ECLI:NL:RBHAA:2008:BC3458

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
4 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/840044-07
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereidingshandelingen voor invoer van verdovende middelen via luchthaven Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 4 februari 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen met betrekking tot de invoer van verdovende middelen, specifiek cocaïne, binnen het Nederlands grondgebied. De verdachte, werkzaam bij Van Esch Cargo, heeft misbruik gemaakt van zijn functie en autorisatie om het beschermde gebied van de luchthaven Schiphol te betreden. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk binnenbrengen van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne in Nederland en het voorbereiden van de invoer van deze verdovende middelen door middel van telefonische contacten en afspraken met medeverdachten.

De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding beoordeeld en geconcludeerd dat de tenlastelegging voldoende feitelijk was omschreven, waardoor de verdachte zich kon verdedigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet kon worden veroordeeld voor bepaalde handelingen die na de inbeslagname van de verdovende middelen plaatsvonden. Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het voorbereiden van de invoer van cocaïne, waarbij hij anderen heeft geprobeerd te bewegen om dit feit mede te plegen.

De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden en een taakstraf van 120 uren, waarbij de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn rol in het delict in overweging zijn genomen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering wordt gebracht op de opgelegde straffen. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de ernst van het delict en de schadelijke gevolgen van cocaïne voor de gezondheid in hun overwegingen hebben meegenomen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/840044-07
Uitspraakdatum: 4 februari 2008
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 17 en 21 januari 2008 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].
1.Tenlastelegging
Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging tenlastegelegd dat:
Feit 1:
(zaaksdossier B4)
hij in of omstreeks de periode van 22 januari 2007 tot en met 24 januari 2007
te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het
grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1
lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 9.365 gram, in elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de
bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
en/of
(zaaksdossier B9 en zaaksdossier B5)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2007
tot en met 6 februari 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of te Hoofddorp, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of
vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het (telkens) opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of (telkens) binnen het grondgebied van Nederland brengen van (telkens) een
hoeveelheid cocaine, zijnde cocaine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, althans een / of meerdere stoffen van lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens) een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen
en/of zich en/of een ander of anderen (daartoe) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft verschaft
en/of voorwerpen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad,
waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
hebbende/zijnde verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s),
(telkens)
- (telefoon)gesprekken gevoerd en/of (telefonische) contacten onderhouden en/of
- afspraken gemaakt en/of gehad om betrokkenen te ontmoeten en/of
- een of meerdere ontmoeting(en) gehad, al dan niet op de luchthaven Schiphol (om afspraken te maken en/of informatie door te geven) en/of
- (vlucht)gegevens doorgegeven en/of opgenomen en/of
- (telefonisch) informatie verstrekt en/of instructie(s) gegeven ten behoeve van (de invoer van) een (of meer) zendingen(en) of transport(en) verdovende middelen en/of
- zich beschikbaar gehouden voor het ophalen en/of vervoeren en/of opzoeken van
(informatie over/betreffende) een (of meer) zending(en) verdovende middelen en/of
- dienstrooster(s) doorgegeven en/of opgevraagd en/of diensten geruild.
2. Voorvragen
Geldigheid van de dagvaarding
Ten aanzien van het onder 1 ten aanzien van de voorbereidingshandelingen tenlastegelegde heeft de verdediging ter terechtzitting betoogd dat de dagvaarding nietig dient te worden verklaard. De verdediging heeft gesteld dat de tenlastelegging onvoldoende feitelijk is, waardoor onduidelijk is waartegen verdachte zich dient te verdedigen. Voorts heeft de verdediging betoogd dat in ieder geval een fatale discrepantie bestaat tussen de feitelijke omschrijving in de gedachtestreepjes 1 t/m 4 en 7 en de kwalificatieve vingerwijzing.
De rechtbank constateert dat het onder 1 ten aanzien van de voorbereidingshandelingen tenlastegelegde mede de aanduiding ‘zaaksdossier B9’ omvat. Door de wijze waarop het loopproces-verbaal ten aanzien van zaaksdossier B9 is vormgegeven, te weten een splitsing in vijf geduide incidenten waarbij per incident is aangegeven welke personen als verdachte worden aangemerkt, is de rechtbank van oordeel dat het voldoende duidelijk is waarvan verdachte wordt verdacht.
