ECLI:NL:RBHAA:2008:BC3490

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
4 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/634075-06
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne door luchthavenmedewerkers

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 4 februari 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen zich schuldig heeft gemaakt aan de opzettelijke invoer van cocaïne. De verdachte, werkzaam als rangeerder op de luchthaven Schiphol, heeft misbruik gemaakt van zijn functie om in totaal ongeveer 80 kilogram cocaïne Nederland binnen te brengen. De tenlastelegging omvat twee feiten: de invoer van ongeveer 20.000 gram cocaïne op 6 februari 2007 en ongeveer 60.000 gram op 30 april 2006. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten, waarbij zij de verklaringen van getuigen en de inhoud van telefoongesprekken als bewijs heeft gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte willens en wetens handelde en dat er sprake was van nauwe samenwerking met medeverdachten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de invoer van de verdovende middelen. Tevens zijn er verbeurdverklaringen gedaan van inbeslaggenomen voorwerpen die in verband stonden met de bewezen feiten.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/634075-06
Uitspraakdatum: 4 februari 2008
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 17 en 21 januari 2008 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in PI Utrecht - HvB locatie Nieuwegein, Nieuwegein.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. (zaakdossier B5)
hij op of omstreeks 06 februari 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 20.000 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. (zaaksdossier B1)
hij op of omstreeks 30 april 2006 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 60.000 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Oordeel van de rechtbank
3.1. Bewijs
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat
1. (zaakdossier B5)
hij op 6 februari 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 20.000 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;
2. (zaaksdossier B1)
hij op 30 april 2006 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 60.000 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3.2 Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten op grond van de navolgende bewijsmiddelen, waarbij de aangehaalde processen-verbaal alle in de wettelijke vorm en op ambtseed zijn opgemaakt.
(...)
3.3 Bewijsoverwegingen
Bewijsverweren
Met betrekking tot feit 1(zaaksdossier B5):
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte geen wetenschap had van de inhoud van de koffer en evenmin reden had om te vermoeden dat de koffer cocaïne zou bevatten. Voorts is er onvoldoende bewijs voor het tenlastegelegde medeplegen. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het hem onder 1 tenlastegelegde feit.
De rechtbank hecht geen geloof aan de verklaring van verdachte dat hij niet wist dat de koffer cocaïne bevatte. Verdachte heeft met behulp van de hem ter beschikking staande KLM-bedrijfsauto, terwijl hij zich - naar eigen zeggen - bewust was van het illegale karakter van deze handelwijze, met [medeverdachte] een koffer buiten het luchthaventerrein gebracht. Uit de daarover met [medeverdachte] gevoerde telefoongesprekken, door de rechtbank als bewijsmiddel gebezigd, blijkt voorts dat verdachte geen enkele nadere vraag stelt over wat de van hem verlangde hulp zal inhouden, integendeel, verdachte en [medeverdachte] lijken elkaar, ondanks het summiere karakter van de gesprekken, volledig te begrijpen als ze spreken over hetgeen op 6 februari 2007 moet gaan gebeuren. Ook het telefoongesprek waarin verdachte aan medeverdachte [medeverdachte] vraagt of hij al dan niet werkkleding moet dragen, terwijl hij op het moment van de daadwerkelijke hulpverlening geen dienst meer heeft, kan zonder meer op wetenschap duiden ten aanzien van hetgeen er vervoerd zal moeten worden. Ook de nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten volgt uit de als bewijsmiddel gebezigde telefoongesprekken.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verdachte willens en wetens, samen met anderen, een hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd op 6 februari 2007.
