ECLI:NL:RBHAA:2008:BC3504

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
4 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/840008-07
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Binnensmokkel van cocaïne via Schiphol door KLM-chauffeur

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 4 februari 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die in de periode van november 2006 tot en met maart 2007 betrokken was bij de invoer van cocaïne via de luchthaven Schiphol. De verdachte, die als chauffeur bij de KLM werkte, heeft samen met medeverdachten meermalen actief meegewerkt aan het smokkelen van in totaal minimaal 121,5 kg cocaïne, afkomstig uit Zuid-Amerika. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een cruciale rol speelde in de organisatie van de smokkeloperaties en dat hij misbruik maakte van zijn functie om toegang te krijgen tot het beveiligde gebied van de luchthaven.

De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland, alsook voorbereidingshandelingen voor de invoer van deze verdovende middelen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de medeverdachten zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de feiten.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte in het geheel en het misbruik van zijn positie. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 11 jaar geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 9 jaar op, waarbij ook de proceshouding van de verdachte en het feit dat hij niet eerder was veroordeeld voor verdovende middelen in positieve zin zijn meegewogen. De rechtbank verklaarde tevens een aantal in beslag genomen voorwerpen verbeurd en bepaalde dat andere voorwerpen aan de verdachte moesten worden teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/840008-07
Uitspraakdatum: 4 februari 2008
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 16, 18 en 21 januari 2008 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. Amsterdam, HvB Het Schouw, Amsterdam.
1.Tenlastelegging
Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
1. (zaaksdossier B6)
hij op of omstreeks 17 februari 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft
gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel
als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. (zaaksdossier B8)
hij op of omstreeks 21 maart 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft
gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer
24.000 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij die wet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
3. (zaaksdossier B2)
hij op of omstreeks 12 november 2006 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld
in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 77.203 gram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel
als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4. (zaaksdossier B3)
hij op of omstreeks 28 november 2006 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld
in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 20.335 gram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5. (zaaksdossier B9)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 november 2006
tot en met 27 maart 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of te Wormerveer, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of
vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het (telkens) opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of (telkens) binnen het grondgebied van Nederland brengen van (telkens) een
hoeveelheid cocaine, zijnde cocaine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, althans een / of meerdere stoffen van lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens) een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
en/of voorwerpen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
hebbende/zijnde verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s),
(telkens)
- (telefoon)gesprekken gevoerd en/of (telefonische) contacten onderhouden en/of
- afspraken gemaakt en/of gehad om betrokkenen te ontmoeten en/of
- een of meerdere ontmoeting(en) gehad, al dan niet op de luchthaven Schiphol (om afspraken te maken en/of informatie door te geven) en/of
- (vlucht)gegevens doorgegeven en/of opgenomen en/of
- (telefonisch) informatie verstrekt en/of instructie(s) gegeven ten behoeve van (de invoer van) een (of meer) zendingen(en) of transport(en) verdovende middelen
en/of
- zich beschikbaar gehouden voor het ophalen en/of vervoeren en/of opzoeken van (informatie over/betreffende) een (of meer) zending(en) verdovende middelen en/of
- dienstrooster(s) doorgegeven en/of opgevraagd en/of diensten geruild;
2. Voorvragen
2.1 Geldigheid van de dagvaarding
Ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde heeft de verdediging ter terechtzitting betoogd dat de dagvaarding nietig dient te worden verklaard voor wat betreft dit feit. De verdediging heeft gesteld dat de tenlastelegging onvoldoende feitelijk is, waardoor onduidelijk was waartegen verdachte zich dient te verdedigen.
