ECLI:NL:RBHAA:2006:AY9816
Rechtbank Haarlem
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot onmiddellijke invrijheidstelling van gedetineerde in kort geding
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 6 oktober 2006 uitspraak gedaan in een kort geding waarin de eiser, een gedetineerde, een vordering heeft ingediend tot onmiddellijke invrijheidstelling. De eiser, die verblijft in het huis van bewaring 'De Koepel' te Haarlem, vorderde een bevel aan de Staat der Nederlanden tot beëindiging van zijn detentie, op straffe van verbeurte van een dwangsom. De voorzieningenrechter oordeelde dat het Openbaar Ministerie op grond van artikel 553 van het Wetboek van Strafvordering in beginsel verplicht is de door de strafrechter opgelegde straffen ten uitvoer te leggen. De rechter concludeerde dat de bijzondere omstandigheden die de eiser aanvoerde voor een analoge toepassing van artikel 90 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering niet in voldoende mate aanwezig waren. De resterende detentieperiode van de eiser betrof een vervangende hechtenis in verband met schadevergoedingsmaatregelen die strekten tot betaling aan het slachtoffer. De rechter oordeelde dat een verrekening van de detentie met de opgelegde vrijheidsstraf niet mogelijk was, omdat dit niet in overeenstemming was met het karakter van de detentie, die bedoeld was als prikkel tot nakoming van de schadevergoedingsplicht van de eiser. De vordering van de eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de Staat werden begroot op EUR 1.064,00. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.