Met betrekking tot feit 2 (zaaksdossier B1):
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat het resultaat van de fotoconfrontatie, alsmede de daarover afgelegde getuigenverklaring van [getuige] ten overstaan van de rechter-commissaris niet bruikbaar zijn voor het bewijs en derhalve van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Tijdens het getuigenverhoor bij de rechter-commissaris heeft [getuige] verklaard dat de getuigenbegeleider tijdens de confrontatie heeft geknikt toen hij foto nummer 5 aanwees en daarbij vertelde dat de persoon op deze foto erg op lijkt op de man over wie hij eerder een verklaring had afgelegd. De getuige, die daaruit heeft afgeleid dat hij de juiste persoon had aangewezen, zou hierdoor in zijn herkenning van verdachte zijn beïnvloed.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de verklaring van [getuige] leidt de rechtbank af dat de, door hem als bevestiging geïnterpreteerde hoofdknik van de getuigenbegeleider plaatvond nadat hij fotonummer 5 had aangewezen zodat van beïnvloeding bij die keuze geen sprake kan zijn geweest. Voorts blijkt uit het proces-verbaal van fotoconfrontatie dat de getuigenbegeleider ten tijde van de fotoconfrontatie niet wist op welke plek de foto van verdachte stond. Hiervan is hij eerst op de hoogte gebracht na afloop van de confrontatie. Ook gelet hierop kan er derhalve geen sprake zijn van beïnvloeding van de getuige door de getuigenbegeleider.
Wat betreft het getuigenverhoor bij de rechter-commissaris, merkt de rechtbank op dat zij deze verklaring niet als bewijsmiddel heeft gebezigd.
Voorts heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat [getuige] in zijn verklaring afgelegd bij het Cargo Harc team niet verdachte kan bedoelen. [getuige] verklaart namelijk dat de man die hem op 30 april 2006 geld heeft aangeboden met een Surinaams accent sprak, terwijl, zo betoogt de verdediging, verdachte geen Surinaams accent heeft. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat er geen sprake is van een herkenning van verdachte door [getuige]. Uit het proces-verbaal van fotoconfrontatie blijkt immers dat getuige [getuige] twijfelt en spreekt in termen van ‘lijken op’. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van de hem onder 2 tenlastegelegde invoer van cocaïne op 30 april 2006.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het gestelde over het ontbreken van een Surinaams accent dat niet is komen vast te staan dat verdachte geen Surinaams accent heeft.
Omtrent de waarde van de fotoconfrontatie als bewijsmiddel overweegt de rechtbank als volgt. Hoewel verdachte niet met 100% zekerheid is herkend door [getuige], is de rechtbank desalniettemin van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is
dat verdachte degene is die getuige op 30 april 2006 € 30.000 heeft aangeboden om de andere kant op te kijken. Dit oordeel baseert de rechtbank op de fotoconfrontatie in onderlinge samenhang met de overige gebezigde bewijsmiddelen, te weten de verklaring van [getuige] dat de man een blauwe overall en een geel hesje met oranje schouders droeg, de verklaring van verdachte dat hij tijdens zijn werkzaamheden een blauwe overall en een geel hesje met oranje schouders draagt, zijn aanwezigheid op Schiphol op het moment van aankomst van de vlucht uit Mexico en de in de woning van verdachte aangetroffen memory stick met foto’s van - naar de rechtbank heeft vastgesteld - een doos die soortgelijk is aan de dozen met verdovende middelen die op 30 april 2006 op vliegtuigopstelplaats G7 zijn aangetroffen, waarvoor verdachte geen verklaring heeft.
De rechtbank is, anders dan de verdediging, voorts van oordeel dat de rol die verdachte bij het onder 2 tenlastegelegde feit gespeeld heeft, de rol van medepleger is.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte zich op 30 april 2006 op de plaats bevond waar de cocaïne is aangetroffen, de aldaar aanwezige vracht-observer € 30.000 heeft aangeboden en in het bezit was van een memory stick waarop foto's stonden van - naar de rechtbank heeft vastgesteld - een soortgelijke doos als die waarin de cocaïne is aangetroffen. Daarmee was verdachte in het bezit van voor het slagen van het transport onmisbare wetenschap en middelen. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat aan de aanwezigheid van verdachte op 30 april 2006 op Schiphol een nauwe en bewuste samenwerking met diegene(n) die de cocaïne aan boord van het vliegtuig hebben gebracht is voorafgegaan.
4. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 2: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van sancties en van overige beslissingen
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar. Tevens heeft zij gevorderd dat de inbeslaggenomen voorwerpen, op de beslaglijst vermeld onder 21 en 27, zullen worden verbeurdverklaard. Het voorwerp vermeld onder nummer 35 dient te worden onttrokken aan het verkeer. De voorwerpen aangeduid met de nummers 1, 2 en 22 op de beslaglijst kunnen naar haar oordeel worden teruggegeven aan verdachte.
6.2 Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen twee maal schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van een materiaal bevattende cocaïne. Het betreft in totaal ongeveer 80 kilogram. Hiertoe heeft verdachte misbruik gemaakt van zijn positie als rangeerder van vliegtuigen op de luchthaven Schiphol, waaronder de bevoegdheid om delen van het beschermde gebied van de luchthaven te betreden. Verdachte en zijn medeverdachten, voor zover het betreft op Schiphol werkzame personen, vervulden elk een eigen rol bij de invoer van de verdovende middelen, afgestemd op de bevoegdheden die zij uit hoofde van hun functies bezaten. Verdachte heeft aldus bewust de keuze gemaakt om samen met anderen cocaïne binnen het grondgebied van Nederland te brengen en is daarbij berekenend te werk gegaan. Het misbruik van de bevoegdheden die verdachte uit hoofde van zijn functie waren toevertrouwd, rekent de rechtbank hem zeer zwaar aan en zal daarmee in strafverzwarende zin bij de strafmaat rekening houden.
Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
In de strafmaat neemt de rechtbank mee dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een feit betreffende verdovende middelen.
De verdediging heeft ter zitting aangevoerd dat de eis van de officier van justitie te hoog is, mocht de rechtbank tot bewezenverklaring overgaan, gelet op de beperkte rol die verdachte gespeeld heeft en gelet op het feit dat verdachte al zwaar gestraft is door het verlies van zijn baan op Schiphol die hij 23 jaar had, de zware financiële situatie van zijn gezin en het feit dat de hele familie zeer zwaar onder deze zaak lijdt. De rechtbank zal dit als strafmaatverweer opgevat pleidooi niet volgen.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
6.3 Beslag
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten,
• SONY geheugenkaart, 32 MB, kleur paars
• een telefoontoestel van het merk NOKIA,
- zoals eveneens door de officier van justitie gevorderd - dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de bewezenverklaarde feiten met behulp van die voorwerpen die aan verdachte toebehoren, zijn begaan of voorbereid.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven geld, te weten:
• Geld Nederlands: 20 x 100,-- euro
• Geld buitenlands: 42 x 20,-- dollar
1 x 10,-- dollar
10 x 5,-- dollar
35 x 1,-- dollar
dient te worden verbeurdverklaard. Bewezen is verklaard dat verdachte samen met anderen opzettelijk cocaïne in Nederland heeft gebracht. Het kan niet anders dan dat verdachte voor de drugstransporten enige beloning zou ontvangen. Aangenomen moet worden dat het bij verdachte aangetroffen en hem toebehorende geldbedrag, met name gelet op de hoogte daarvan, grotendeels door middel van de bewezenverklaarde feiten is verkregen.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a, 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht.
2, 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.1 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZEVEN (7) JAAR
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
• Geld Nederlands: 20 x 100,-- euro
• Geld buitenlands: 42 x 20,-- dollar
1 x 10,-- dollar
10 x 5,-- dollar
35 x 1,-- dollar
• 1.00 STK Kaart Kl: paars SONY geheugen 32 MB
• 1.00 STK Telefoontoestel Kl: zwart
Gelast de teruggave aan verdachte van:
• 1.00 STK Schuldbekentenis
Gelast de teruggave aan de uitgevende instantie van:
1.0 STK Kaart
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.B de Vries-van den Heuvel, voorzitter,
mrs. F.F.W. Brouwer en A.M. Koolen-Zwijnenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. T. Alexander en B.H.E. Zuidam,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 februari 2008
B.H.E. Zuidam is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.