ECLI:NL:RBHAA:2008:BD9052

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
28 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08-2992
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Persoonsgebonden budget en motiveringsplicht van de gemeente in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], een aanvraag ingediend voor een persoonsgebonden budget in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De gemeente Velsen heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat eiser gebruik kan maken van collectief vervoer. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de gemeente heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank Haarlem.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser niet in aanmerking komt voor een persoonsgebonden budget. De door de gemeente gegeven motivering was te algemeen en voldeed niet aan de eisen die de Wmo stelt. De rechtbank heeft daarbij gewezen op de noodzaak voor de gemeente om concrete gegevens te verstrekken ter onderbouwing van hun standpunt dat het collectief vervoersysteem alleen verantwoord kan functioneren als zoveel mogelijk belanghebbenden deelnemen.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit van de gemeente vernietigd. De gemeente is verplicht om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiser, waarbij de rechtbank heeft aangegeven dat de gemeente ook de proceskosten van eiser moet vergoeden. De uitspraak benadrukt de belangrijke rol van de motiveringsplicht van de gemeente bij het toekennen van voorzieningen onder de Wmo, en dat een algemeen standpunt niet voldoende is om een persoonsgebonden budget te weigeren.

De rechtbank heeft ook aangegeven dat tegen deze uitspraak hoger beroep openstaat bij de Centrale Raad van Beroep, en dat dit binnen zes weken na verzending van de uitspraak moet worden ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08 - 2992
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juli 2008
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser.
gemachtigde: mr. M.H.G. in de Braekt, werkzaam bij de Stichting Achmea Rechtsbijstand,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Velsen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 oktober 2007 heeft verweerder eisers aanvraag om een vervoersvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 10 oktober 2007 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 19 februari 2008, verzonden op 22 februari 2008 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 20 maart 2008 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 26 juni 2008, alwaar eiser en zijn gemachtigde, met bericht van verhindering, niet ter zitting zijn verschenen. Verweerder is evenmin ter zitting verschenen.
2. Overwegingen
2.1 Op 9 juli 2007 heeft eiser bij verweerder een aanvraag ingediend om een vervoersvoorziening op grond van de Wmo, te weten een bijdrage in verband met de aanschaf van een eigen auto. Deze aanvraag heeft verweerder afgewezen, omdat er sprake zou zijn van een voorliggende voorziening in de vorm van het openbaar vervoer dan wel het collectief vervoer waarvoor eiser een aanvraag kan indienen. Naar aanleiding van het door eiser ingediende bezwaar, heeft op 14 november 2007 een hoorzitting voor de ambtelijke commissie plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder vervolgens advies gevraagd van het Centrum voor Indicatiestelling (CIZ). Op 28 januari 2008 heeft het CIZ advies uitgebracht. Uit dit rapport komt naar voren dat eiser vanwege een longaandoening een beperking heeft ten aanzien van lopen en fietsen. Vanwege de beperkte loopafstand is eiser niet in staat om met het reguliere openbaar vervoer te reizen. Hij is echter volgens het CIZ wel in staat om met het collectief vervoer te reizen. Het feit dat eiser hoestbuien heeft, is geen reden om aan te nemen dat dit niet zou gaan. De conclusie van het CIZ is dan ook dat er een medische indicatie is voor een taxipas voor het collectieve vervoer. Eisers stelling dat de door hem gevraagde voorziening een goedkopere oplossing betreft leidt volgens verweerder niet tot een ander oordeel, nu verweerder stelt een aanzienlijk belang te hebben, om het collectief vervoerssysteem verantwoord te kunnen laten functioneren, teneinde zoveel mogelijk belanghebbenden te laten deelnemen aan het collectief vervoer. Verweerder heeft eisers bezwaar ongegrond verklaard en hem een pas voor collectief vervoer toegekend.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.2 Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 6 Wmo wordt in deze wet en de daarop rustende bepalingen verstaan onder maatschappelijke ondersteuning: het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behouden en bevorderen van hun zelfstandige functioneren of hun deelname aan het maatschappelijke verkeer.
2.3 In artikel 4, eerste lid, aanhef en onder c Wmo is bepaald dat ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4,5 en 6, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, het college van burgemeester en wethouders voorzieningen treft op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel. In het tweede lid van artikel 4 Wmo is neergelegd dat bij het bepalen van voorzieningen het college van burgemeester en wethouders rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit het oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
2.4 In artikel 5, eerste lid, Wmo is neergelegd dat de gemeenteraad met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening regels vaststelt over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget.