De rechtbank constateert dat het onder 5 tenlastegelegde feit mede de aanduiding ‘zaaksdossier B9’ omvat. Door de wijze waarop het loopproces-verbaal ten aanzien van zaaksdossier B9 is vormgegeven, te weten een splitsing in vijf geduide incidenten waarbij per incident is aangegeven welke personen als verdachte worden aangemerkt, is de rechtbank van oordeel dat het voldoende duidelijk is waarvan verdachte wordt verdacht. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de tenlastelegging op dit punt voldoende duidelijk en feitelijk is omschreven, waarmee de tenlastelegging voldoet aan de eisen die door artikel 261 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering worden gesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding ook voor het overige geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Oordeel van de rechtbank
3.1. Bewijs
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
1. (zaaksdossier B6)
hij op 17 februari 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1, lid 4, van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;
2. (zaaksdossier B8)
hij op 21 maart 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ongeveer 24.000 gram, al dan niet als bedoeld in artikel 1, lid 4, van de Opiumwet, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;
3. (zaaksdossier B2)
hij op 12 november 2006 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1, lid 4, van de Opiumwet, ongeveer 77.203 gram, hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;
4. (zaaksdossier B3)
hij op 28 november 2006 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
tezamen en in vereniging anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht al dan niet als bedoeld in artikel 1, lid 4, van de Opiumwet, ongeveer 20.335 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;
5. (zaaksdossier B9)
hij op meer tijdstippen in de periode van 01 november 2006 tot en met 27 maart 2007 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk afleveren, verstrekken, vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en te bevorderen, anderen heeft getracht te bewegen om die feiten mede te plegen en om daarbij behulpzaam te zijn en om daartoe inlichtingen te verschaffen,
en voorwerpen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
hebbende verdachte en zijn mededaders:
- (telefoon)gesprekken gevoerd en (telefonische) contacten onderhouden en
- afspraken gemaakt en gehad om betrokkenen te ontmoeten en
- meerdere ontmoetingen gehad, al dan niet op de luchthaven Schiphol om afspraken te maken en/of informatie door te geven en
- vluchtgegevens opgenomen en
- telefonische informatie verstrekt en instructies gegeven ten behoeven van de invoer van een zending verdovende middelen
- zich beschikbaar gehouden voor het ophalen en vervoeren en opzoeken van informatie betreffende zendingen verdovende middelen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3.2 Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten op grond van de navolgende bewijsmiddelen, waarbij de aangehaalde processen-verbaal alle in de wettelijke vorm en op ambtseed zijn opgemaakt.
(...)
3.3 Bewijsoverwegingen
3.3.1 Bewijsverweren
Ten aanzien van feit 3 (zaaksdossiers B2 ):
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 3 slechts bewezen kan worden voorzover het de door verdachte bekende hoeveelheid ingevoerde cocaïne van 20 kilogram betreft. Voor het meerdere tenlastegelegde gewicht dient vrijspraak te volgen, nu verdachte daarvoor geen opzet had. De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de verklaringen van verdachte, zowel in het dossier als ter terechtzitting, is gebleken dat hij heeft ingestemd met een zending verdovende middelen van 20 kilogram. Verdachte heeft zich op deze wijze willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat die zending een grotere hoeveelheid verdovende middelen zou bevatten dan waar zijn opzet op gericht was. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte aldus voorwaardelijk opzet gehad op de invoer van de overige 57 kilogram en kan de opzettelijke invoer van de gehele hoeveelheid cocaïne bewezen worden.
Ten aanzien van feit 4 (zaaksdossier B3):
Verdachte heeft ter zitting ontkend dat hij omstreeks 28 november 2006 betrokken was bij de invoer van cocaïne uit Brazilië. De rechtbank acht deze verklaring gelet op de gebezigde bewijsmiddelen niet geloofwaardig. Daarbij wordt onder meer verwezen naar de gedetailleerde voor verdachte belastende verklaringen van [medeverdachte], hetgeen verder steun vindt in diverse andere bewijsmiddelen, waaronder telefoontaps. De verdachte volgt verdachtes stellingname in dezen dan ook niet.
Daarbij komt dat uit de bewijsmiddelen naar voren is gekomen dat verdachte in de periode van 27 tot en met 29 november 2006 veelvuldig contact heeft gehad met zijn medeverdachten. Verdachte heeft hiervoor desgevraagd geen aannemelijke verklaring afgelegd. De rechtbank overweegt hiertoe dat de medeverdachten geen directe collega’s van verdachte waren en dat telefonisch werkcontact tussen hen wel voorstelbaar is, echter niet in de frequentie zoals in die periode geconstateerd.
3.3.2. Bewijstoelichting
Ten aanzien van feit 1 (zaaksdossier B6):
Ten aanzien van feit 1 merkt de rechtbank op dat zij het, ondanks het feit dat de zending niet is aangetroffen, wettig en overtuigend bewezen acht dat de inhoud van de zending cocaïne betrof. Bij deze zending waren dezelfde verdachten betrokken, was het transport afkomstig uit hetzelfde bronland en werd dezelfde werkwijze gehanteerd als bij feit 2 (zaaksdossier B8). Voorts heeft verdachte zelf verklaard dat hij dacht dat de ontvangen zending coke, wiet of pillen betrof.
4. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
1. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
2. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
3. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
4. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
5. Medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door een ander trachten te bewegen om dat feit mede te plegen, een ander trachten te bewegen om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe inlichtingen te verschaffen.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van de sanctie en van overige beslissingen
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten en gevorderd dat verdachte terzake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 jaar. Voorts heeft zij verbeurdverklaring gevorderd van de voorwerpen met nummers 7, 8, 10-12, 22-25, 38-41, 48 en 58 op de beslaglijst. De voorwerpen met nummers 28, 61, 62 dienen naar haar oordeel te worden teruggegeven aan verdachte.
