RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige douanekamer
Procedurenummer: AWB 05/4908 tot en met 05/4914 en 06/4142 tot en met 06/4148
Uitspraakdatum: 4 december 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X B.V., gevestigd te Z, eiseres,
de Minister van Economische Zaken, vertegenwoordigd door de inspecteur van de Belastingdienst/P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan eiseres zijn de volgende uitnodigingen tot betaling (UTB's) uitgereikt:
dagtekening: kenmerk: antidumpingrechten:
13 februari 2002 (...) € 273.232,14
13 februari 2002 (...) € 408.122,41
2 mei 2002 (...) € 116.231,80
2 mei 2002 (...) € 17.152,57
2 mei 2002 (...) € 117.778,60
2 mei 2002 (...) € 560.593,36
2 juli 2002 (...) € 203.192,29
Totaal: € 1.696.303,17
1.2. Na tegen de UTB's gemaakt bezwaar heeft verweerder deze bij uitspraken op bezwaar van 16 augustus 2005 gehandhaafd.
1.3. Met betrekking tot de UTB's heeft eiseres verzoeken om terugbetaling krachtens artikel 236, Communautair Douanewetboek (CDW), ingediend. Bij beschikkingen van 16 augustus 2005 zijn deze verzoeken afgewezen. Het tegen de beschikkingen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij uitspraken op bezwaar van 22 februari 2006 ongegrond verklaard.
1.4. Eiseres heeft tegen de onder 1.2 genoemde uitspraken bij brief van 23 september 2005, ingediend door A, beroep ingesteld. Deze beroepen zijn bij de rechtbank geregistreerd onder de nummers 05/4908 tot en met 05/4914.
1.5. Tegen de onder 1.3 genoemde uitspraken heeft eiseres bij brief van 27 maart 2006, ingediend door voormelde A, beroep ingesteld. Deze beroepen zijn bij de rechtbank geregistreerd onder de nummers 06/4142 tot en met 06/4148.
1.6. Verweerder heeft voor elk ingediend beroep een verweerschrift ingediend.
1.7. Eiseres heeft met betrekking tot de onder 1.4 genoemde beroepen een conclusie van repliek ingediend, waarna verweerder heeft gedupliceerd.
1.8. Bij brief van 11 augustus 2006 heeft eiseres nadere stukken ingediend.
1.9. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2006. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting zijn de hierboven genoemde beroepen gezamenlijk behandeld met de beroepen van eiseres die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de nummers 05/4920 tot en met 05/4926.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Eiseres heeft in haar hoedanigheid van douane-expediteur in de periode 13 november 1997 tot en met 19 juli 2001 aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van het product glyfosaat, waarbij als land van oorsprong Taiwan is aangegeven. De importeur van de goederen is B SA te Q - Portugal - (hierna: B SA). Eiseres deed de aangiften in opdracht van een in Portugal gevestigde met haar verbonden onderneming, die op haar beurt in opdracht van B SA handelde. De onder 1.1 vermelde UTB's hebben betrekking op 52 aangiften ten invoer die zijn gedaan van 19 februari 1999 tot en met 19 juli 2001. B SA heeft ten behoeve van de aangiften certificaten van oorsprong verstrekt die zijn afgegeven door de Taiwanese Kamers van Koophandel en welke bij de aangiften zijn gevoegd.
2.2. Het glyfosaat werd volgens facturen die bij voormelde aangiften waren gevoegd betrokken van de volgende vijf bedrijven: C Corp., D Co. Ltd., E Co. Ltd., F Co. Ltd. en G Corp., welke bedrijven alle gevestigd zijn in R (Taiwan). Voormelde bedrijven produceren zelf geen glysofaat; het enige in Taiwan gevestigde bedrijf dat glyfosaat produceert is H Corporation te S.
2.3. Alle in de UTB’s betrokken goederen zijn van oorsprong uit de Volksrepubliek China (China) en zijn ingedeeld onder post 2931 00 95 van het GDT.
2.4. I B.V. heeft op 16 en 17 juli 1997 in opdracht van B SA aangiften ten invoer gedaan van glyfosaat uit China. Bij deze aangiften is als aangever vermeld: "I BV H/O (...) forwarding X1 (Nederland)".
2.5. Op 4 september 1997 is bij Verordening (EG) nr. 1731/97 van de Commissie een voorlopig antidumpingrecht ingesteld voor glyfosaat van oorsprong uit China. Vervolgens is op 16 februari 1998 bij verordening van de Raad een definitief antidumpingrecht ingesteld voor glyfosaat ingedeeld onder de GN-codes 2931 00 95 en 3808 30 27 uit China Vo. 368/98). Vanaf 26 mei 2000 is het antidumpingrecht verhoogd (Vo. 1068/00).