Ten aanzien van de gedachtestreepjes merkt de rechtbank op dat deze in de context van het tenlastegelegde feit gezien dienen te worden. In de onderhavige context is duidelijk dat de handelingen verwoord achter de gedachtestreepjes betrekking hebben op de voorbereiding van transporten van verdovende middelen.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de tenlastelegging op de bestreden punten voldoende duidelijk en feitelijk is omschreven, waarmee de tenlastelegging voldoet aan de eisen die door artikel 261 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering worden gesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding voor het overige geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1 Vrijspraak
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank deelt met betrekking tot dit onderdeel van de tenlastelegging het ter zitting ingenomen standpunt van zowel de officier van justitie als de verdediging dat deelneming aan en doorvoer van verdovende middelen in beginsel niet meer mogelijk is op een moment dat is gelegen na het tijdstip van inbeslagname van de verdovende middelen en dat handelingen gepleegd na de inbeslagneming dan ook niet kunnen leiden tot een bewezenverklaring (vgl. HR 17-3-1998, NJ 1998/515). Nu uit het dossier voldoende blijkt dat dit deel van de tenlastelegging betrekking heeft op handelingen gepleegd in een periode gelegen na het tijdstip van inbeslagname van de in geding zijnde verdovende middelen, doet zich naar het oordeel van de rechtbank een dergelijke situatie voor. Verdachte dient dan ook voor dit, op zaaksdossier B4 betrekking hebbend, deel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de voorbereidingshandelingen die aan verdachte zijn tenlastegelegd onder verwijzing naar zaaksdossier B5 is de rechtbank van oordeel dat dit eveneens niet bewezen is. De voorhanden zijnde bewijsmiddelen laten de mogelijkheid open dat de tenlastegelegde handelingen zagen op iets anders dan de handel in verdovende middelen via de luchthaven Schiphol.
Hetgeen voorts aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierna bij 3.2 bewezen wordt verklaard acht de rechtbank niet bewezen. De verdachte zal ook daarvan worden vrijgesproken.
3.2 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
(zaaksdossier B9 )
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2007 tot en met 6 februari 2007 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
anderen heeft getracht te bewegen om dat feit mede te plegen en om daarbij behulpzaam te zijn en om daartoe inlichtingen te verschaffen en zich en een ander (daartoe) middelen tot het plegen van dat feit heeft verschaft
hebbende verdachte en (een of meer van) zijn mededader(s),
- (telefoon)gesprekken gevoerd en (telefonische) contacten onderhouden en
- een afspraak gemaakt en gehad om betrokkene te ontmoeten en
- een ontmoeting gehad, al dan niet op de luchthaven Schiphol (om afspraken te maken en/of informatie door te geven) en
- (vlucht)gegevens doorgegeven en opgenomen en
- (telefonisch) informatie verstrekt en instructie(s) gegeven ten behoeve van (de invoer van) een zending of
transport verdovende middelen en
- zich beschikbaar gehouden voor het ophalen en vervoeren en van een zending verdovende middelen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
3.3 Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit aangeduid als zaaksdossier B9 op grond van de navolgende bewijsmiddelen, waarbij de aangehaalde processen-verbaal alle in de wettelijke vorm en op ambtseed zijn opgemaakt:
(...)
3.4 Bewijsoverweging
Bewijstoelichting
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen bovenstaande tapgesprekken niet anders dan betrekking hebben op de voorbereiding van de invoer van verdovende middelen via de luchthaven Schiphol. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking de inhoud van de gesprekken en het (deels) versluierd taalgebruik. Er wordt gesproken over een ding dat moet komen. Iets wordt afgeblazen vanwege zware controle daar en er wordt gesproken over de vraag hoeveel de mannen zullen gaan loslaten daar. Er wordt een vluchtnummer doorgegeven en vervolgens gaat [[medeverdachte 1]d[medeverdachte 1] de mannen charteren. Voorts hebben verdachte en zijn medeverdachten, hoewel hiertoe in de gelegenheid gesteld, geen aannemelijke andere verklaring gegeven voor de door hen gevoerde telefoongesprekken. Tevens beziet de rechtbank de tapgesprekken in het licht van de in het onderzoek Gladiool afgelegde verklaringen door de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] die hebben bekend betrokken te zijn geweest bij de invoer van cocaïne via de luchthaven Schiphol in of rondom de periode waarop incident 2 betrekking heeft. Uit het feit dat het in die zaken ging om handel in cocaïne is de rechtbank van oordeel dat ook deze voorbereidingshandelingen zien op de handel in cocaïne.
