2. Overwegingen
2.1 Eiseres is vanaf 1998 (parttime) werkzaam als psycholoog in het [naam ziekenhuis], afdeling klinische psychologie. Deze afdeling bestaat uit twee mensen: (leidinggevende) [naam leidinggevende] en eiseres. Eiseres heeft op 22 oktober 2002 het getuigschrift 'gezondheidszorgpsycholoog' behaald en zij is op 7 januari 2003 als zodanig ingeschreven in het BIG-register.
2.2 Eiseres heeft op 6 september 2006 verzocht om inschrijving op grond van de overgangsregeling klinisch psycholoog.
2.3 Het bestreden besluit is gebaseerd op het standpunt dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de overgangsregeling.
2.4 Eiseres heeft aangevoerd dat zij wel aan de gestelde voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor de overgangsregeling. Met betrekking tot het gevolgde onderwijs heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte door haar opgevoerde cursussen niet heeft geaccrediteerd voor de overgangsregeling. Daarbij is onder meer gesteld dat dezelfde cursus (cognitieve gedragstherapie) in een ander geval wel werd meegenomen. Verder heeft eiseres aangevoerd dat verweerder in de heroverweging ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan de door eiseres tijdens de hoorzitting genoemde opleidingen. Ten aanzien van de werkervaring heeft eiseres gesteld dat zij - zoals ook de adviescommissie heeft geconcludeerd - reeds vóór 22 oktober 2002 specialistische werkzaamheden verrichtte en dat deze uren dienen mee te tellen voor de beoordeling of zij aan de eisen gesteld in de overgangsregeling voldoet. Voorts heeft eiseres betoogd dat het lidmaatschap van de Vereniging voor Gedragstherapie en Cognitieve therapie (VGCt) eveneens meegenomen had dienen te worden in de beoordeling.
2.5 De rechtbank overweegt als volgt.
2.6 Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: de Wet BIG), kan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, indien een organisatie van beoefenaren van een beroep waarop een register betrekking heeft, voor de inschrijving van beroepsbeoefenaren die een bijzondere deskundigheid hebben verworven met betrekking tot de uitoefening van een deelgebied van hun beroep, een specialistenregister heeft en daaraan een titel is verbonden, bepalen dat die titel als wettelijk erkende specialistentitel wordt aangemerkt.
2.7 De minister heeft hiervan gebruik gemaakt door het Besluit specialisme klinische psychologie (StCrt. 2004, 251) vast te stellen. Dit besluit is op 1 februari 2005 in werking getreden (conform artikel 10, zevende lid, Besluit specialismenregeling gezondheidszorgpsycholoog, zoals dat destijds luidde). De toelichting op het besluit houdt onder meer het volgende in: "Dit besluit regelt de erkenning van het eerste specialisme van de gezondheidszorgpsycholoog en leidt tot de instelling van een register van klinisch psychologen. Geregistreerden hebben het recht de titel van klinisch psycholoog te voeren. De klinisch psycholoog beschikt over een specialistische deskundigheid op het gebied van de diagnostiek en behandeling bij complexe vormen van psychopathologie. Kenmerkend voor deze specialistische deskundigheid is het vermogen om in diagnostiek, indicatiestelling en behandeling kennis vanuit meerdere theoretische disciplines en invalshoeken en met betrekking tot meerdere gebieden van het individuele functioneren van een patiënt en van de context waarin hij leeft te combineren. Deze specialistische deskundigheid omvat onder andere deskundigheid op het gebied van de psychotherapie, overeenkomend met de deskundigheid die voortvloeit uit de opleidingseisen welke in 1998 werden vastgesteld voor inschrijving in het register van psychotherapeuten. De klinisch psycholoog beschikt ook over deskundigheid op het gebied van wetenschappelijk onderzoek en de incorporatie daarvan in zijn professioneel handelen. Hierdoor is hij niet alleen in staat wetenschappelijk gefundeerde kennis toe te passen, maar ook een bijdrage te leveren aan zorginnovatie en de ontwikkeling van nieuwe wetenschappelijke kennis van theorieën en methoden met betrekking tot diagnostiek en behandeling."
2.8 Op grond van artikel 12, zesde lid, van het Besluit specialisme klinische psychologie (StCrt. 2004, 251) is voor gezondheidszorgpsychologen die op het moment van inwerkingtreding van dit besluit beschikken over een aantoonbare vakbekwaamheid op het gebied van de klinisch psychologie, maar niet in het bezit zijn van een getuigschrift waaruit blijkt dat betrokkene met goed gevolg het examen ter afsluiting van een opleiding tot klinisch psycholoog heeft afgelegd, een overgangsregeling getroffen: het besluit Overgangsregeling klinisch psycholoog (StCrt 2005, 133), (hierna: de Overgangsregeling).
2.9 Artikel 4 van de Overgangsregeling luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
"1. Inschrijving op basis van artikel 12, zesde lid van het Besluit staat uitsluitend open voor gezondheidszorgpsychologen die kunnen aantonen dat zij op het moment van inwerkingtreding van het Besluit beschikken over een substantiële specialistische vakbekwaamheid op het gebied van de klinische psychologie.