2.6. Op 23 oktober 1997 en op 7 november 1997 zijn door I B.V. in totaal drie aangiften ten invoer gedaan in opdracht van B SA van glyfosaat uit Singapore.
2.7. Op 14 december 1999 heeft de Europese Commissie een verzoek tot samenwerking (een zogenoemde AM-melding met referentie AM 99/053) aan onder meer de Nederlandse en de Portugese douaneautoriteiten gezonden, waarin - voor zover van belang - is opgenomen:
"6.3. SUSPECTED FRAUD MECHANISM :
case a- Belgium
Goods under 3808 3027 10 (glyphosate 360 G/L), declared on import in 1998 and 1999, of Taiwan origin, with certificate of origin Taiwan;
Belgian customs could establish, for several operations, that goods were delivered, in fact, in the same containers dispatched from Shanghai - China to Kaohsiung - Taiwan (...) and forwarded from Kaohsiung - Taiwan to Antwerp - Belgium (...)
(...)
7. COMPANIES INVOLVED
(...)
7.2. WITHIN THE EC :
IMPORTERS / CONSIGNEES: declared:
(...)
- B SA, Portugal
(...)
13. ACTION UNDERTAKEN / ENVISAGED / PROPOSED :
13.1. BY THE MEMEBER STATE :
OLAF asks the Member states to pay attention to litigious product imports, and to look for possible false description of goods and origin, by physical control of import checks and by controls in the companies concerned.
OLAF asks the Member States to submit copies of the commercial documents, transport documents and certificates of origin referring to the imports of declared glyphosate of Malaysia, Singapore, Thailand and Taiwan origin (1998-1999)
(...)"
2.8. Op 8 mei 2001 heeft de Europese Commissie bij Verordening (EG) nr. 909/2001 besloten tot opening van een onderzoek naar de mogelijke ontduiking van de vastgestelde antidumpingmaatregelen ten aanzien van glyfosaat uit China door verzending van dit glyfosaat vanuit Maleisië of Taiwan.
2.9. Op 30 juli 2001 is door verweerder een controle na invoer gestart bij eiseres. Bij deze controle is onder meer vastgesteld dat zich bij een drietal aangiften facturen en paklijsten bevonden die zijn opgemaakt door Chinese firma's. Deze aangiften zijn op 22 augustus 2000 gedaan. Tevens werden met betrekking tot een drietal andere aangiften facturen aangetroffen voor extra vrachtkosten. Op deze facturen is vermeld dat de containers zijn vertrokken uit Shanghai (China). De betreffende aangiften zijn op respectievelijk 8 mei, 26 juni en 24 augustus 2000 gedaan. Voor twee van bedoelde aangiften geldt dat de vrachtkostenfacturen van een latere datum zijn dan de dag van aangifte. Twee facturen, behorende bij de aangifte van 8 mei 2000, hebben als dagtekening 14 februari 2000 en 4 mei 2000.
Na onderzoek van de containerhistorie is bevonden dat in de meeste gevallen de containers zijn geladen in China en via Taiwan naar Rotterdam zijn verscheept.
2.10. Het OLAF (Office Européen de Lutte Anti-Fraude) heeft EU-missies gezonden naar Portugal en Taiwan.
In het missierapport van OLAF van 2 juni 2003 (CMS nr. IU/1998/8128) betreffende het bezoek aan Taiwan is onder meer het volgende opgenomen:
“A - Taiwan Chamber of Commerce
(...)
To obtain a certificate of origin to September 2001, it was sufficient to provide a bill of lading, for example from Kaohsiung/Netherlands, commercial documents, an application form, and a declaration as to the accuracy of the information contained in the application. Other than the information provided by the applicant, the Chamber of Commerce had no independent means of confirming the origin of the products or the accuracy of the information.
(...)
C - D:
The Community mission met the Manager of this company, Mr. J, in order that he could explain the role of D in 'triangle trade'.
Mr. J states that he trades with the Chinese company K Company of T (...) The K Company asked him to deal with the supply of the commercial documents in the name of the D company, for obtaining the bill of lading between Taiwan and the Netherlands, as well as the certificate of Taiwanese origin
Mr. J provided us with certain documents proving the origin in mainland China of the Glyphosate in support of his statements (...)
Moreover, the D Company never had actual commercial links with the B SA company in Portugal, although the name was listed on the documents that the (PRC) company provided."
[Rb: voetnoot 3 op pagina 13] By 'triangle trade' the commercial enterprises mean the shipment of (principally) mainland origin products through the port of Kaohsiung, transhipment in order to disguise the true origin or the real supplier of the products.”
- of de geheven antidumpingrechten wettelijk verschuldigd waren;
- of navordering achterwege had moeten blijven op grond van artikel 220, lid 2, onderdeel b, CDW;
- of de UTB's op grond van algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel, niet in stand kunnen blijven.