Ten aanzien van de rol van [verdachte] overweegt de rechtbank voorts dat verdachte wordt gebeld door medeverdachte [medeverdachte 1] vrijwel direct nadat [betrokkene] aan [medeverdachte 1] heeft medegedeeld dat dat ding om elf uur zou komen en [medeverdachte 1] met [betrokkene] heeft afgesproken dat hij de mannen gaat charteren. [medeverdachte 1] vraagt [verdachte] dan of hij er de volgende dag is en zegt dat hij iets gehoord heeft van half 11, kwart voor 11. Geconfronteerd met dit tapgesprek heeft [medeverdachte 1] hieromtrent verklaard dat het de bedoeling was dat verdachte [verdachte] zou chauffeuren. [verdachte] heeft op zijn beurt verklaard dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] hem konden bellen voor het rijden van pakketjes. Het ging dan om verdovende middelen. Hij heeft dit echter nooit gedaan. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval medeverdachte [medeverdachte 1] verdachte [verdachte] heeft benaderd voor het rijden van de verdovende middelen. Uit de tapgesprekken kan worden afgeleid dat [verdachte] dit heeft toegezegd en zich vervolgens beschikbaar heeft gehouden. Ten aanzien van het door de verdediging betwistte medeplegen is de rechtbank van oordeel dat ook dit onderdeel van de tenlastelegging is bewezen nu uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte, als chauffeur, met toegang tot het beschermde gebied van de luchthaven Schiphol, een onmisbare schakel was met betrekking tot het verdere transport van de verdovende middelen. Deze rol is naar het oordeel van de rechtbank zonder meer als medeplegen te kwalificeren.
4. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door een ander trachten te bewegen om dat feit mede te plegen, een ander trachten te bewegen om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe inlichtingen te verschaffen en zich of een ander inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van de sanctie en van overige beslissingen
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit voorzover dit zaaksdossiers B9 en B5 betreft en gevorderd dat verdachte terzake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar. Voorts heeft zij gevorderd dat het voorwerp op de beslaglijst zal worden verbeurdverklaard.
6.2 Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en het rapport opgemaakt door de Reclassering Nederland, unit Alkmaar-Haarlem van 9 januari 2008 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen met betrekking tot de invoer van verdovende middelen binnen het Nederlands grondgebied. Door zich bereid te verklaren pakketjes met verdovende middelen te vervoeren met de bus van Van Esch Cargo heeft verdachte misbruik gemaakt van zijn functie bij Van Esch Cargo en de hem door zijn werkgever verschafte autorisatie om het beschermde gebied van de luchthaven te betreden. Het misbruik van zijn positie rekent de rechtbank verdachte zeer zwaar aan.
De rechtbank overweegt voorts dat cocaïne een voor de gezondheid zeer schadelijke stof is. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Tevens gaan de verspreiding van en handel in cocaïne gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
In de strafmaat neemt de rechtbank mee dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een feit betreffende verdovende middelen.
De verdediging heeft ter zitting aangevoerd dat de eis van de officier van justitie zeer fors is, ook omdat verdachte naar aanleiding van zijn aanhouding al zwaar is gestraft doordat hij zijn baan op Schiphol is verloren, zijn relatie met zijn partner vervolgens is verbroken en hij inmiddels zijn huis heeft moeten verkopen. In verband daarmee heeft de raadsman gepleit voor een straf met een aanzienlijk voorwaardelijk deel en om verdachte daarnaast eventueel een werkstraf op te leggen.
De rechtbank heeft, mede naar aanleiding van de behandeling ter zitting in de persoonlijke omstandigheden van verdachte alsmede in de geringere rol die verdachte met betrekking tot het bewezen verklaarde feit heeft gespeeld, aanleiding gevonden om tot een lager straf te komen dan door de officier van justitie is geëist.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
6.3 Beslag
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een mobiele telefoon, dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit met behulp van dat voorwerp dat aan verdachte toebehoort, is begaan of voorbereid.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: 33, 33a, 47;
Opiumwet: 10a.
8. Beslissing
De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van het hem tenlastegelegde feit, voorzover dit zaaksdossier B4 en B5 betreft.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.2 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van VIER (4) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van HONDERDENTWINTIG (120) UREN taakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door 60 dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht twee uur taakstraf, subsidiair één dag vervangende hechtenis, in mindering wordt gebracht.
Gelast verbeurdverklaring van:
- 1.00 stk telefoontoestel
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg, voorzitter,
mrs. F.F.W. Brouwer en E.B. de Vries-van den Heuvel , rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. T. Alexander en B.H.E. Zuidam,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 februari 2008.
B.H.E. Zuidam is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.