2. Van een specialistische vakbekwaamheid als bedoeld in het eerste lid wordt uitsluitend geacht sprake te zijn indien verzoeker op genoemd tijdstip voldoet aan een van de volgende voorwaarden:
(...)
d. verzoeker beschikt over een specialistische deskundigheid op het gebied van de klinische psychologie, die naar omvang van het deskundigheidsgebied en mate van specialisatie gelijkwaardig is aan de deskundigheid op dit gebied van verzoekers als bedoeld onder b. of c.
3. Voor toegang op basis van het tweede lid onder d. dient op het in het eerste lid bedoelde moment in elk geval voldaan te zijn aan de volgende voorwaarden:
a. verzoeker beschikt over minimaal 2160 uur werkervaring op het gebied van de klinisch-psychologische diagnostiek en/of klinisch-psychologische behandeling;
b. verzoeker heeft minimaal 540 uur onderwijs en 175 uur persoonlijke begeleiding genoten op de gebieden der klinisch-psychologische diagnostiek en klinisch-psychologische behandeling, waarvan minimaal 180 uur onderwijs op elk van beide gebieden;
c. de werkervaring, het onderwijs en de persoonlijke begeleiding als bedoeld onder a. en b. vertonen een zodanige samenhang dat naar het oordeel van de registratiecommissie gesproken kan worden van een herkenbaar gebied van specialistische deskundigheid binnen het domein van de klinische psychologie.
(...)"
2.10 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet voldoet aan de vereisten om voor de overgangsregeling in aanmerking te komen, omdat het aantal uren werkervaring minder dan 2160 bedraagt, namelijk 1734 uur, en ook het aantal door eiseres gevolgde uren specialistische scholing minder dan de vereiste 540 uur bedraagt (namelijk 385). Verweerder heeft het aantal door eiseres genoten uren persoonlijke begeleiding wel voldoende geacht.
2.11 Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat zij vóór 22 oktober 2002, dus voor het behalen van het getuigschrift gezondheidszorgpsycholoog, reeds werkzaam was op klinisch-specialistisch niveau. Zij heeft daarbij gewezen op de omstandigheid dat zij werkzaam is op een zeer kleine afdeling van een algemeen ziekenhuis, waardoor zij al kort nadat zij als psycholoog in dienst trad ook met de meer complexe gevallen werd geconfronteerd.
2.12 Ten aanzien van de vereiste werkervaring heeft verweerder beleid geformuleerd, inhoudende dat werkervaring opgedaan vóór het behalen van het basisniveau van gezondheidszorgpsycholoog niet kan worden meegenomen als specialistische werkervaring. Verweerder heeft deze keuze als volgt toegelicht. De Overgangsregeling vereist 2160 uur werkervaring op het gebied van de klinisch-psychologische behandeling of klinisch-psychologische diagnostiek. De werkervaring moet bovendien een dusdanige samenhang vertonen dat kan worden gesproken van specialistische deskundigheid op het gebied van de klinische psychologie. Daaruit volgt dat in beginsel sprake moet zijn van een afgeronde specialistische opleiding. Een klinisch psycholoog kan immers eerst werkzaam zijn als klinisch psycholoog na afronding van een specialistische opleiding. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder met dit beleid niet getreden buiten de grenzen van een redelijke beleidsbepaling. Verweerder is - door uit te gaan van de datum waarop het getuigschrift gezondheidszorgpsycholoog aan eiseres is verstrekt - ten gunste van eiseres afgeweken van dit beleid. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de door eiseres aangevoerde omstandigheden geen aanleiding heeft behoeven te zien nog verder van dat beleid af te wijken. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat, nu het door verweerder gehanteerde beleid, zoals hiervoor is overwogen, niet onredelijk is, het aan eiseres is aan te tonen dat in haar geval zodanig bijzondere omstandigheden aanwezig zijn dat hiervan afgeweken dient te worden. Hierin is eiseres niet geslaagd.
De motivering van verweerder om af te wijken van het advies van de adviescommissie - inhoudende dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij vóór het behalen van het getuigschrift op het vereiste specialistische niveau werkzaam is geweest - acht de rechtbank gelet op het voorgaande voldoende draagkrachtig.
2.13 De rechtbank overweegt voorts dat verweerder - ter zitting - heeft toegelicht dat het lidmaatschap van de VGCt (dat niet verkregen kan worden zonder de opleiding van de vereniging met goed gevolg doorlopen te hebben) niet voldoende wordt geacht om toegang tot de Overgangsregeling te geven, omdat de klinisch psycholoog kennis moet hebben van de verschillende soorten psychotherapeutische behandelingen en de opleiding tot gedrags- en cognitief therapeut zich beperkt tot één soort therapie. Dat het lidmaatschap van de VGCt niet direct toegang geeft tot de Overgangsregeling acht de rechtbank niet onredelijk.
2.14 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de in aanmerking te nemen werkervaringsuren, kan het antwoord op de vraag, of verweerder de door eiseres gevolgde cursus cognitieve gedragstherapie op goede gronden niet in aanmerking heeft genomen, in het midden blijven. De rechtbank merkt echter in dit kader nog wel op dat, ook al zouden de cursusuren van deze cursus worden meegerekend, het aantal onderwijsuren nog steeds blijft onder het aantal onderwijsuren dat de Overgangsregeling vereist.
2.15 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten eiseres niet tot de Overgangsregeling toe te laten.
2.16 Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.