4. Standpunten van partijen
4.1. Eiseres betoogt dat in de nationale wetgeving van Nederland een wettelijke grondslag ontbreekt voor de heffing van antidumpingrechten omdat geen sprake is van douanerechten of heffingen van gelijke werking als genoemd in artikel 1, lid 2, Douanewet.
Eiseres stelt dat de UTB’s niet in stand kunnen blijven omdat sprake is van een schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en in het bijzonder van het zorgvuldigheidsbeginsel. Verweerder heeft bij het nemen van zijn besluiten niet voldaan aan zijn onderzoeksplicht en zijn plicht tot een zorgvuldige belangenafweging door geen kennis te nemen van een brief van het OLAF aan de Portugese autoriteiten en een brief van de FIOD aan OLAF. Uit deze brieven zou mogelijkerwijs kunnen worden opgemaakt dat de douaneautoriteiten destijds al kennis hadden van de fraude met glyfosaat uit Taiwan. Voorts had verweerder in dit geval eiseres op de hoogte moeten stellen van de vermoedens betreffende de fraude, zodat zij haar risico’s met betrekking tot navordering had kunnen beperken. Daarbij wijst zij op de bijzondere positie van douane-expediteurs in Nederland, die in wezen genoodzaakt zijn op eigen naam en voor eigen rekening aangifte te doen.
Navordering had volgens eiseres op grond van artikel 220, lid 2, onderdeel b, CDW achterwege moeten blijven. Er is sprake van een vergissing van de Nederlandse en/of de Taiwanese douaneautoriteiten, dan wel van de Europese Commissie. Zij waren immers van de fraude en de betrokkenheid van B SA op de hoogte. De Europese Commissie heeft daarnaast niet voldaan aan haar verplichting volgens artikel 211 EG-verdrag om toe te zien op de juiste toepassing van de verordeningen waarbij de antidumpingheffing is ingesteld.
Eiseres kon de vergissing niet ontdekken en is te goeder trouw geweest. Een certificaat van oorsprong behoort bij een invoeraangifte te worden gevoegd. Daarnaast komt het regelmatig voor dat een product van oorsprong uit een bepaald land wordt verzonden vanuit een ander land.
4.2. Verweerder is van mening dat hij zorgvuldig heeft gehandeld. De brief van OLAF aan de Portugese autoriteiten bestaat bij zijn weten niet. De brief van de FIOD aan OLAF dateert van 9 januari 2003 en deze brief was vóór het nemen van de uitspraken op bezwaar in verweerders bezit.
De inspecteur stelt dat bij het aanvaarden van de aangiften geen sprake is geweest van een actieve gedraging van de zijde van de douane. De meeste aangiften zijn wit afgedaan, hetgeen betekent dat geen controle heeft plaatsgevonden. In enkele gevallen zijn de aangiften oranje geselecteerd en daarbij is sprake van een controle aan de hand van bescheiden. De betreffende bescheiden gaven geen directe reden voor een verdergaande controle . De oorsprong van de goederen is bij het aanvaarden van de aangiften niet onderzocht. Van een vergissing als bedoeld in artikel 220 CDW kan dan niet worden gesproken. Bovendien is verweerder van mening dat eiseres niet te goeder trouw is geweest. Zij had moeten weten dat het ongebruikelijk is een certificaat van oorsprong over te leggen. Verder had eiseres gelet op de bij haar aangetroffen bescheiden moeten twijfelen aan de juistheid van de opgegeven oorsprong.
4.3. Voor een meer volledige weergave van de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken en het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Verweerders klacht dat hij in zijn verdediging is geschaad, omdat eiseres eerst bij de conclusie van repliek haar beroep heeft gemotiveerd, mist feitelijke grondslag. In het beroepschrift heeft eiseres de gronden van het beroep - zij het beperkt - reeds weergegeven. Bovendien heeft verweerder, zoals hij zelf heeft aangegeven, voldoende gelegenheid gehad zich te verweren.
5.2. De wettelijke verschuldigdheid
5.2.1. Vaststaat dat het ingevoerde en in de UTB’s betrokken glyfosaat van oorsprong uit China kwam. Bij de onder 2.5 genoemde verordeningen is een antidumpingrecht ingesteld voor de invoer van glyfosaat uit China.
5.2.2. Antidumpingrechten zijn overeenkomstig artikel 20, lid 3, sub g, CDW, opgenomen in het gemeenschappelijk douanetarief uit hoofde van de ‘overige in het kader van andere communautaire voorschriften vastgestelde tariefmaatregelen (arrest van het HvJ EG van 20 oktober 2005, C-247/04, Transport Maatschappij Traffic, Jur. 2005, p. I-9089, r.o. 23).
