ECLI:NL:RBHAA:2008:BC3518

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
4 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/634137-06
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van cocaïne door luchthavenpersoneel met misbruik van autorisatie

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Haarlem op 4 februari 2008 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die betrokken was bij de invoer van in totaal ruim 97 kilogram cocaïne in Nederland. De verdachte, die als trekkerchauffeur op de luchthaven Schiphol werkte, maakte misbruik van zijn functie en de bijbehorende autorisatie om het beschermde gebied van de luchthaven te betreden. Samen met andere personen die op Schiphol werkten, vervulde hij een rol in de invoer van de verdovende middelen, waarbij de verschillende autorisaties van de betrokkenen op elkaar waren afgestemd. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 77.203 gram cocaïne op 12 november 2006 en ongeveer 20.335 gram cocaïne op 28 november 2006, beide te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De rechtbank achtte de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, ondanks de verweren van de verdediging. De verdediging had aangevoerd dat de verklaringen van de verdachte niet betrouwbaar waren en dat hij onder druk was gezet door opsporingsambtenaren. De rechtbank oordeelde echter dat er geen bewijs was dat de verdachte op een onaanvaardbare wijze onder druk was gezet en dat hij tijdig toegang had tot een advocaat.

De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte als chauffeur op het luchthavenplatform een onmisbare schakel was in het transport van de verdovende middelen, wat zijn rol kwalificeerde als medeplegen. De rechtbank oordeelde dat de bewezenverklaarde feiten opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet opleverden. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zeven jaar geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van zes jaar op, rekening houdend met de omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten. Daarnaast werden verschillende inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd verklaard en onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/634137-06
Uitspraakdatum: 4 februari 2008
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 14 en 21 januari 2008 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in PI Utrecht - HvB locatie Nieuwegein, Nieuwegein.
1.Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. (zaaksdossier B2)
hij op of omstreeks 12 november 2006 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 77.203 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. (zaaksdossier B3)
hij op of omstreeks 28 november 2006 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 20.335 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Oordeel van de rechtbank
3.1. Bewijs
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
1. (zaaksdossier B2)
hij op 12 november 2006 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1, lid 4, van de Opiumwet, ongeveer 77.203 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;
2.(zaaksdossier B3)
hij op 28 november 2006 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1, lid 4, van de Opiumwet, ongeveer 20.335 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3.2 Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten op grond van de navolgende bewijsmiddelen, waarbij de aangehaalde processen-verbaal alle in de wettelijke vorm en op ambtseed zijn opgemaakt:
(...)
3.3 Bewijsoverwegingen
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de verklaringen van zijn cliënt, gezien de gang van zaken tijdens de verhoren, niet betrouwbaar zouden zijn. Ten eerste heeft hij aangegeven dat zijn cliënt onder druk zou zijn gezet door de opsporingsambtenaren, waardoor hij psychisch heeft geleden en onjuist zou hebben verklaard. Volgens de raadsman klemt dit temeer nu de verklaringen van verdachte mogelijk zouden kunnen worden beschouwd als het zwaarst wegende bewijs.
De rechtbank overweegt dienaangaande echter dat niet aannemelijk is gemaakt of geworden dat verdachte tijdens de verhoren op een onaanvaardbare wijze onder druk is gezet. Verder is niet gebleken dat verdachte tijdens de verhoren zodanig psychisch onder druk is komen te staan dat hieruit de door de raadsman kennelijk bedoelde konklusie uit voort moet vloeien dat de processen-verbaal van de verhoren niet tot het bewijs kunnen dienen.
Voorts heeft verdachte verklaard dat de verbalisanten uitspraken in het proces-verbaal zouden hebben gezet die hij niet heeft gedaan, en dat er een situatie is ontstaan waarin het zijn woord is tegen dat van de verbalisanten. Ten aanzien hiervan overweegt de rechtbank dat de processen-verbaal van verhoor op ambtseed zijn opgemaakt en hetgeen er in is opgenomen nogmaals door de verbalisanten is bevestigd in hun verhoren bij de rechter-commissaris.
Daarnaast heeft de verdediging betoogd dat verdachte onvoldoende rechtsbijstand heeft genoten doordat hij in de eerste 48 uur na zijn aanhouding geen contact heeft kunnen hebben met een advocaat.
