ECLI:NL:RBHAA:2007:BC3702

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
29 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/4556
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herinvesteringsreserve en vennootschapsbelasting bij projectontwikkeling

In deze zaak, uitgesproken op 29 juni 2007 door de Rechtbank Haarlem, staat de vraag centraal of eiseres, een 100% dochteronderneming van Y BV, een herinvesteringsreserve kan vormen in het kader van de vennootschapsbelasting. Eiseres had een aanslag in de vennootschapsbelasting ontvangen over het jaar 2001, waarbij een navorderingsaanslag werd opgelegd. De inspecteur van de Belastingdienst betwistte de vorming van de herinvesteringsreserve van € 552.293, die eiseres had verantwoord in haar aangifte. De rechtbank oordeelde dat, gelet op de feiten en omstandigheden, eiseres niet in staat was om een dergelijke reserve te vormen.

Tijdens de zitting op 8 juni 2007 in Amsterdam, waar zowel de gemachtigde van eiseres als de inspecteur aanwezig waren, werd de zaak uitvoerig besproken. Eiseres had een perceel grond gekocht van F, dat eerder door G was verworven. De rechtbank stelde vast dat de inspecteur voldoende aannemelijk had gemaakt dat er geen sprake was van een bedrijfsmiddel in de zin van artikel 3:54 van de Wet inkomstenbelasting 2001, wat essentieel is voor de vorming van een herinvesteringsreserve.

De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had aangetoond dat het perceel als bedrijfsmiddel kon worden aangemerkt, en verklaarde het beroep ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen, en partijen werd gewezen op de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 06/4556
Uitspraakdatum: 29 juni 2007
Uitspraak in het geding tussen:
X, gevestigd te Z, eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst /P, verweerder
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan eiseres is over het jaar 2001 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van negatief € 10.722. Nadien is, met dagtekening 18 december 2004, over dat jaar een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 541.521.
1.2. Het door eiseres daartegen gemaakte bezwaar is door verweerder afgewezen.
1.3. Eiseres is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Bij het onderzoek ter zitting van 8 juni 2007 te Amsterdam zijn verschenen en gehoord A als gemachtigde van eiseres, tot bijstand vergezeld van B en de accountant C, alsmede verweerder, tot bijstand vergezeld van D.
De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. De rechtbank rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
De rechtbank stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Eiseres is een 100 percent dochteronderneming van Y BV (hierna: Y), van welke houdstervennootschap alle aandelen volledig in handen zijn van mevrouw E. Y heeft daarnaast een belang van 100 percent in de op 13 mei 2003 failliet verklaarde Z BV, een projectontwikkelingsmaatschappij, (hierna: Z).
2.2. Blijkens een als bijlage 10 bij het verweerschrift gevoegde “INTENTIE/AFSPRAAK VERKLARING” van 27 april 1999 komen de heer F en Z inzake “de planontwikkeling a-laan te B” onder meer overeen dat Z zal optreden als projectontwikkelaar/financier van een te ontwikkelen woningplan, passend binnen de uitwerkingsplicht bestemmingsplan gemeente Haarlemmermeer, dat Z de grond 1 op 1 zal kopen van de heer F, en dat bij de realisatie van het plan de winst over de verkochte grond op 50/50 basis zal worden verdeeld tussen Z en F.
2.3. Eiseres heeft op 9 juli 1999 van F een perceel grond te B gekocht, groot 25 are en 83 ca (hierna: het perceel) voor f 882.350, die F kort daarvoor op die dag voor dezelfde prijs van G heeft verworven. Het transport zal blijkens de daartoe opgemaakte akte op 31 augustus 2000 plaatshebben.
2.4. Blijkens een tot de stukken behorende brief van de Gemeente C is op 27 juni 2000 een “circulaire” van Gedeputeerde Staten van Noord Holland (hierna: GS) verschenen, waaruit onder meer blijkt dat zonder verklaring van geen bezwaar van GS woningbouw op even bedoeld perceel kan plaatsvinden. Aldus is ook door deze gemeente besloten op een daartoe door E ingediend verzoek.
2.5. Het perceel wordt in het kader van de plantontwikkeling gesplitst in vier kavels ten behoeve van te bouwen woningen. Een deel ter grootte van 300 m² is onverdeeld eigendom van de vier (toekomstige) eigenaren en dient onder meer als toegangsweg tot de desbetreffende kavels.
2.6. Op 31 augustus 2000 wordt door eiseres het grootste kavel (793 m²) van de vier geleverd aan E voor f 245.950 inclusief haar deel in de mandelige grond. De prijs per m² is derhalve f 310.
2.7. Op 31 augustus 2001 worden twee kavels aan derden verkocht voor achtereenvolgens f 960.000 en f 800.000, derhalve voor een m² prijs van respectievelijk f 1.873 en f 2.269 In de aangifte voor de vennootschapsbelasting wordt een resultaat op de grondtransacties verantwoord van € 552.293, voor welk bedrag een zogenoemde herinvesteringsreserve wordt gevormd.
2.8. Na een daartoe ingestelde controle heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat deze herinvesteringsreserve niet kan worden gevormd.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil of eiseres terecht een herinvesteringsreserve kan vormen ter grootte van € 552.293, zoals eiseres verdedigt en verweerder bestrijdt.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd ter zitting en in de van hen afkomstige stukken.
3.3. Eiseres concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en de navorderingsaanslag. Verweerder concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Verweerder heeft in het onderwerpelijke jaar de door eiseres gevormde herinvesteringsreserve ter grootte van € 552.293 niet geaccepteerd en dit bedrag bij wijze van de onderhavige navorderingsaanslag gecorrigeerd op het aanvankelijk bij de primitieve aanslag vastgestelde belastbare bedrag. Hij heeft daartoe, naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk, gesteld dat een dergelijke reserve niet kan worden gevormd, omdat in dezen, gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, geen sprake is van een bedrijfsmiddel in de zin van artikel 3:54 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
4.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres, van wie als meest gerede partij mag worden verwacht dat zij tegenover de dienaangaande door verweerder ingenomen stellingen, feiten en omstandigheden aanvoert en, bij betwisting door de wederpartij, onderbouwt en aannemelijk maakt die de conclusie rechtvaardigen dat het perceel een bedrijfsmiddel in hier bedoelde zin vormt. De rechtbank acht eiseres hierin niet geslaagd.
4.3. Het beroep is ongegrond.
5. Proceskosten
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs J.T. Sanders, voorzitter, A.P.M. van Rijn en A.M. van Amsterdam, rechters. De beslissing is op 29 juni 2007 door de voorzitter in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr O.C.H.C. Pilet, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;