De stelling van eiseres dat de Nederlandse wetgeving geen grondslag biedt voor het heffen van antidumpingrechten faalt, nu de communautaire wetgeving zelf in de heffing van deze rechten voorziet en die wetgeving rechtstreeks en onmiddellijk binnen de Nederlandse rechtsorde van toepassing is.
5.2.3. Gelet op het voorgaande is met betrekking tot de ingevoerde glyfosaat op grond van artikel 201, CDW een douaneschuld ontstaan, hetgeen betekent dat de antidumpingrechten wettelijk verschuldigd waren in de zin van artikel 236, lid 1, CDW.
5.3. Artikel 220, lid 2, sub b, CDW
5.3.1. Ingevolge zo-even genoemde bepaling wordt niet tot een boeking achteraf overgegaan indien sprake is van een vergissing van de douaneautoriteiten zelf die de belastingschuldige redelijkerwijze niet kon ontdekken en waarbij deze laatste te goeder trouw heeft gehandeld. De rechtbank zal eerst beoordelen of sprake is van een vergissing van de douaneautoriteiten.
5.3.2. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat bij de afhandeling van de aangiften in de meeste gevallen geen controle heeft plaatsgevonden en in enkele gevallen is volstaan met een controle aan de hand van de aanwezige bescheiden. Die bescheiden gaven geen aanleiding tot twijfel en de oorspong van de goederen is daarbij niet onderzocht. Het voorgaande betekent dat geen sprake is geweest van een actieve gedraging die kan leiden tot een vergissing in de zin van artikel 220, lid 2, sub b, CDW. Anders dan eiseres naar voren heeft gebracht, kan het enkele niet handelen van verweerder evenmin als een actieve gedraging in vorenvermelde zin worden gezien.
5.3.3. Eiseres heeft nog gesteld dat het verstrekken van de certificaten van oorsprong door de Taiwanese Kamers van Koophandel is aan te merken als een vergissing. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de Taiwanese Kamers van Koophandel in het onderhavige geval geen instantie in de zin van artikel 220, lid 2, sub b, tweede alinea, CDW, nu voor het doen van aangifte geen certificaat van oorsprong behoefde te worden overgelegd. De stelling van eiseres dat bij een invoeraangifte altijd een certificaat van oorsprong dient te worden overgelegd berust op een onjuiste rechtsopvatting. Nergens in de douanewetgeving is het overleggen van een dergelijk certificaat voor het doen van de onderhavige aangiften voorgeschreven (vgl. artikel 26, lid 1, CDW)
5.3.4. De Europese Commissie is niet aan te merken als douaneautoriteit in de zin van artikel 220 CDW. Aan artikel 211, eerste streepje, EG-verdrag, kan eiseres in dit verband evenmin rechten ontlenen omdat deze bepaling geen directe werking heeft. Het artikel geeft immers een opdracht aan de Commissie om toe te zien op de naleving van de bepalingen van het Verdrag en de krachtens het Verdrag door de instellingen vastgestelde bepalingen.
5.3.5. Gelet op het voorgaande kan in het midden blijven of eiseres te goeder trouw heeft gehandeld.
5.4. Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
5.4.1. De klacht van eiseres dat verweerder niet alle relevante stukken heeft opgevraagd voordat hij de onderhavige besluiten nam, mist voor wat betreft de brief van 9 januari 2003 van de FIOD aan OLAF feitelijke grondslag. Daarnaast kan aan het ontbreken van een brief van OLAF aan de Portugese autoriteiten geen gevolgen worden verbonden omdat niet duidelijk is om welke brief het gaat, nog daargelaten dat onzeker is of deze brief wel bestaat.
5.4.2. De omstandigheid dat verweerder eiseres niet heeft gewaarschuwd kan niet leiden tot schending van enig beginsel omdat een dergelijke verplichting niet bestaat (arrest van het HvJ EG van 7 september 1999, De Haan Beheer BV, C-61/98, r.o. 36).
5.4.3. Voor zover eiseres met haar stelling beoogt een beroep op het vertrouwensbeginsel te doen, geldt dat dit slechts kan slagen indien voldaan is aan de voorwaarden van artikel 220, lid 2, sub b, CDW, in welk artikel dit beginsel is gecodificeerd. Voor een verdergaande bescherming op grond van het nationale vertrouwensbeginsel is geen plaats.
5.4.4. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder haar stellingen dat verweerder bij het vaststellen van zijn besluiten onzorgvuldig handelde niet aannemelijk heeft gemaakt. Evenmin is aannemelijk geworden dat enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is geschonden.
5.5. Op grond van al het vorenoverwogene zijn de beroepen ongegrond.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 4 december 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.J. Roke, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot en A.P.M. van Rijn in tegenwoordigheid van mr. O. Nijhuis, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.