2.5 In artikel 6 Wmo is bepaald dat personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze wordt geboden tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar persoonsgebonden budget, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.
2.6 Verweerder heeft nadere regels gesteld in de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Velsen 2007 (hierna: de Verordening).
2.7 In artikel 1, aanhef en onder e, van de Verordening is bepaald dat in deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning, bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel of bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden.
2.8 In artikel 2, eerste lid, van de Verordening is bepaald - voor zover van toepassing - dat een voorziening slechts kan worden toegekend voorzover:
a. deze langdurig noodzakelijk is om de beperking op het gebied van het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of te verminderen;
[...]
c. deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt; [...]
2.9 In artikel 22 van de verordening is bepaald dat de door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:
a. een algemene voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening;
b. een individuele voorziening in de vorm van collectief vervoer;
c. een vervoersvoorziening in natura;
d. een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening;
e. een financiële tegemoetkoming.
2.10 In artikel 24 van de Verordening is vastgelegd dat een persoon voor de in artikel 22, onder c, d en e vermelde voorziening in aanmerking kan worden gebracht wanneer:
a. aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in artikel 22 onder a en b onmogelijk maken, dan wel
b. een collectief systeem als bedoeld in artikel 22, onder a en b niet aanwezig is.
2.11 Eiser heeft in beroep aangevoerd dat in verband met zijn medische situatie het voor hem niet mogelijk is om gebruik te maken van het collectief vervoer. In beroep heeft hij hiertoe nog een schrijven van J.P. Teengs, als longarts verbonden aan het Kennemer Gasthuis te Haarlem verbonden. Uit dit schrijven blijkt dat eiser, hetgeen door verweerder niet wordt bestreden, een ernstige longaandoening heeft. Echter, uit dit schrijven blijkt niet dat eiser niet in staat zou zijn met het collectief vervoer te reizen. Immers, de longarts geeft juist aan dat hij hierover geen gefundeerd oordeel kan geven. Daarom is naar oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat bij eiser sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 24, aanhef en onder a, van de Verordening, te weten dat ziekte of gebrek het gebruik van het collectief vervoersysteem onmogelijk maakt.
2.12 Eiser heeft gevraagd om bijdrage in verband met de aanschaf van zijn eigen auto hetgeen, in het licht van de toekenning door verweerder van een collectief vervoerpas, kan worden opgevat als een keuze van zijn kant voor een persoonsgebonden budget. De rechtbank leest het bestreden besluit aldus dat verweerder eiser geweigerd heeft in aanmerking te brengen voor een persoonsgebonden budget met als motivering: 'De gemeente heeft er een aanzienlijk belang bij om, teneinde het collectief vervoersysteem verantwoord te kunnen laten functioneren om zoveel mogelijk belanghebbenden te laten deelnemen aan het collectief vervoer'. Dit is geen deugdelijke motivering. Artikel 6 Wmo eist voor het afwijzen van de keuze van een belanghebbende voor een persoonsgebonden budget boven een voorziening in natura, dat er overwegende bezwaren bestaan. De door verweerder gegeven motivering is zo algemeen dat in feite bij verweerder bezwaar bestaat tegen iedere keuze van een belanghebbende voor een persoonsgebonden budget in plaats van deelname aan het collectief vervoer. Voor een dergelijk verstrekkend standpunt is tenminste vereist dat verweerder zijn aan de motivering ten grondslag liggende stelling dat het collectief vervoer in de gemeente Velsen alleen verantwoord kan functioneren bij zoveel mogelijk belanghebbenden, nader preciseert en met concrete gegevens onderbouwt.
2.13 Het beroep zal gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 Algemene wet bestuursrecht. Verweerder dient een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak. Tevens ziet de rechtbank aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling waarbij 1 punt voor het indienen van het beroepschrift in aanmerking wordt genomen.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluiten van 19 februari 2008;
3.3 bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing neemt op bezwaar van eiser;
3.4 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van
€ 322,00, te betalen door de gemeente Velsen aan eiser;
3.5 gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van
€ 39,-- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, rechter, en op 28 juli 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A. Buiskool, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.