6.2 Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in de periode van november 2006 tot en met 27 maart 2007, in samenwerking met zijn medeverdachten, meermalen actief meegewerkt aan het via Schiphol binnensmokkelen van in totaal minimaal 121,5 kg cocaïne, afkomstig uit Zuid-Amerika. Verdachte en zijn medeverdachten vormden ieder een onmisbare schakel bij het vervoer van de gesmokkelde cocaïne vanuit het vliegtuig via de KLM-bagage- en/of vrachtafhandeling binnen het beveiligde gebied op Schiphol (airside) naar het openbare gebied (landside). Voorts is het de rechtbank gebleken dat verdachte bij de organisatie van de gang van zaken rondom de te onderscheppen en te vervoeren transporten cocaïne een zeer belangrijke rol speelde. Zo had verdachte contacten met de opdrachtgever(s), waarna hij vervolgens de op Schiphol werkzame medeverdachten benaderde voor hun – door verdachte op elkaar afgestemde – individuele diensten om de cocaïne te onderscheppen en naar landside te transporteren.
Tevens heeft hij zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne.
Voor het plegen van deze feiten heeft verdachte misbruik gemaakt van zijn functie als chauffeur bij de afdeling goederenvervoer van de KLM op de luchthaven Schiphol, en de daarbij behorende autorisatie om het beschermde gebied van de luchthaven te betreden. Verdachte en een aantal andere op Schiphol werkzame personen vervulden elk een eigen rol bij de invoer van de verdovende middelen, afgestemd op de autorisaties die zij uit hoofde van hun functies bezaten. Het misbruik van zijn positie rekent de rechtbank verdachte zeer zwaar aan. Voorts houdt de rechtbank bij de strafmaat rekening met het feit dat uit de bewijsmiddelen naar voren is gekomen dat verdachte bij de transporten een initiërende rol heeft gespeeld.
De positie en de rol van verdachte zal de rechtbank zwaar mee laten wegen bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf. De rechtbank volgt de verdediging niet waar ter zitting is gesteld dat verdachte maar een klein schakeltje was bij de transporten. Verder is aangevoerd dat verdachte is gezwicht voor de verleiding. De rechtbank acht verdachte evenwel ten volle verantwoordelijk voor zijn niet geringe rol in het geheel.
Cocaïne is een voor de gezondheid zeer schadelijke stof. Tevens gaan de verspreiding van en handel in cocaïne gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
In de strafmaat neemt de rechtbank in positieve zin mee de proceshouding van verdachte en het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een feit betreffende verdovende middelen. De rechtbank heeft echter geen aanknopingspunten gevonden in verdachtes persoonlijke omstandigheden die zouden moeten leiden tot strafvermindering, zoals door de verdediging aangevoerd.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Deze zal lager zijn dan door de officier van justitie is gevorderd. Dat is met name ingegeven door de hiervoor vermelde strafmatigende omstandigheden bij verdachte. Desalniettemin zal een zware straf worden opgelegd gelet op de ernst van de feiten en de rol van verdachte in het geheel.
6.3 Beslag
6.3.1 Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de op de beslaglijst opgenomen nummers 7, 8, 10-12, 22-25, 38-41, 47, 48 en 58, dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de bewezenverklaarde feiten met behulp van die voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, zijn begaan of voorbereid.
6.3.2 Teruggave aan verdachte
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een vliegticket en twee bankafschriften, dienen te worden teruggegeven aan verdachte.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: 33, 33a, 47, 57;
Opiumwet: 2, 10, 10a.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.1 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van NEGEN (9) JAREN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
7. 1.00 stk telefoontoestel kl: grijs
8. 1.00 stk telefoontoestel kl: grijs
10. 1.00 stk kaart
11. 1.00 stk notitie en memo
12. 1.00 STK notitie en memo
22. 1.00 stk kaart
23. 1.00 stk notitie en memo
24. 1.00 stk sticker
25. 1.00 stk diverse
38. 1.00 stk telefoontoestel kl: blauw
39. 2.00 stk telefoontoestel kl: grijs
40. 1.00 stk telefoontoestel kl: zwart
41. 1.00 STK telefoontoestel kl: rood
48. 1.00 stk aart
58. 1.00 stk map kl: blauw
Gelast de teruggave aan verdachte van:
28. 1.00 stk vliegticket
61. 1.00 pak bankafschrift
62. 1.00 pak bankafschrift
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.F.W. Brouwer, voorzitter,
mrs. E.B. de Vries-van den Heuvel en A.M. Koolen-Zwijnenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. T. Alexander en B.H.E. Zuidam,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 februari 2008.
B.H.E. Zuidam is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.