Hierover overweegt de rechtbank dat verdachte reeds tijdens zijn tweede verhoor op 12 april 2007 met zijn raadsman heeft gesproken en zowel voor als na het bezoek van zijn raadsman de tenlastegelegde feiten heeft bekend. Onduidelijk is waarom de raadsman van verdachte op 11 april 2007 niet aanwezig was. De door de raadsman ter zitting overgelegde brief van zijn voorganger geeft daarover geen opheldering. Derhalve is niet vast te stellen dat deze afwezigheid te wijten was aan een oorzaak buiten de advocaat om. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte tijdig toegang tot een advocaat heeft gehad en dat de verdediging niet in haar belangen is geschaad.
Tevens heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte door de opsporingsambtenaren onjuiste informatie voorgehouden heeft gekregen, te weten een foto van [medeverdachte 1], waarbij gezegd werd dat dit [medeverdachte 2] zou betreffen, en een verklaring van [medeverdachte 3] die pas op een later tijdstip was afgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is evenwel niet gebleken dat het voorhouden van deze informatie aan verdachte heeft geleid tot verwarring en het afleggen van onjuiste verklaringen.
Tenslotte heeft de verdediging betoogd dat verdachte te lang en te intensief is verhoord gelet op zijn gezondheid. De rechtbank overweegt echter dat niet is gebleken dat de opsporingsambtenaren in dit geval onzorgvuldig met de situatie zijn omgegaan. Uit de processen-verbaal blijkt veeleer dat verdachte tijdens de verhoren voldoende gelegenheid is geboden zichzelf in te stellen op de verhoorsituatie. Meer specifiek is de rechtbank ook niet gebleken dat de gezondheidssituatie van verdachte – hij lijdt aan Diabetes type II – tijdens de verhoren in het geding is geweest.
Op grond van al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat gebruikmaking van de zich in het dossier bevindende verklaringen van verdachte als bewijs niet strijdig is met enige wettelijk voorschrift , waaronder het EVRM, zoals de raadsman heeft aangevoerd, dan wel enig van toepassing zijnd rechtsbeginsel. Verder stroken de verklaringen die verdachte heeft afgelegd met overige aangehaalde bewijsmiddelen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de betrouwbaarheid van verdachtes verklaringen niet in het geding is. De rechtbank zal dan ook uitgaan van de verklaringen zoals verdachte deze bij het onderzoeksteam heeft afgelegd en zoals deze zijn neergelegd in de zich in het dossier bevindende processen-verbaal.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat voor wat betreft feit 1 (zaaksdossier B2) er buiten de verklaringen van verdachte zelf geen verder steunbewijs is, zodat hij vanwege onvoldoende wettig bewijs van dat feit dient te worden vrijgesproken. De rechtbank volgt dat verweer niet. Zoals hierna onder 3.3 wordt aangegeven is de rechtbank van oordeel dat er, naast de verklaringen van verdachte zelf, meer wettige bewijsmiddelen aan de orde zijn. Kortheidshalve wordt daar naar verwezen.
Met betrekking tot feit 2 is door de verdediging aangevoerd dat verdachte slachtoffer is geworden van zijn eigen meegaandheid, nadat hij verzoeken heeft gehad om mee te werken, waarbij hij tevens onder druk is gezet. Gekonkludeerd wordt dat er bij verdachte in ieder geval geen sprake was van opzet, zodat vrijspraak moet volgen.
De rechtbank volgt dit verweer niet, gelet op de aangehaalde bewijsmiddelen. Dat verdachte onder druk is gezet, waarbij door de verdediging kennelijk bedoeld wordt een beroep te doen op het ontbreken van strafbaarheid in verband met psychische overmacht, is voor de rechtbank, gelet op het dossier en het verhandelde ter zitting, evenmin aannemelijk geworden.
Tenslotte is met betrekking tot dit feit nog aangevoerd dat er, gelet op de geringe rol van verdachte geen sprake is van medeplegen, maar van medeplichtigheid, hetgeen niet is tenlastegelegd. Ook dit zou derhalve tot vrijspraak moeten leiden, aldus de verdediging ter zitting. Ook dit verweer verwerpt de rechtbank. Uit de aangehaalde bewijsmiddelen blijkt juist dat verdachte, als chauffeur op het luchthavenplatform, tussen het geloste vliegtuig en de douanescan c.q. de vrachtstations een onmisbare schakel was met betrekking tot het verdere transport van de verdovende middelen. Deze rol is naar het oordeel van de rechtbank zonder meer als medeplegen te kwalificeren.
4. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
1. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
2. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van de sanctie en van overige beslissingen
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten en gevorderd dat verdachte terzake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar. Voorts heeft zij verbeurdverklaring gevorderd van de nummers 1, 6, 11, 12, 22, 26, 34 en 39 op de beslaglijst. De slagtand dient naar haar oordeel te worden onttrokken aan het verkeer. De nummers 7, 9 en 10 op de beslaglijst kunnen worden teruggegeven aan verdachte.
6.2 Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte is betrokken geweest bij de invoer van in totaal ruim 97 kilogram cocaïne binnen Nederland. Hiertoe heeft verdachte misbruik gemaakt van zijn functie als trekkerchauffeur op de luchthaven Schiphol en de daarbij behorende autorisatie om het beschermde gebied van de luchthaven te betreden. Verdachte en een aantal andere op Schiphol werkzame personen vervulden elk een eigen rol bij de invoer van de verdovende middelen, afgestemd op de autorisaties die zij uit hoofde van hun functies bezaten. Het misbruik van zijn positie rekent de rechtbank verdachte zeer zwaar aan en zal daarmee in strafverzwarende zin bij de strafmaat rekening houden.
Cocaïne is een voor de gezondheid zeer schadelijke stof. Tevens gaan de verspreiding van en handel – de rechtbank gaat er, gelet op de in geding zijnde hoeveelheid, van uit dat de betreffende cocaïne daarvoor bestemd was – in cocaïne gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
In de strafmaat neemt de rechtbank mee dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een feit betreffende verdovende middelen.
De verdediging heeft ter zitting aangevoerd dat de eis van de officier van justitie te hoog is, omdat verdachte al afstand had genomen van de groep met mededaders, hij al zwaar is gestraft door het verlies van zijn baan op Schiphol, de zware financiële situatie van zijn gezin, verdachtes medische situatie en het feit dat zijn hele familie onder deze zaak lijdt. In verband daarmee heeft de raadsman gepleit voor een straf met een aanzienlijk voorwaardelijk deel.
De rechtbank zal dit als strafmaatverweer opgevat pleidooi niet volgen. Een voorwaardelijke gevangenis straf doet onvoldoende recht aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
De rechtbank heeft, mede naar aanleiding van de behandeling ter zitting, in de persoon van de verdachte alsmede zijn rol wel aanleiding gevonden om tot een lager straf te komen dan door de officier van justitie is geëist.
6.3 Beslag
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de op de beslaglijst genoemde nummers 1, 6, 7, 9, 10, 11, 12, 22, 26, 34 en 39, dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de bewezenverklaarde feiten met behulp van die voorwerpen die aan verdachte toebehoren, zijn begaan of voorbereid.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten twee olifanten slagtanden, dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Deze voorwerpen behoren verdachte toe. Deze voorwerpen zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten. Het ongecontroleerde bezit van voormelde inbeslaggenomen voorwerpen is in strijd met de wet.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: 33, 33a, 36b, 36d, 47, 57;
Opiumwet: 2, 10.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.1 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van ZES (6) jaar.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
1. 1.00 stk telefoontoestel kl: grijs
6. 7.00 stk papier;
7. Geld Nederlands, 24x50;
9. Geld Nederlands, 199x20;
10. Geld Nederlands, 202x10;
11. 3.00 stk notitieboekje
12. 2.00 stk notitie en memo
22. 2.00 stk notitie en memo
26. 2.00 stk papier
27. 4.00 stk papier
34. 178.00 stk bescheiden
39. 1.00 stk kaart
Onttrekt aan het verkeer: 32. 2.00 stk ivoor afkomstig olifanten slagtanden.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.F.W. Brouwer, voorzitter,
mrs. E.B. de Vries-van den Heuvel en A.M. Koolen-Zwijnenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. T. Alexander en B.H.E. Zuidam,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 februari 2008.
B.H.E. Zuidam is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.