was op 15 juni 2001 kentekenhouder van een Opel Kadett met het kenteken NF 23 PF.
b. [XXX] had in die periode een WAM-verzekering afgesloten bij Stad Rotterdam, maar hij had zijn premie niet betaald.
c. Op 15 juni 2001 heeft een aanrijding plaatsgevonden waarbij de auto van [XXX] betrokken is geweest.
d. Uit het aanrijdingsformulier dat is opgemaakt komt naar voren dat er ook een Volvo V40, kenteken SG NP 23, bij de aanrijding betrokken is geweest. De zichtbare schade aan de Volvo V40 is op dit formulier omschreven als “deuk onder rechter achterlicht, bumper ingedrukt”.
e. In een schadecalculatie d.d. 13 juli 2001 zijn reparatiekosten aan de Volvo V40 begroot op € 1.277,99.
Het geschil in de hoofdzaak
Stad Rotterdam vordert in de hoofdzaak (samengevat) veroordeling van [XXX] tot betaling van € 1.623,52. Zij stelt daartoe dat zij als WAM-verzekeraar € 1.277,99 als schade heeft uitgekeerd aan de eigenaar van de Volvo V40, maar dat [XXX] op dat moment geen dekking had vanwege de premieachterstand. Naast dit bedrag is [XXX] bovendien rente ad € 21,85 en buitengerechtelijke incassokosten ad € 323,68 verschuldigd.
[XXX] betwist de vordering. Hij voert aan dat het op de weg van Stad Rotterdam had gelegen om de door hem - [XXX] - aangegeven bestuurder van de auto ([YYY]) in rechte te betrekken voor de kennelijk door deze bestuurder veroorzaakte schade. [YYY] heeft zonder toestemming van [XXX] in de auto gereden en door deze onrechtmatige daad is kennelijk schade aan een auto veroorzaakt. [XXX] betwist bovendien de hoogte van de schade. De schadecalculatie is een maand na het voorval gedateerd zodat zich in de tussenliggende periode andere schades kunnen hebben voorgedaan, terwijl er bovendien allerlei schadeposten zijn opgenomen die niet uit het schadeformulier blijken.
Het geschil in de vrijwaring
[XXX] vordert in de vrijwaring (samengevat) dat [YYY] wordt veroordeeld om aan [XXX] te betalen datgene waartoe [XXX] als gedaagde in de hoofdzaak jegens Stad Rotterdam mocht worden veroordeeld. Hij stelt daartoe dat [YYY] op het moment van de aanrijding de bestuurder was van de auto en daarom aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is van de aanrijding.
[YYY] heeft de vordering betwist. Hij ontkent dat hij op genoemde datum bestuurder was van de auto van [XXX].
De beoordeling van de hoofdzaak
Tussen partijen staat vast dat Stad Rotterdam ten tijde van de aanrijding WAM-verzekeraar was van (de auto van) [XXX] en dat [XXX] geen premie had betaald. Stad Rotterdam heeft onbetwist gesteld dat er ten tijde van de aanrijding als gevolg van die premie-achterstand - op grond van hetgeen partijen waren overeengekomen - geen dekking bestond. Voorts heeft zij onbetwist gesteld dat zij aan de eigenaar van de Volvo V40 een bedrag van
€ 1.277,99 aan schadevergoeding heeft betaald.
Het volgende wordt overwogen. De omstandigheid dat op het moment van de aanrijding geen dekking bestond doet niet af aan de wettelijke verplichting van Stad Rotterdam als WAM-verzekeraar om in geval met de auto schade is veroorzaakt aan een derde, deze schade te vergoeden. Het gegeven dat geen dekking bestond impliceert echter dat Stad Rotterdam de uitgekeerde schadevergoeding in beginsel kan verhalen op de verzekerde, [XXX]. Het verweer van [XXX] dat Stad Rotterdam de schade had moeten verhalen op de door hem aangewezen bestuurder kan de kantonrechter niet volgen. Uit hoofde van de contractuele relatie die zij met [XXX] heeft kan Stad Rotterdam de schade bij [XXX] verhalen. Deze verzuimt te stellen op welke juridische grondslag Stad Rotterdam een vordering tegen [YYY] zou moeten baseren. Voor zover [YYY] immers al onrechtmatig heeft gehandeld, heeft hij dit gedaan ten opzichte van [XXX] en niet ten opzichte van Stad Rotterdam.
[XXX] heeft voorts de omvang van de schade betwist, waarbij hij wijst op de tijd die zit tussen het ongeval en het taxatierapport, en aangeeft dat in het taxatierapport posten zijn opgenomen die niet overeenkomen met de schade zoals deze is omschreven in het aanrijdingsformulier. Dit verweer kan echter niet slagen. De schadeposten die in het taxatierapport zijn opgenomen zijn alle gerelateerd aan de achter- c.q. rechter-achterzijde van de auto, overeenkomstig de (summiere) omschrijving op het aanrijdingsformulier. Daarmee is het causale verband tussen de aanrijding en de getaxeerde schade naar het oordeel van de kantonrechter in voldoende mate aangetoond. De omstandigheid dat er zowat een maand zit tussen de aanrijding en de taxatie doet daar niet aan af. Dit zou pas anders zijn als er in de taxatie schadeposten zouden zijn opgenomen die op geen enkele wijze te relateren zijn aan de schadeomschrijving op het aanrijdingsformulier.
Het bovenstaande brengt met zich dat de gevorderde hoofdsom toewijsbaar is. Dit geldt evenzeer voor de gevorderde wettelijke rente, nu [XXX] deze niet gemotiveerd heeft betwist.
Stad Rotterdam heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. [XXX] heeft deze vordering gemotiveerd betwist. Stad Rotterdam heeft na deze betwisting slechts volstaan met een summierlijk, in algemene bewoordingen, beschrijven van de door haar gestelde werkzaamheden, maar heeft dit niet geadstrueerd met heldere stellingen omtrent het aantal door haar verzonden sommaties, de hoeveelheid daaraan bestede uren en dergelijke.
Bij gebrek aan een nadere feitelijke onderbouwing geldt als uitgangspunt in deze procedure daarom dat de door Stad Rotterdam verrichte werkzaamheden niet meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Dit zijn werkzaamheden waarvoor een proceskosten-veroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
De proceskosten in de hoofdzaak komen voor rekening van [XXX] omdat deze overwegend in het ongelijk wordt gesteld.
De beoordeling van de vrijwaring
In de vrijwaring is aan [XXX] ter gelegenheid van de comparitie van partijen d.d. 24 juni 2005 bij mondeling tussenvonnis het bewijs opgedragen van zijn stelling dat [YYY] op 15 juni 2001 de bestuurder was van de auto van [XXX], op het moment dat met deze auto de aanrijding zoals omschreven bij de feiten heeft plaatsgevonden. In de enquête zijn, behalve partijen, nog gehoord [ZZZ] (de moeder van [XXX]) en [getuige 2] (een getuige van de aanrijding). Er heeft geen contra-enquête plaatsgevonden.
[XXX] heeft als partij-getuige verklaard dat hij op 15 juni 2001 zijn auto voor de flat van zijn ouders heeft geparkeerd en de sleutel in het contact heeft laten zitten. Voorts heeft hij verklaard dat hij niet heeft gezien dat [YYY] in de auto is gestapt en weg is gereden - dat heeft hij van zijn moeder gehoord - maar dat hij hem wel een uurtje later terug heeft zien komen. Daarbij zou [YYY] gezegd hebben dat hij een aanrijding had gehad, maar dat dat door niemand was gezien. De moeder van [XXX] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat [YYY] in de auto is gestapt en is weggereden en heeft de verklaring van [XXX] ook overigens bevestigd.
[YYY] heeft als partij-getuige verklaard dat hij op 15 juni 2001 niet in de auto van [XXX] heeft gereden, dat hij op die datum 14 jaar was en dat hij [XXX] slechts van gezicht kent. [getuige 2] tenslotte heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de bestuurder van de auto zeer jeugdig was - niet ouder dan 13 of 14 jaar - en dat deze donker haar en een mediterraan uiterlijk had.
De kantonrechter acht [XXX] niet geslaagd in zijn bewijsopdracht. Daarbij wordt het volgende overwogen. Om te bewijzen dat iemand vijf jaar geleden iets gedaan heeft is in het algemeen meer nodig dan een verklaring van de degene die dit stelt, welke verklaring slechts wordt bevestigd door zijn moeder. Weliswaar geeft [getuige 2] een omschrijving van de bestuurder die zou kunnen overeenkomen met de beschrijving waaraan [YYY] destijds voldeed, maar deze beschrijving is zo algemeen dat ze op een grote hoeveelheid jongens van toepassing is. Wat ontbreekt in het door [XXX] aangeleverde bewijs is een objectief element dat [YYY] koppelt aan de aanrijding op 15 juni 2001. Dit had wellicht geleverd kunnen worden indien [XXX] destijds op vragen van de politie naar de identiteit van de bestuurder van de auto [YYY] had genoemd en de politie daar vervolgens daadwerkelijk onderzoek naar had gedaan, maar kennelijk heeft [XXX] toen om hem moverende redenen geen naam willen noemen. Dit laatste komt naar voren in de brief van 22 april 2003 van de politie aan CED Claims Services, die als productie is overgelegd bij conclusie van antwoord na enquête (en die tijdens het getuigenverhoor met [getuige 2] in aanwezigheid van de gemachtigden van partijen ter sprake is gekomen). Wat in dit verband [XXX] ook niet helpt is dat hij in zijn getuigenverhoren heeft aangegeven dat hij [YYY] sindsdien nog wel regelmatig heeft gezien, maar nimmer op deze kwestie hebben aangesproken. Dit had naar het oordeel van de kantonrechter wel in de rede gelegen.
Nu [XXX] niet in zijn bewijsopdracht is geslaagd zal het in vrijwaring gevorderde worden afgewezen.
[XXX] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de vrijwaring worden veroordeeld.
- veroordeelt [XXX] tot betaling aan Stad Rotterdam van € 1.299,84 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.277,99 vanaf 10 december 2004 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- veroordeelt [XXX] tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van Stad Rotterdam tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd, en bepaalt dat de explootkosten worden verhoogd met een percentage dat overeenkomt met het percentage, bedoeld in art. 9, 1e lid, van de Wet op de Omzetbelasting 1968, omdat Stad Rotterdam de haar in rekening gebrachte omzetbelasting niet op grond van genoemde wet kan verrekenen en dit nadrukkelijk verklaart, en de gerechtsdeurwaarder aan de voet van het exploot verklaart dat de kosten in verband daarmee zijn verhoogd:
exploot € 70,40
vastrecht € 190,--
salaris gemachtigde € 270,--;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af hetgeen meer of anders mocht zijn gevorderd;
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [XXX] tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van [YYY] tot en met vandaag worden begroot op € 450,-- aan salaris gemachtigde;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Vogel en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.